33 120 Wijziging van onder meer het Examenbesluit beroepsopleidingen WEB inzake de beroepsgerichte kwalificatiestructuur

Nr. 2 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 23 maart 2012

Binnen de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap hebben enkele fracties de behoefte om vragen en opmerkingen voor te leggen over de brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 9 december 2011 ter aanbieding van het Besluit van 11 november 2011 tot wijziging van onder meer het Examenbesluit beroepsopleidingen WEB inzake de beroepsgerichte kwalificatiestructuur (Stb. 2011, 563) (Kamerstuk 33 120, nr. 1).

Bij brief van 23 maart 2012 heeft de minister deze beantwoord. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie

Van Bochove

Adjunct-griffier van de commissie

Arends

Inhoudsopgave

blz.

     

I

Vragen en opmerkingen uit de fracties

2

1.

Inleiding

2

2.

Loopbaan en burgerschap

3

3.

Engels

4

4.

Referentieniveaus moderne vreemde talen

4

5.

Draagvlak, gevoerd overleg en internetconsultatie

5

6.

Uitvoeringsgevolgen en handhaafbaarheid

6

     

II

Reactie van de minister

6

I Vragen en opmerkingen uit de fracties

1. Inleiding

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het besluit tot wijziging van onder meer het Eindexamenbesluit beroepsopleidingen inzake de beroepsgerichte kwalificatiestructuur. De leden zien aanleiding tot het stellen van de volgende vragen.

In bijlage 1, bedoeld in artikel I, onderdeel J wordt veelvuldig gebruik gemaakt van Anglicismen en het Engels. De voornoemde leden vragen of de minister kan toelichten waarom het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap kiest voor woorden als «employability», «werkexploratie» en «issues». Hetzelfde geldt voor bijlage 2, bedoeld in artikel I, onderdeel J waar onder meer wordt gesproken van «live» en «descriptor».

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de onderhavige wijziging van het Examenbesluit. Zij hechten eraan dat docenten en mbo’ers de overgang naar het competentiegerichte onderwijs niet ervaren als een wijziging die hen van bovenaf wordt opgelegd, maar als een zaak waarmee het onderwijs beter wordt afgestemd op hun behoeften.

De leden van de PVV-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het besluit en de brief van de minister en hebben nog enkele opmerkingen en vragen.

De leden van de CDA-fractie spreken allereerst hun dank uit aan de minister voor het toegezonden besluit en de heldere toelichting. Deze leden hebben echter nog wel enkele vragen en opmerkingen. Zij hebben zich reeds meerdere malen positief uitgelaten over het opnemen van generieke kwalificatie-eisen in het middelbaar beroepsonderwijs. Het middelbaar beroepsonderwijs leidt, naar de mening van de voornoemde leden, niet alleen op voor een specifiek beroep, maar bereidt (met name) jongeren voor op een kwalitatief hoogwaardige deelname aan onze samenleving en voor zover het kwalificaties betreft van mbo niveau 4 op een doorstroom naar het hoger beroepsonderwijs. Deze leden zijn positief over de aansluiting voor wat taal en rekenen betreft met de referentieniveaus, zoals die eerder zijn vastgelegd. Voor de kwalificaties betreffende loopbaan en burgerschap en de moderne vreemde talen worden in dit besluit de niveaus vastgelegd.

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het examenbesluit beroepsopleidingen WEB. Zij hebben naar aanleiding hiervan enkele vragen aan de minister. De kwalificatie-eisen in de kwalificatiedossiers voor onder meer Nederlandse taal en rekenen worden opgeschroefd in dit besluit. De leden horen van scholen en ouders dat niet alle leerlingen simpelweg kunnen voldoen aan de nieuwe normen. Zo geven zij aan dat taalniveau 2F op dit moment voor een groot deel van mbo niveau 1 en 2 onhaalbaar is. De voornoemde leden vragen wat de reactie van de minister is op deze geluiden uit de praktijk. Tevens vragen zij in hoeverre de minister voornemens is om dit taalniveau toch voorwaardelijk te stellen aan een diploma op dit niveau. Hoe wordt omgegaan met leerlingen die goede vakmensen kunnen worden, maar die toch niet aan deze taaleisen voldoen? Ten slotte vragen deze leden in hoeverre ook deze leerlingen in staat moeten zijn zinnen te ontleden voordat zij een diploma krijgen.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van onderhavig besluit en hebben nog enige vragen.

De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het besluit. Ook voor hen leidt deze wijziging van het Examenbesluit tot een enkele vraag.

2. Loopbaan en burgerschap

De leden van de VVD-fractie merken op dat volgens de minister het onderdeel loopbaan en burgerschap voldoende ruimte biedt voor afstemming op specifieke doelgroepen en beroepscontexten. Biedt dit, zo vragen deze leden, volgens de minister voldoende ruimte voor mbo-instellingen en private aanbieders om vrijstelling te geven aan studenten die gezien hun levens- en werkervaring geacht worden de aspecten voor loopbaan en burgerschap te beheersen? Genoemde leden doelen hierbij onder meer op het zijn van kritisch consument en het kritisch zijn over eigen vitaliteit en fitheid.

De leden van de PVV-fractie merken op dat zij belang hechten aan een sterke positie voor het vak burgerschap en menen dat dit niet bereikt zal worden indien er een inspanningsverplichting geldt in plaats van een resultaatverplichting. De leden zijn van mening dat de kwalificatie-eisen voor burgerschap concreter kunnen worden uitgewerkt in referentieniveaus.

Naar de mening van de leden van de CDA-fractie wordt ten aanzien van loopbaan en burgerschap terecht opgemerkt in het besluit, dat het bijdraagt aan de persoonlijke ontplooiing, maar dat het ook bijdraagt aan de oriëntatie op mogelijke doorstroomtrajecten. De genoemde dimensies bij burgerschap: politiek-juridisch, economisch, sociaal-maatschappelijk en vitaal burgerschap worden op een heel praktisch wijze toegelicht. Waar het bijvoorbeeld gaat om de bewustwording van de eigen leefstijl en het kunnen inschatten van gezondheidsrisico’s wordt de activiteit erg bij de student zelf gelegd. De voornoemde leden vragen welke mogelijkheden de minister ziet om op basis van dit examenbesluit ook acties bij de onderwijsinstelling neer te leggen, bijvoorbeeld door het bieden van ondersteuning via het ontmoedigen van risicogedrag en het bevorderen van gezond gedrag (bijvoorbeeld sport, bewegen, tegengaan drugsgebruik en roken).

