De in de Staten van Aruba aanwezige fracties hebben met belangstelling kennisgenomen
van opgemeld voorstel van Rijkswet, welk aanleiding heeft gegeven tot de navolgende
vragen en opmerkingen.
Het voorstel van Rijkswet is blijkens de memorie van toelichting op basis van actief
onderling overleg1 tot stand gekomen vanuit de wens van de landen van het Koninkrijk, om verouderde
en versnipperde regelgeving op het gebied van de nationaliteit van zeeschepen te vervangen
door een overzichtelijk en gemoderniseerd stelsel.
Met het voorstel van Rijkswet wordt invulling gegeven aan artikel 91 van het VN-Zeerechtverdrag
(Trb. 1983, 83) en aan artikel 3, eerste lid, onderdeel e, van het Statuut voor het Koninkrijk der
Nederlanden, in dier voege dat de voorwaarden voor het verlenen en het ontnemen van
de nationaliteit op uniforme wijze zullen gelden voor Nederland, met inbegrip van
de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, alsmede voor Aruba, Curaçao
en Sint Maarten; daarbij wordt ruimte gelaten aan de landen van het Koninkrijk om
een eigen zeescheepvaartbeleid te voeren.2 Het voorstel van Rijkswet zou voorts een pragmatisch antwoord zijn op het feit dat
bepaalde landen eisen dat voor (overheids)opdrachten de vlag van het betreffende land
wordt gevoerd.
Vast staat dat zeescheepvaart op dit moment een groot deel bijdraagt aan het nationaal
product van met name Nederland en Curaçao, terwijl en vergroting van de vloten van
het Koninkrijk onmiskenbaar positieve effecten heeft in de sfeer van betalingsbalans,
nationaal product en werkgelegenheid.3 Blijkens de memorie van toelichting zou op dit moment in het register van Aruba evenwel
geen schepen vermeld staan die internationale reizen maken en onder de reikwijdte
van het VN-Zeerechtverdrag of internationale verdragen op het gebied van veiligheid
vallen, terwijl een sterk verouderde «Curaçaosch Zeebrievenbesluit 1933» krachtens
overgangsrecht nog van kracht zou zijn. Een en ander lijkt te veronderstellen dat
het Land Aruba met de invoering van het voorliggende voorstel van Rijkswet naar verwachting
beter in staat zou zijn om ook de betreffende internationale markt te (kunnen) betreden.
Van de zijde van de Arubaanse delegatie is tijdens o.a. meerdere Interparlementair
Overleg-bijeenkomsten dan ook telkenmale geïnformeerd naar de stand van zaken met
betrekking tot het voorstel van Rijkswet.
Thans is evenwel vernomen dat de voortgang met betrekking tot de Rijkswet sedert mei
2013 stil staat, althans lijkt te staan.
De Staten van Aruba vernemen bij deze, mede in het licht van voorgaande opmerkingen,
dan ook wat de stand van zaken is met betrekking tot het voorstel van Rijkswet.
Dit verslag geldt als Eindverslag.
Aldus vastgesteld in de Centrale Commissie van de 14 oktober 2015.
De Rapporteur, C.G. Dammers