33 121 Invoering van een bankenbelasting (Wet bankenbelasting)

Nr. 31 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 25 mei 2012

Bij de behandeling van het wetsvoorstel bankenbelasting door uw Kamer is aandacht gevraagd voor het effect van de bankenbelasting op de kredietverlening. Naar aanleiding daarvan en de door uw Kamer ingediende amendementen en moties heb ik De Nederlandsche Bank (DNB), zoals uw Kamer schriftelijk aangekondigd1, om advies gevraagd over het effect van een verhoogde opbrengst van de bankenbelasting op de kredietverlening. DNB heeft haar bevindingen op 15 mei jl. aan het einde van de dag per brief (hierna: DNB-brief) aan mij doen toekomen. Het had mijn sterke voorkeur dat ik uw Kamer de DNB-brief nog voor de stemmingen zou hebben doorgestuurd. Doordat ik DNB enkele verhelderingvragen heb gesteld is dat helaas niet gelukt. Desalniettemin heeft uw Kamer op 22 mei jl. over het wetsvoorstel bankenbelasting gestemd. Het voorgaande neemt niet weg dat ik er nog steeds aan hecht dat kennis kan worden genomen van de bevindingen van DNB. Vandaar dat ik u deze begeleidende brief en de DNB-brief2 alsnog doe toekomen.

Alvorens ik toekom aan een korte uiteenzetting van de inhoud van de DNB-brief en de gestelde verhelderingsvragen, een enkele opmerking over de uitkomst van de stemmingen over het wetsvoorstel bankenbelasting. Het verheugt mij zeer dat uw Kamer heeft geoordeeld dat de doelmatigheidsvrijstelling op € 20 miljard is gehandhaafd. Ook ben ik uw Kamer erkentelijk dat de opbrengst van de bankenbelasting niet is verhoogd tot € 1 miljard. De opbrengst van de bankenbelasting is als gevolg van het aangenomen amendement Braakhuis3 wel verhoogd naar € 600 miljoen. Deze verdubbeling, die strookt met de afspraken uit het Begrotingsakkoord4, komt bovenop de overige maatregelen waarmee de banken worden geconfronteerd. Om het cumulatieve effect voor de banken enigszins te mitigeren kan ik uw Kamer, mede namens de minister van Financiën, toezeggen dat de ex ante financiering van het depositogarantiestelsel wordt getemporiseerd waardoor die ex ante financiering niet per 1 juli 2012 in werking zal treden maar per 1 juli 2013.

DNB benadrukt in haar brief dat het effect van de bankenbelasting op de kredietverlening moeilijk kwantificeerbaar is. Het zal dan ook gaan om een grove benadering van het effect op de kredietverlening. DNB analyseert daarom het effect van een bankenbelasting van jaarlijks € 600 miljoen aan de hand van twee scenario’s. Ik heb DNB vragen gesteld over de waarschijnlijkheid van beide scenario’s. DNB kon hier geen nadere duiding aan geven. Het gaat in de eerste plaats om een scenario voor normale omstandigheden waarbij banken de bankenbelasting volledig doorbereken aan klanten via hogere rentes. In dit geval is het effect op huizenprijzen en economische groei klein. Daarnaast analyseert DNB een scenario waarin banken niet in staat zijn de belasting door te berekenen aan klanten of ten laste te brengen van (loon)kosten – en banken bovendien al hun winst nodig hebben om kun kapitaalbuffers te verhogen. Onder deze omstandigheden heeft een bankenbelasting wel grote effecten op de kredietverlening en daardoor ook op de huizenmarkt en groei. Over dit laatste scenario zijn nadere vragen gesteld, in het bijzonder naar de veronderstellingen die DNB hierbij hanteert. Navraag wijst uit dat DNB er in dat scenario van uit gaat dat tien jaar lang alle winst van banken nodig is om buffers op te bouwen en dat de banken deze periode geen additioneel kapitaal op de markt kunnen aantrekken. Voorts veronderstelt DNB dat er geen doorrekening plaatsvindt via hogere rentes of lagere (loon)kosten. Onder deze veronderstellingen daalt de kredietverlening met de belasting vermenigvuldigd met de gemiddelde hefboom van banken (€ 600 miljoen * 33 1/3 = € 20 miljard per jaar). Volgens DNB moet dit dan ook als het meest negatieve scenario worden beschouwd. Volgens DNB ligt het daadwerkelijke effect op de kredietverlening bij een bankenbelastingopbrengst van € 600 miljoen derhalve ergens tussen twee in de brief beschreven scenario’s in. Naarmate de opbrengst verder wordt verhoogd5, bewegen de gevolgen zich steeds meer naar het scenario waarin de bankenbelasting volledig ten laste van de kredietverlening gaat. DNB stelt ten slotte in zijn algemeenheid vast dat een bankenbelasting leidt tot een toename van prudentiële risico’s en slecht verenigbaar is met de wenselijkheid de kredietverlening voor huishoudens en het bedrijfsleven op peil te houden.

Aangezien het daadwerkelijke effect van de bankenbelasting op de kredietverlening met veel onzekerheid omgeven is, zal DNB, conform de toezegging6 tijdens de plenaire behandeling van de bankenbelasting, de effecten op de kredietverlening van verschillende maatregelen waarmee de banken worden geconfronteerd, blijven monitoren. Op die manier kan, mocht dat nodig zijn, tijdig en accuraat worden gereageerd op ontwikkelingen in de kredietverlening.

De staatssecretaris van Financiën, F. H. H. Weekers


X Noot
1

Kamerstukken II 2001/12, 33 121, nr. 28.

X Noot
2

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

X Noot
3

Kamerstukken II 2011/12, 33 121, nr. 29.

X Noot
4

Bijlage bij Kamerstukken II 2011/12, 21 501-07, nr. 915.

X Noot
5

Bijvoorbeeld als het amendement Groot (Kamerstukken II 2011/12, 33 121, nr. 30) zou zijn aangenomen.

X Noot
6

Handelingen II, 2011/12, nr. 78 item 6, blz. 58.

Naar boven