Deze leden constateren dat het hier gaat om een inspanningsverplichting en niet om het behalen van een bepaald eindresultaat. Betekent dit, zo vragen deze leden, dat de onderwijsinstelling kan volstaan met het afdraaien van een lesje? Tevens vragen zij of hiermee loopbaan en burgerschap niet wordt teruggebracht tot een vrijblijvende activiteit. Ten slotte vragen de voornoemde leden of enige mate van toetsing (bijvoorbeeld over de inrichting van de rechtstaat, vormen van risicogedrag) niet zou bijdragen tot een beter begrip.

De leden van de SP-fractie hebben moeite met de inspanningsverplichting die wordt gesteld voor het vak loopbaan en burgerschap. Hiermee vervalt de resultaatverplichting voor dit belangrijke vak. Zij vragen of de minister kan aangeven hoe zij deze beslissing kan verenigen met de uitspraak van de Kamer dat het onderdeel burgerschapsvorming in het onderwijs juist versterkt moet worden, zoals uitgesproken in motie van het lid Kooiman c.s. over burgerschapsvorming in het onderwijs1? Tevens vragen de voornoemde leden hoe de minister voorkomt dat scholen steeds minder aandacht zullen schenken aan loopbaan en burgerschap wanneer er slechts een inspanningsverplichting is voor leerlingen. Ten slotte vragen zij wat de minister verwacht dat er gebeurt met het aantal lesuren loopbaan en burgerschap door de verschuiving van resultaatverplichting naar inspanningsverplichting.

3. Engels

De leden van de CDA-fractie merken op dat het beheersen van de Engelse taal nu al in veel kwalificatiedossiers is opgenomen. Met dit besluit wordt het niveau voor de verschillende opleidingen generiek vastgelegd. Deze leden vinden dat een uitstekende zaak. Daarbij is, zo blijkt, rekening gehouden met zowel bol2- als met bbl3-studenten. Aan de ene kant heeft dat bij de internetconsultatie de vraag opgeroepen of dit niveau een drempel opwerpt om de opleiding succesvol af te ronden. Aan de andere kant is de vraag of de niveaus die in het besluit zijn opgenomen voor mbo-niveau 4 voldoende hoog zijn om een goede aansluiting met het hbo niet in de weg te staan. Deze leden vragen of niveau B1 voor lezen en luisteren en vooral niveau A2 voor schrijven, spreken en gesprekken voeren, voldoende is voor een goede doorstroom. Kan de minister op dit aspect nog een nadere toelichting geven en is zij bereid om de effecten van het examenbesluit ten aanzien van deze kwestie de komende jaren te monitoren, zo vragen deze leden.

De leden van de SGP-fractie maken uit de toelichting op dat het kabinet onderkent dat generieke eisen voor Engels niet voor alle deelnemers noodzakelijk zijn. Als legitimatie voor deze eisen wordt namelijk het belang voor de doorstroom aangevoerd. Deze leden constateren echter dat 35% van de deelnemers niet direct of indirect doorstroomt naar het hbo. Zij vragen waarom het kabinet door het stellen van generieke eisen het risico neemt dat deze eisen voor deelnemers die niet doorstromen naar het hbo juist een blokkade vormen voor het succesvol afronden van de opleiding.

4. Referentieniveaus moderne vreemde talen

De leden van de CDA-fractie merken op dat de referentieniveaus voor moderne vreemde talen worden opgenomen in de kwalificatiedossiers van de opleidingen die starten in het schooljaar 2012–2013. Deze leden vragen of dit betekent dat studenten die de komende drie jaar van de opleiding afkomen wellicht onvoldoende geschoold zijn in de vreemde talen. Overweegt de minister stappen of acties om die studenten op zijn minst in de gelegenheid te stellen om te voldoen aan de toekomstige eisen, zodat zij beter voorbereid de arbeidsmarkt op komen of beter voorbereid doorstromen naar het hbo, zo vragen de voornoemde leden.

De leden van de ChristenUnie-fractie zijn van mening dat per opleiding verschilt of kennis van een moderne vreemde taal van een student geëist kan worden. Zo is er een verschil tussen opleidingen in de sectoren handel of administratie en de technieksector. De minister kiest voor de generieke eis van het Engels voor niveau 4 van het mbo. Zij vragen of de minister kan toelichten waarom niet is gekozen voor vakspecifieke eisen aan moderne vreemde talen. Op welke manier is er afstemming gezocht met het bedrijfsleven en andere relevante werkgevers, aangezien het van belang is dat bij beroepsopleidingen aansluiting is tussen vraag en aanbod? Deze leden vragen of de minister de Kamer nader kan informeren over het standpunt van werkgevers over de generieke eis van een vreemde taal. Deze leden zijn met het kabinet van mening dat het belangrijk is dat mbo-opleidingen bij doorstroming van de student aansluiten op hbo-opleidingen, maar vragen specifiek naar opleidingen die gericht zijn op de arbeidsmarkt en niet zozeer op doorstroming naar hbo. Welk percentage van studenten met een mbo4-diploma stroomt door naar het hbo? De voornoemde leden vragen of het niet vanzelfsprekend is om de eis van een moderne vreemde taal te koppelen aan de keuze om door te stromen naar het hbo. Tevens vragen deze leden waarom ook bij de typische vakopleidingen in het mbo gekozen wordt voor de generieke eis van een vreemde taal, terwijl dit vaak niet vereist is voor het uitoefenen van een vakmanschap. Deze leden vragen hoe rekening wordt gehouden met specifieke groepen binnen het mbo, bijvoorbeeld studenten met dyslexie of dyscalculie. Het toetsen van een generieke eis kan deze groepen buitensluiten. Hoe wordt gewaarborgd dat er onnodige uitval komt? Tenslotte vragen zij hoe gewaarborgd wordt dat aansluiting op de arbeidsmarkt per sector als belangrijkste voorwaarde geldt en niet de generieke eisen in de kwalificatiedossiers.

