Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 15 december 2011
De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft verzocht om een reactie
op het burgerinitiatief van het Platform AOW omhoog! Hierbij zend ik u deze reactie,
met hierin, zoals door u gevraagd, speciale aandacht voor de extra verhoging van de
AOW.
Het Platform AOW omhoog! stelt dat de AOW de afgelopen jaren is uitgehold, omdat de
AOW jaarlijks wordt geïndexeerd met de ontwikkeling van de contractlonen in plaats
van met de verdiende lonen. Dit heeft volgens het Platform geleid tot een koopkrachtachterstand
en armoede bij ouderen. Het platform wil daarom de opgelopen achterstand inhalen.
Het kabinet kan zich niet vinden in de constatering dat sprake zou zijn van uitholling
van de AOW, koopkrachtachterstand en armoede bij ouderen. Analyses op basis van archiefbestanden
en het microtax-model van het CPB1 laten zien dat de AOW sinds de jaren negentig harder stijgt dan de verdiende lonen.
Alleen tijdens de crisis in de jaren tachtig is de AOW achtergebleven bij de verdiende
lonen. Die achterstand stond echter niet in verhouding met stijging van de AOW ten
opzichte van de verdiende lonen in de jaren daarvoor.
In het kader van het pensioenakkoord zal de AOW bovendien extra verhoogd worden met
0,6% per jaar. Hiermee zal het AOW-pensioen ook de komende jaren naar verwachting
sneller groeien dan de verdiende lonen.
Ook het beeld dat de inkomens van ouderen de afgelopen jaren achterop zijn geraakt
herken ik niet. Zoals ook naar voren komt in de beleidsdoorlichting van artikel 41
inkomensbeleid (Kamerstukken 2, 2011–2012, 30 982, nr. 7) hebben ouderen het afgelopen decennium veelal een relatief gunstige koopkrachtontwikkeling
doorgemaakt ten opzichte van jongeren. In de periode tussen 2001 en 2010 hadden 65-plussers
gemiddeld een reëleinkomensstijging van 10%, terwijl het reële inkomen van 65-minners
met 2% steeg. Dit komt onder meer door de geleidelijke verhoging van de ouderenkorting
tussen 2002 en 2010 en de voor ouderen gunstige uitwerking van de Zorgverzekeringswet.
De armoede onder ouderen is daarnaast afgenomen. Zo is het aandeel ouderen met een
laag inkomen in 2009 2,6%. Dat is drie keer zo laag als onder de hele bevolking, waar
7,7% een laag inkomen heeft. Verder zie ik beduidend minder schuldenproblematiek bij
ouderen. Tenslotte hebben ouderen een relatief gunstige vermogenspositie. Het gemiddeld
vermogen van 65-plussers is in 2010 € 245 000. Dit is beduidend meer dan bij 65-minners
(Armoedesignalement 2011, SCP/CBS).
Gelet op het voorgaande acht ik verdere verhoging van de AOW bovenop de al aangekondigde
extra verhoging van 0,6% niet wenselijk. Naar verwachting zal het AOW-pensioen de
komende jaren al sneller groeien dan de verdiende lonen.
De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
H. G. J. Kamp