Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 19 april 2012
Uw Kamer heeft op donderdag 12 april 2012 het wetsvoorstel Huurverhoging op grond
van inkomen (33 129) – met enkele amendementen – aangenomen.
Op vrijdag 13 april 2012 heeft de rechter te Den Haag in kort geding uitgesproken
dat de Belastingdienst niet vooruitlopend op de inwerkingtreding van het wetsvoorstel
inkomensverklaringen mag verstrekken aan de verhuurders van de vier eisende huurders.
Met deze brief informeer ik u over de gevolgen van deze rechterlijke uitspraak voor
het wetsvoorstel en over de besluitvorming van de ondertekenaars van het wetsvoorstel
naar aanleiding van die uitspraak.
De rechter heeft in kort geding – kort gezegd – bepaald dat de Belastingdienst moet
stoppen met het vooruitlopend op inwerkingtreding van het wetsvoorstel Huurverhoging
op grond van inkomen (33 129) verstrekken van inkomensverklaringen aan verhuurders. Bovendien mogen verhuurders
de reeds verstrekte inkomensverklaringen niet gebruiken en dienen zij deze gegevens
te vernietigen conform de elektronische verklaring hiertoe die zij bij het opvragen
van de inkomensverklaringen bij de Belastingdienst hebben gegeven (akkoord met de
gebruiksvoorwaarden).
De Staat respecteert de uitspraak van de rechter en stelt geen beroep in, met name
omdat het kabinet nu prioriteit geeft aan de behandeling van het wetsvoorstel in de
Eerste Kamer en deze niet met een rechtsprocedure wil compliceren.
Op dit moment heeft deze uitspraak tot gevolg dat verhuurders in de praktijk geen
boveninflatoire huurverhoging per 1 juli 2012 kunnen voorstellen, ook niet als de
Eerste Kamer vóór 1 juli 2012 met het wetsvoorstel instemt en de wetswijziging dus
vóór of op 1 juli 2012 in werking zou treden. Verhuurders moeten immers hun huurverhogingsvoorstellen
per 1 juli 2012 vóór 1 mei 2012 bij hun huurders indienen.
Het kabinet spreekt de hoop en het vertrouwen uit dat de Eerste Kamer het wetsvoorstel
voortvarend zal behandelen. De Eerste Kamer heeft inmiddels bepaald dat het voorbereidend
onderzoek door de Kamercommissie voor BZK/AZ op 8 mei 2012 plaatsvindt. Omdat de invoering
per 1 juli 2012 echter nu, in april 2012, nog niet zeker is, hebben de verhuurders
twee mogelijkheden.
Consequentie is dat deze verhuurders dan pas per 1 juli 2013 gebruik kunnen maken
van de boveninflatoire huurverhoging. De wet bepaalt immers dat de huurprijs slechts
eenmaal per twaalf maanden mag worden verhoogd. De meeste verhuurders hebben de huurprijs
eerder per 1 juli 2011 hebben verhoogd. Als de huurprijs dan per 1 juli 2012 wordt
verhoogd, is pas per 1 juli 2013 een volgende huurverhoging toegestaan.
De tweede optie is dat zij alle huurverhogingen aanhouden. Verhuurders zijn immers
niet verplicht de huurprijs per 1 juli te verhogen, hoewel de meeste verhuurders dat
in de praktijk wel doen omdat de huurprijsparameters jaarlijks per 1 juli worden vastgesteld.
Verhuurders kunnen wachten totdat de wetswijziging in werking is getreden. Na invoering
van de wetswijziging vragen zij dan inkomensverklaringen bij de Belastingdienst aan
en brengen hun huurverhogingsvoorstellen uit, afhankelijk van de inhoud van de inkomensverklaringen
op inflatieniveau of boveninflatoir. Omdat verhuurders dan pas na inwerkingtreding
van het wetsvoorstel inkomensverklaringen kunnen opvragen, kunnen zij die huurverhoging
pas na de inwerkingtreding van het wetsvoorstel uitbrengen. Bij deze huurverhogingsvoorstellen
moeten de verhuurders dan weer de indieningstermijn van ten minste twee maanden in
acht nemen, waardoor deze huurverhoging pas na 1 juli 2012 kan ingaan. Volgend jaar
kunnen deze verhuurders dan weer overgaan op hun jaarlijkse ritme van huurverhoging
per 1 juli 2013. Dat is immers toegestaan als er eenmaal meer dan twaalf maanden tussen
twee huurverhogingen hebben gezeten (in dit geval tussen 1 juli 2011 en de door de
verhuurder uitgestelde huurverhoging van 2012).
Met de invoering van het wetsvoorstel wordt doorstroming beoogd van huishoudens met
een inkomen boven € 43 000. Gegeven de verwachte invoering van de extra huurverhoging
wordt het perspectief en de doelstelling van het wetsvoorstel niet gewijzigd. De verhuurders
kunnen gegeven het door hen gewenste huurbeleid in relatie tot de gewenste doorstroming
op de woningmarkt een keuze tussen deze twee opties maken.
De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
J. W. E. Spies