5. Draagvlak, gevoerd overleg en internetconsultatie

Het verbaast de leden van de PvdA-fractie dat er over de generieke kwalificatie-eisen Engels voor mbo-4 niet is gesproken met de Vereniging Leraren Levende Talen, maar wel met de MBO Raad, Colo4, AOC Raad5, NRTO6 (voorheen Paepon), en het Coördinatiepunt Kwalificatiestructuur. Welk onderscheid rechtvaardigt volgens de minister dat de Nederlandse Vereniging Leraren Maatschappijleer (NVLM) en de Koninklijke Vereniging van leraren Lichamelijke Opvoeding (KVLO) wel werden geraadpleegd inzake de kwalificatie-eisen loopbaan en burgerschap, maar aan de Vereniging Leraren Levende Talen werd voorbijgegaan bij de generieke kwalificatie-eisen Engels? De voornoemde leden vragen wat het negeren van de beroepsvereniging voor talendocenten betekent voor het draagvlak bij de docenten die het allemaal als professionals voor de klas moeten uitvoeren. Hoe heeft de minister de Jongerenorganisatie Beroepsonderwijs (JOB) betrokken bij de wijziging van het Examenbesluit, zo vragen deze leden. Zij vragen waarom de minister in de nota van toelichting verzwijgt dat de Nederlandse Vereniging Leraren Maatschappijleer meent dat de kwalificatie-eisen voor loopbaan en burgerschap blijven steken in vrijblijvendheid, zoals blijkt uit de brief die de NVLM de minister op 6 januari 2012 heeft toegezonden. De leden van de willen graag weten waarom de minister ervoor heeft gekozen om voor het onderdeel loopbaan en burgerschap slechts een inspanningsverplichting te hanteren en niet een resultaatverplichting. Tevens vragen zij waarom de minister geen onderscheid maakt tussen loopbaan en burgerschap voor mbo op niveau 1, 2, 3 en 4. Ten slotte vragen zij welke positie de minister loopbaan en burgerschap wil geven binnen de slaag/zakregeling.

De leden van de PVV-fractie vragen wat de reden is dat van het niet bekostigd onderwijs niet verwacht kan worden een grote herstructurering van het onderwijs op het gebied van Engels en loopbaan en burgerschap tot stand te brengen 7.

De leden van de CDA-fractie merken op dat in de paragraaf over draagvlak en gevoerd overleg met de mbo-sector wordt geschreven, dat er voor de generieke kwalificatie-eisen loopbaan en burgerschap en Engels draagvlak is in het onderwijsveld, bij Colo en de kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven. Deze leden vragen of de minister met betrekking tot het «draagvlak» kan aangeven in hoeverre hier sprake van was. Zijn er bezwaren kenbaar gemaakt, zo vragen zij. Zo ja, welke en door wie? In de paragraaf over de internetconsultatie wordt verder geschreven dat Engels in mbo-opleidingen niveau 4 vaak al deel uitmaakt van het onderwijsprogramma, omdat beheersing van deze taal wordt gevraagd in het beroep waarvoor wordt opgeleid. Er is echter ook nog een aantal opleidingen waarbij nog geen Engels in het onderwijsprogramma is opgenomen en waarbij dus een aanpassing noodzakelijk is. De voornoemde leden vragen tenslotte of de minister kan aangeven om welke opleidingen het hier gaat en binnen welke termijn Engels wel in het onderwijsprogramma opgenomen moet zijn.

De leden van de SP-fractie vragen of de minister kan reageren op de suggestie van de Nederlandse Vereniging van Leraren Maatschappijleer om voor loopbaan en burgerschap referentieniveaus vast te stellen. Wanneer zij deze suggestie niet overneemt, welke mogelijkheden ziet de minister verder om de positie van het vak loopbaan en burgerschap te versterken in het beroepsonderwijs? Ten slotte vragen de voornoemde leden hoe de minister voorkomt dat het vak in de verdrukking komt door de nadruk op andere vakken.

6. Uitvoeringsgevolgen en handhaafbaarheid

De leden van de CDA-fractie merken op dat bij de paragraaf uitvoeringsgevolgen en handhaafbaarheid in de nota van toelichting wordt gesteld dat blijkens de uitvoerings- en handhaafbaarheidstoets de aanpassing in het besluit van zodanige aard is dat hieruit geen uitvoeringsgevolgen voortvloeien en dat er geen opmerkingen ten aanzien van de handhaafbaarheid zijn. De leden vragen of de minister de Kamer kan toezeggen dat er gecontroleerd wordt of er geen onverwachte gevolgen optreden.

II Reactie van de minister

1. Inleiding

Graag bied ik u hierbij mijn reactie aan op de vragen van de leden van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap inzake het Besluit van 11 november 2011 tot wijziging van onder meer het Examenbesluit beroepsopleidingen WEB inzake de beroepsgerichte kwalificatiestructuur. Bij mijn reactie volg ik de indeling van het verslag.

De leden van de VVD-fractie vragen of de minister kan toelichten waarom het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap kiest voor woorden als «employability», «werkexploratie» en «issues» (bijlage 1, bedoeld in artikel I, onderdeel J). Hetzelfde geldt voor bijlage 2, bedoeld in artikel I, onderdeel J waar onder meer wordt gesproken van «live» en «descriptor».

De bijlagen 1 en 2 van het Examen- en kwalificatiebesluit waarin bovengenoemde Engelse termen zijn opgenomen, betreffen de kwalificatie-eisen loopbaan en burgerschap en de referentieniveaus moderne vreemde talen. De Engelse termen zijn in dergelijke documenten niet ongebruikelijk, en de Nederlandse taal kent ook leenwoorden uit het Frans en zelfs het Arabisch. Als er geen bijzondere reden is om een Engelse term te gebruiken, wil ik de Nederlandse term hanteren. Bij een volgende gelegenheid zal ik waar nodig de terminologie aanpassen.

De leden van de SP-fractie horen van scholen en ouders dat niet alle leerlingen kunnen voldoen aan de nieuwe normen. Zo geven zij aan dat taalniveau 2F op dit moment voor een groot deel van mbo niveau 1 en 2 onhaalbaar is. De voornoemde leden vragen wat de reactie van de minister is op deze geluiden uit de praktijk. Tevens vragen zij in hoeverre de minister voornemens is om dit taalniveau toch voorwaardelijk te stellen aan een diploma op dit niveau. Hoe wordt omgegaan met leerlingen die goede vakmensen kunnen worden, maar die toch niet aan deze taaleisen voldoen? Ten slotte vragen deze leden in hoeverre ook deze leerlingen in staat moeten zijn zinnen te ontleden voordat zij een diploma krijgen.

Het referentieniveau 2F hebben mbo-studenten echt nodig om de lessen op school te kunnen volgen en om goed te kunnen functioneren op de werkplek en in de samenleving. De zorgen bij docenten en ouders over de haalbaarheid van het referentieniveau voor studenten van de niveaus 1 en 2 van het mbo zijn mij bekend; ik neem die serieus. Ik zorg voor een zorgvuldig en verantwoord invoeringstraject. Zo kunnen studenten van mbo-2 en mbo-3 de eerste twee studiejaren (2014–2015 en 2015–2016) ook met het cijfer vijf voor Nederlandse taal en rekenen hun diploma behalen. Ook wordt onder regie van het College voor Examens stapsgewijs ervaring opgedaan met pilotexamens en worden bevindingen steeds geëvalueerd. Waar nodig volgt bijsturing.

Voor de opleiding op niveau 1 neem ik op basis van de ervaringen van de instellingen in 2014 een besluit over het wel of niet invoeren van centrale examinering voor Nederlandse taal en rekenen. Zolang er nog geen centrale examens zijn ingevoerd, worden de resultaten van Nederlandse taal en rekenen niet betrokken bij de beslissing of het diploma gehaald is. Zoals reeds is toegezegd zal ik in het najaar van 2012 de Tweede Kamer informeren over de opgedane ervaringen bij de pilots van 2011/2012 en over de voortgang van de implementatie van de referentieniveaus in alle onderwijssectoren.

2. Loopbaan en burgerschap

De leden van de VVD-fractie merken op dat volgens de minister het onderdeel loopbaan en burgerschap voldoende ruimte biedt voor afstemming op specifieke doelgroepen en beroepscontexten. Biedt dit, zo vragen deze leden, volgens de minister voldoende ruimte voor mbo-instellingen en private aanbieders om vrijstelling te geven aan studenten die gezien hun levens- en werkervaring geacht worden de aspecten voor loopbaan en burgerschap te beheersen? Genoemde leden doelen hierbij onder meer op het zijn van kritisch consument en het kritisch zijn over eigen vitaliteit en fitheid.

Het onderdeel loopbaan en burgerschap biedt inderdaad ruimte voor afstemming op specifieke doelgroepen en beroepscontexten. Dat staat echter los van de vraag of van dit deel van de kwalificatie-eisen ook vrijstelling kan worden verkregen. Net zoals bij andere delen van de kwalificatie-eisen kan de examencommissie beslissen dat studenten vrijstelling krijgen van dit onderdeel op basis van eerder behaalde kwalificaties of elders verworven competenties als die studenten naar het oordeel van de examencommissie aantoonbaar voldoen aan de betreffende kwalificatie-eisen. Vrijstelling moet dus gebaseerd zijn op aantoonbare beheersing van de kwalificatie-eisen voor het onderdeel loopbaan en burgerschap. Het is overigens de bedoeling om in het kader van het 30+ arrangement te regelen dat de groep studenten van 30 jaar en ouder niet hoeft deel te nemen aan het onderdeel loopbaan en burgerschap.

Naar de mening van de leden van de CDA-fractie wordt ten aanzien van loopbaan en burgerschap terecht opgemerkt in het besluit, dat het bijdraagt aan de persoonlijke ontplooiing, maar dat het ook bijdraagt aan de oriëntatie op mogelijke doorstroomtrajecten. Waar het gaat om de bewustwording van de eigen leefstijl en het kunnen inschatten van gezondheidsrisico’s wordt de activiteit erg bij de student zelf gelegd. De leden van de CDA-fractie vragen welke mogelijkheden de minister ziet om op basis van dit examenbesluit ook acties bij de onderwijsinstelling neer te leggen, bijvoorbeeld door het bieden van ondersteuning via het ontmoedigen van risicogedrag en het bevorderen van gezond gedrag (bijvoorbeeld sport, bewegen, tegengaan drugsgebruik en roken).

De in bijlage 1 van het Examen- en kwalificatiebesluit opgenomen kwalificatie-eisen betreffende de dimensie vitaal burgerschap hebben betrekking op zowel gezond gedrag als risicogedrag, waarbij naast sport en bewegen ook aspecten als voeding, roken, alcohol en drugs zijn benoemd. Kwalificatie-eisen beschrijven wat de student aan het eind van de opleiding zou moeten kennen en kunnen, en waarop het door de instelling verzorgde onderwijs dus gericht zou moeten zijn. Instellingen hebben veel mogelijkheden om gezond gedrag van studenten te bevorderen en risicogedrag te ontmoedigen. Bovendien kunnen instellingen in samenspraak met studenten in de vrije ruimte nog extra activiteiten in het programma opnemen. Het Examen- en kwalificatiebesluit geeft de minister geen bevoegdheden om hier bovenop nog eens extra acties bij de onderwijsinstelling neer te leggen gericht op het bevorderen van gezond gedrag.

De leden van de CDA-fractie constateren dat het hier gaat om een inspanningsverplichting en niet om het behalen van een bepaald eindresultaat. Betekent dit, zo vragen deze leden, dat de onderwijsinstelling kan volstaan met het afdraaien van een lesje?

Een lesje afdraaien, zal niet volstaan. Met inachtneming van de kwalificatie-eisen voor het generieke onderdeel loopbaan en burgerschap stelt het bevoegd gezag de eisen vast waaraan de studenten moeten voldoen (ofwel de inspanning die de student moet leveren). De Inspectie van het Onderwijs houdt hierop uiteraard toezicht.

Tevens vragen de leden van de CDA-fractie of hiermee loopbaan en burgerschap niet wordt teruggebracht tot een vrijblijvende activiteit.

Het generieke onderdeel loopbaan en burgerschap is niet vrijblijvend voor studenten: als de student niet heeft voldaan aan de vereiste inspanning voor dit onderdeel, krijgt hij niet het beoogde diploma. Het bevoegd gezag stelt die inspanningsverplichting vast, met inachtneming van de kwalificatie-eisen voor dit onderdeel.

Voor studenten geldt een inspanningsverplichting, maar voor instellingen geldt wel degelijk een resultaatverplichting: zij dienen studenten in staat te stellen aan de betreffende kwalificatie- en inspanningeisen te voldoen door voor hen de nodige lessen en activiteiten te verzorgen en hun de nodige begeleiding te bieden. De inspectie houdt hierop uiteraard ook toezicht.

Ten slotte vragen de leden van de CDA-fractie of enige mate van toetsing (bijvoorbeeld over de inrichting van de rechtstaat, vormen van risicogedrag) niet zou bijdragen tot een beter begrip.

Toetsing als zodanig zal niet bijdragen tot beter begrip, maar met u meen ik dat kennis wel kan leiden tot meer begrip. Tot de kwalificatie-eisen voor het onderdeel loopbaan en burgerschap behoren onder meer kennisaspecten. Voor studenten zal een inspanningsverplichting gelden en geen resultaatverplichting. Dat laat onverlet dat instellingen de voortgang van de student kunnen toetsen en de uitkomsten ervan kunnen benutten voor het vervolgtraject voor dit onderdeel van de opleiding.

De leden van de SP-fractie vragen of de minister kan aangeven hoe zij de beslissing tot invoering van een inspanningsverplichting voor het vak loopbaan en burgerschap kan verenigen met de uitspraak van de Kamer dat het onderdeel burgerschapsvorming in het onderwijs juist versterkt moet worden, zoals uitgesproken in motie van het lid Kooiman c.s. over burgerschapsvorming in het onderwijs ?

In de motie van het lid Kooiman c.s. (Kamerstuk 33 000 VIII, nr. 52) worden zorgen geuit over het vak maatschappijleer en wordt de regering verzocht voorstellen te doen voor een versterking van het onderdeel burgerschapsvorming in het onderwijs. Deze motie heb ik geplaatst in de context van het overleg waarbij die motie is ingediend, te weten het debat op 22 november 2011 naar aanleiding van een algemeen overleg op 16 november 2011 over de vormende taak in het onderwijs. Dat overleg betrof het funderend onderwijs. Er is verschil tussen het funderend onderwijs en het middelbaar beroepsonderwijs wat betreft burgerschapsvorming. Voor het mbo is voor een inspanningsverplichting voor studenten gekozen, omdat een beheersingsverplichting niet goed past bij het specifieke karakter van het onderdeel loopbaan en burgerschap en het uitvoeringsproblemen bij de examinering zou gaan opleveren. De kwalificatie-eisen hiervoor kunnen namelijk niet zo gespecificeerd en handelingsgericht worden aangegeven als voor de specifieke kwalificatie-eisen voor een beroep. In bijlage 1 van het onderhavige besluit zijn de kwalificatie-eisen voor het onderdeel loopbaan en burgerschap vastgesteld. Kenniselementen maken deel uit van deze kwalificatie-eisen. Ik acht die kenniselementen ook van groot belang.

De introductie van een inspanningsverplichting betekent allerminst dat het onderdeel loopbaan en burgerschap vrijblijvend is: als de student niet heeft voldaan aan de vereiste inspanning voor dit onderdeel, krijgt hij niet het beoogde diploma.

Tevens vragen de leden van de SP-fractie hoe de minister voorkomt dat scholen steeds minder aandacht zullen schenken aan loopbaan en burgerschap wanneer er slechts een inspanningsverplichting is voor leerlingen. Ten slotte vragen zij wat de minister verwacht dat er gebeurt met het aantal lesuren loopbaan en burgerschap door de verschuiving van resultaatverplichting naar inspanningsverplichting.

Voor het bevoegd gezag geldt wel de verplichting om het benodigde onderwijsaanbod voor het onderdeel loopbaan en burgerschap te verzorgen. De inspectie houdt hierop uiteraard ook toezicht. Docenten kunnen invloed uitoefenen op de invulling van het aanbod. Ik verwacht niet dat door de verandering van een resultaatverplichting naar een inspanningsverplichting het aantal lesuren voor het onderdeel loopbaan en burgerschap zal afnemen. De drievoudige kwalificering die het mbo studenten geeft, wordt alom als een groot goed beschouwd. Bovengenoemde verandering biedt instellingen meer eigen beleidsruimte om maatwerk te leveren en studenten «bij de les te houden». Goede voorbeelden en servicedocumenten – die bijvoorbeeld beschikbaar worden gesteld via www.marktplaatsmbo.nl – kunnen instellingen inspireren en zij kunnen deze benutten bij hun onderwijsaanbod.

3. Engels

De leden van de CDA-fractie vragen of de generieke eisen voor Engels niveau B1 voor lezen en luisteren en vooral niveau A2 voor schrijven, spreken en gesprekken voeren, voldoende zijn voor een goede doorstroom. Kan de minister op dit aspect nog een nadere toelichting geven en is zij bereid om de effecten van het examenbesluit ten aanzien van deze kwestie de komende jaren te monitoren, zo vragen deze leden.

De hoogte van de generieke eisen voor Engels is vooralsnog niet voor alle taalvaardigheden gelijk. Voor studie in het hoger beroepsonderwijs zijn de vaardigheden lezen en luisteren het belangrijkst. Daarom zijn voor deze vaardigheden eisen op niveau B1 gesteld. Voor schrijven, spreken en gesprekken voeren is vooralsnog gekozen voor niveau A2. Daardoor wordt naar mijn oordeel optimaal rekening gehouden met enerzijds een goede voorbereiding op doorstroom en anderzijds de haalbaarheid van de eisen voor studenten die de beroepsbegeleidende leerweg volgen of een mbo-4 opleiding volgen die nu op dit moment nog geen eisen voor Engels kennen.

De generieke eisen voor Engels zijn te beschouwen als minimale eisen, ongeacht de eisen van het beroep. In veel beroepsopleidingen zijn aanvullend, vanwege het beroep, ook beroepsgerichte eisen voor Engels vastgelegd. In de praktijk zullen deze mbo-studenten, afhankelijk van hun beroepsopleiding, het Engels beter beheersen.

Instellingen die verder willlen gaan dan de minimale eisen hebben nog de ruimte om, naast het reguliere programma, hun mbo-4 studenten op vrijwillige basis extra lessen Engels aan te bieden.

Vanzelfsprekend zal ik de komende jaren de effecten van het toevoegen van generieke eisen Engels, Nederlands en rekenen aan mbo-4 opleidingen op de doorstroom naar het hbo evalueren.

De leden van de SGP-fractie vragen waarom het kabinet door het stellen van generieke eisen het risico neemt dat deze eisen voor de 35 % deelnemers die niet doorstromen naar het hbo juist een blokkade vormen voor het succesvol afronden van de opleiding.

Ik ben van mening dat de generieke eisen Engels goed haalbaar zijn voor alle mbo-4 studenten, ook voor studenten die niet willen doorstromen naar het hbo.

Bij de vaststelling van de hoogte van de generieke eisen Engels heb ik rekening gehouden met studenten die niet doorstromen naar het hbo. Zo wordt niet voor alle vaardigheden hetzelfde niveau gevraagd. De hoogte van de eisen acht ik realistisch, mede omdat iedere mbo-4 student in het vmbo Engels heeft gehad. Bovendien zal in het Examen- en kwalificatiebesluit beroepsopleidingen WEB worden bepaald dat voor één van de generieke onderdelen Nederlands, rekenen en Engels een vijf mag worden behaald (zoals aangekondigd in de «Voortgangsrapportage implementatie referentiekader taal en rekenen, Kamerstukken II, 2010/11, 31 332, nr. 16).

4. Referentieniveaus moderne vreemde talen

De leden van de CDA-fractie merken op dat de referentieniveaus voor moderne vreemde talen worden opgenomen in de kwalificatiedossiers van de opleidingen die starten in het schooljaar 2012–2013. Deze leden vragen of dit betekent dat studenten die de komende drie jaar van de opleiding afkomen wellicht onvoldoende geschoold zijn in de vreemde talen. Overweegt de minister stappen of acties om die studenten op zijn minst in de gelegenheid te stellen om te voldoen aan de toekomstige eisen, zodat zij beter voorbereid de arbeidsmarkt op komen of beter voorbereid doorstromen naar het hbo, zo vragen de voornoemde leden.

Ik zie geen aanleiding om, bovenop het vastleggen van generieke eisen Engels voor startende mbo-4 studenten, voor zittende studenten extra stappen te ondernemen.

In veel beroepsopleidingen op niveau 4 zijn nu al, vanwege het beroep, beroepsgerichte eisen voor moderne vreemde talen vastgelegd. Ook hebben instellingen de mogelijkheid om – naast het reguliere onderwijsaanbod – studenten onderwijs in een extra vreemde taal aan te bieden.

De leden van de ChristenUnie-fractie zijn van mening dat per opleiding verschilt of kennis van een moderne vreemde taal van een student geëist kan worden. Zo is er een verschil tussen opleidingen in de sectoren handel of administratie en de technieksector. De minister kiest voor de generieke eis van het Engels voor niveau 4 van het mbo. Zij vragen of de minister kan toelichten waarom niet is gekozen voor vakspecifieke eisen aan moderne vreemde talen.

Op dit moment maken beroepsgerichte eisen aan moderne vreemde talen (vaak het Engels) al deel uit van de kwalificatie-eisen van de meeste mbo-4 opleidingen. De nieuwe generieke kwalificatie-eisen voor Engels zijn te beschouwen als minimale eisen, als aanvulling op de beroepsgerichte kwalificatie-eisen aan moderne vreemde talen. Hiermee wordt recht gedaan aan zowel het belang van de beheersing van moderne vreemde talen voor de internationale economie als aan het belang van een goede voorbereiding op het vervolgonderwijs.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen op welke manier er afstemming gezocht is met het bedrijfsleven en andere relevante werkgevers, aangezien het van belang is dat bij beroepsopleidingen aansluiting is tussen vraag en aanbod. Deze leden vragen of de minister de Kamer nader kan informeren over het standpunt van werkgevers over de generieke eis van een vreemde taal.

In het kader van het overleg over het Actieplan Focus op Vakmanschap hebben VNO-NCW en MKB gereflecteerd op mijn voornemen tot het vaststellen van generieke eisen Engels voor het mbo. Zij hebben in het overleg gewezen op studenten die niet doorstromen naar het hbo, en zij waren er geen voorstander van om ook voor deze groep studenten generieke eisen Engels te hanteren. Ik ben echter van mening dat beheersing van het Engels van toenemend belang is voor de internationale economie en dus niet alleen zinvol voor degenen die doorstromen naar het hbo.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen welk percentage van studenten met een mbo4-diploma stroomt door naar het hbo.

In 2009 stroomde zo’n 50% van de studenten op niveau 4 direct door en 15% binnen enkele jaren. De cijfers van 2010 laten hetzelfde beeld zien.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of het niet vanzelfsprekend is om de eis van een moderne vreemde taal te koppelen aan de keuze om door te stromen naar het hbo. Tevens vragen deze leden waarom ook bij de typische vakopleidingen in het mbo gekozen wordt voor de generieke eis van een vreemde taal, terwijl dit vaak niet vereist is voor het uitoefenen van een vakmanschap.

Moderne vreemde talen zijn in toenemende mate van belang voor de internationale economie en dus niet alleen zinvol voor degenen die doorstromen naar het hbo. Los daarvan: alle mbo-4-opleidingen geven doorstroomrecht naar het hbo. Met een mbo-4 diploma moet een student in staat zijn het beroep uit te oefenen én in staat zijn deel te nemen aan het vervolgonderwijs. Ik hecht veel waarde aan deze dubbele functie van het mbo-4 diploma. Het recht op doorstroom naar vervolgonderwijs versterkt in belangrijke mate de civiele waarde van het mbo-4 diploma, ook al kiest een deel van de mbo-studenten ervoor om dit niet te doen. Door – naast de beroepsgerichte kwalificatie-eisen – generieke kwalificatie-eisen vast te stellen wordt de voorbereiding op vervolgonderwijs beter geborgd. Voor niveau 4 stel ik daarvoor generieke eisen Engels, Nederlands en rekenen vast. Het onderwijs in Engels, Nederlands en rekenen zal vanzelfsprekend ook effect hebben op het functioneren in het beroep.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen hoe rekening wordt gehouden met specifieke groepen binnen het mbo, bijvoorbeeld studenten met dyslexie of dyscalculie. Het toetsen van een generieke eis kan deze groepen buitensluiten. Hoe wordt gewaarborgd dat er onnodige uitval komt?

Voor studenten met een beperking zoals dyslexie gelden de exameneisen onverkort. Als een student hinder ondervindt door de wijze van examinering, dient de onderwijsinstelling maatregelen te treffen om die hinder weg te nemen. Bij instellingsexamens wordt dit geregeld in de onderwijs- en examenregeling; voor centrale examens stelt het College voor examens daarvoor regels op.

Tenslotte vragen de leden van de ChristenUnie-fractie hoe gewaarborgd wordt dat aansluiting op de arbeidsmarkt per sector als belangrijkste voorwaarde geldt en niet de generieke eisen in de kwalificatiedossiers.

Op het niveau van het kwalificatiedossier is die aansluiting geborgd door de samenstelling van de paritaire commissie die verantwoordelijk is voor dat dossier; van die commissie maakt het bedrijfsleven deel uit. Verder wordt het gewicht van de aansluiting bij de arbeidsmarkt ten opzichte van de generieke eisen in een kwalificatiedossier geborgd door de uitslagregel in het middelbaar beroepsonderwijs: voor het behalen van het diploma moeten studenten voor alle beroepsgerichte examenonderdelen ten minste een voldoende behalen. Voor één van de generieke onderdelen Nederlands, rekenen en Engels mag een vijf gehaald worden. Dat wordt geregeld in het Besluit tot wijziging van onder meer het Examen- en kwalificatiebesluit beroepsopleidingen WEB, dat naar verwachting per 1 augustus aanstaande in werking treedt. Het conceptbesluit heb ik op 7 juni 2011 ter kennis van de Tweede Kamer gebracht; het betreft de bijlage bij de «Voortgangsrapportage implementatie referentiekader taal en rekenen (Kamerstukken II, 2010/11, 31 332, nr. 16).

5. Draagvlak, gevoerd overleg en internetconsultatie

De leden van de PvdA-fractie vragen waarom er over de generieke kwalificatie-eisen Engels voor mbo-4 niet is gesproken met de Vereniging Leraren Levende Talen, terwijl de Nederlandse Vereniging Leraren Maatschappijleer (NVLM) en de Koninklijke Vereniging van leraren Lichamelijke Opvoeding (KVLO) wel werden geraadpleegd inzake de kwalificatie-eisen loopbaan en burgerschap. De voornoemde leden vragen wat het negeren van de beroepsvereniging voor talendocenten betekent voor het draagvlak bij de docenten die het allemaal als professionals voor de klas moeten uitvoeren. Hoe heeft de minister de Jongerenorganisatie Beroepsonderwijs (JOB) betrokken bij de wijziging van het Examenbesluit, zo vragen de leden van de PvdA-fractie.

Voor het peilen van reacties en draagvlak voor het besluit bij o.a. docenten en leerlingen heb ik een internetconsultatie laten uitvoeren over het ontwerpbesluit. In deze internetconsultatie konden taaldocenten, leerlingen en andere belanghebbenden reageren op de voorgenomen regelgeving. Een aantal taaldocenten heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt om een reactie te geven. In een eerder stadium dan de internetconsultatie hebben de NVLM en KVLO op eigen initiatief gereageerd op het advies van de MBO Raad betreffende de kwalificatie-eisen voor het onderdeel loopbaan en burgerschap. De Vereniging Leraren Levende Talen heeft niet op eigen initiatief gereageerd op mijn voornemens voor de generieke eisen Engels. Ik ben het overigens met de leden van de PvdA-fractie eens dat aandacht nodig is voor de docenten die het als professionals voor de klas moeten uitvoeren. Op mijn verzoek verleent het Steunpunt taal en rekenen mbo daarom vanaf medio 2010 niet alleen ondersteuning aan instellingen op het gebied van Nederlands en rekenen, maar ook op het gebied van moderne vreemde talen. Bij de onderhavige wijziging van het Examenbesluit beroepsopleidingen WEB (waarin kwalificatie-eisen voor Engels en het onderdeel loopbaan en burgerschap zijn opgenomen) is JOB niet betrokken. Dat is niet gebruikelijk. Bij beroepsgerichte kwalificatie-eisen (die bij ministeriële regeling worden vastgesteld) wordt JOB evenmin betrokken.

De leden van de PvdA-fractie vragen waarom de minister in de nota van toelichting verzwijgt dat de Nederlandse Vereniging Leraren Maatschappijleer meent dat de kwalificatie-eisen voor loopbaan en burgerschap blijven steken in vrijblijvendheid, zoals blijkt uit de brief die de NVLM de minister op 6 januari 2012 heeft toegezonden.

De brief van 6 januari 2012 was bij het opstellen van deze nota van toelichting vanzelfsprekend nog niet bekend. Dat er geen resultaatsverplichting geldt voor de kwalificatie-eisen betreffende het generieke onderdeel loopbaan en burgerschap is niet geregeld in het onderhavige Besluit van 11 november 2011 tot wijziging van onder meer het Examenbesluit beroepsopleidingen WEB, maar dat wordt geregeld in een nog in voorbereiding zijnde wijziging van het Examen- en kwalificatiebesluit beroepsopleidingen WEB. Het conceptbesluit heb ik op 7 juni 2011 ter kennis van de Tweede Kamer gebracht; het betreft de bijlage bij de «Voortgangsrapportage implementatie referentiekader taal en rekenen (Kamerstukken II, 2010/11, 31 332, nr. 16). In de nota van toelichting bij dat besluit wordt expliciet vermeld dat de NVLM voorstander is van een resultaatverplichting voor dit onderdeel.

De leden van de PvdA-fractie willen graag weten waarom de minister ervoor heeft gekozen om voor het onderdeel loopbaan en burgerschap slechts een inspanningsverplichting te hanteren en niet een resultaatverplichting.

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het hierboven gegeven antwoord op eenzelfde vraag van de leden van de SP-fractie.

Tevens vragen de leden van de PvdA-fractie waarom de minister geen onderscheid maakt tussen loopbaan en burgerschap voor mbo op niveau 1, 2, 3 en 4. Ten slotte vragen zij welke positie de minister loopbaan en burgerschap wil geven binnen de slaag/zakregeling.

Er is bij de kwalificatie-eisen voor het onderdeel loopbaan en burgerschap geen onderscheid gemaakt tussen de verschillende niveaus, omdat daar geen reden voor was. Genoemd onderscheid wordt wel gehanteerd voor de specifieke (beroepsgerichte) kwalificatie-eisen; die zijn daar nodig voor de niveauverschillen in de beroepsuitoefening. Ook voor de generieke onderdelen Nederlands, rekenen en moderne vreemde talen gelden aparte referentieniveaus; die zijn daar nodig vanwege de niveauverschillen voor in het bijzonder de doorstroom naar vervolgonderwijs. Burgerschap kent geen niveau en loopbaan evenmin. De vastgestelde kwalificatie-eisen voor dit onderdeel bieden volop ruimte voor afstemming op specifieke doelgroepen en beroepscontexten.

Voor het onderdeel loopbaan en burgerschap moet een eindwaardering «voldaan» worden behaald. Om het diploma te behalen moet de student dus onder meer voldoen aan de inspanningseisen voor dat onderdeel.

De leden van de PVV-fractie vragen wat de reden is dat van het niet bekostigd onderwijs niet verwacht kan worden een grote herstructurering van het onderwijs op het gebied van Engels en loopbaan en burgerschap tot stand te brengen.

Tijdens de internetconsultatie zijn er reacties op het conceptbesluit binnengekomen waarin o.a. is opgemerkt dat «van het niet-bekostigd onderwijs niet verwacht kan worden een grote herstructurering van het onderwijs op het gebied van Engels en loopbaan en burgerschap tot stand te brengen». De leden van PVV-fractie vragen naar de reden hiervan. Ik kan hierover geen uitspraken doen, het betreft immers een reactie van een betrokkene. Deze reactie heeft er echter niet toe geleid dat bij de kwalificatie-eisen verschil wordt gemaakt tussen bekostigd en niet-bekostigd onderwijs. Uiteraard gelden vastgestelde kwalificatie-eisen voor zowel bekostigde als niet-bekostigde mbo opleidingen. Dat is nodig voor het civiel effect van diploma’s. Overigens deel ik de mening niet dat sprake zou zijn van een grote herstructurering van het onderwijs. In de nota van toelichting is opgemerkt dat kwalificatie-eisen op het gebied van Engels en loopbaan en burgerschap aansluiten bij de huidige onderwijspraktijk. Bij de meeste mbo-4 opleidingen worden immers al vanwege het beroep eisen gesteld aan het Engels. Overigens zijn de kwalificatie-eisen voor het onderdeel loopbaan en burgerschap niet nieuw (zoals bij reactie van betrokkenen mogelijk verondersteld werd). Die komen overeen met de reeds bestaande kwalificatie-eisen voor dit onderdeel.

De leden van de CDA-fractie merken op dat in de paragraaf over draagvlak en gevoerd overleg met de mbo-sector wordt geschreven, dat er voor de generieke kwalificatie-eisen loopbaan en burgerschap en Engels draagvlak is in het onderwijsveld, bij Colo en de kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven. Deze leden vragen of de minister met betrekking tot het «draagvlak» kan aangeven in hoeverre hier sprake van was. Zijn er bezwaren kenbaar gemaakt, zo vragen zij. Zo ja, welke en door wie?

Zoals in de nota van toelichting bij het onderhavige besluit van 11 november 2011 is aangegeven, heeft de MBO Raad een advies uitgebracht over de te hanteren kwalificatie-eisen voor het onderdeel loopbaan en burgerschap. Op eigen initiatief hebben de Nederlandse Vereniging van Leraren Maatschappijleer (NVLM) en de Koninklijke Vereniging van leraren Lichamelijke Opvoeding (KVLO) bij bovengenoemd advies verbijzonderingen voorgesteld. Die zijn betrokken bij de bijstelling van de aanvankelijk voorgestelde kwalificatie-eisen voor dit onderdeel.

In de paragraaf over de internetconsultatie wordt verder geschreven dat Engels in mbo-opleidingen niveau 4 vaak al deel uitmaakt van het onderwijsprogramma, omdat beheersing van deze taal wordt gevraagd in het beroep waarvoor wordt opgeleid. Er is echter ook nog een aantal opleidingen waarbij nog geen Engels in het onderwijsprogramma is opgenomen en waarbij dus een aanpassing noodzakelijk is. Voornoemde leden van de CDA-fractie vragen of de minister kan aangeven om welke opleidingen het hier gaat en binnen welke termijn Engels wel in het onderwijsprogramma opgenomen moet zijn.

Het betreft opleidingen uit verschillende sectoren. Een feitelijk overzicht kan niet gegeven worden, omdat het deels opleidingen betreft waarbij instellingen zelf bepalen welke moderne vreemde taal aan de student wordt aangeboden. Dit kan het Engels zijn, maar ook een andere moderne vreemde taal.

Het onderhavige besluit van 11 november 2011 treedt in werking per 1 augustus 2012. Dit betekent dat onderwijsinstellingen voor aanvang van studiejaar 2012–2013 Engels in het onderwijsprogramma opgenomen moeten hebben.

De leden van de SP-fractie vragen of de minister kan reageren op de suggestie van de Nederlandse Vereniging van Leraren Maatschappijleer om voor loopbaan en burgerschap referentieniveaus vast te stellen. Wanneer zij deze suggestie niet overneemt, welke mogelijkheden ziet de minister verder om de positie van het vak loopbaan en burgerschap te versterken in het beroepsonderwijs?

Deze suggestie van de NVLM neem ik niet over: zie het hierboven gegeven antwoord op de vraag van de leden van de PvdA-fractie. Voor het antwoord op de tweede vraag verwijs ik naar de antwoorden op verschillende vragen in paragraaf 2.

Ten slotte vragen de voornoemde leden hoe de minister voorkomt dat het vak in de verdrukking komt door de nadruk op andere vakken.

Onderdelen van opleidingen mogen niet in de verdrukking komen. Dat geldt voor alle onderdelen, dus ook voor onderdeel loopbaan en burgerschap. Het bevoegd gezag van instellingen moet invulling geven aan de opdracht om studenten met het onderwijsaanbod in staat te stellen het beoogde diploma te behalen, met inachtneming van de landelijk vastgestelde kwalificatie-eisen voor onderscheiden onderdelen. De inspectie houdt hierop toezicht. Bij onvoldoende kwaliteit of niet-naleving kan ik sancties treffen.

Gelet op het belang dat aan de drievoudige kwalificering (voor beroep, burgerschap en verder leren) wordt toegekend en de bestaande «checks and balances» in het mbo-stelsel, verwacht ik niet dat onderdelen in de verdrukking komen.

6. Uitvoeringsgevolgen en handhaafbaarheid

De leden van de CDA-fractie vragen of de minister de Kamer kan toezeggen dat er gecontroleerd wordt of er geen onverwachte gevolgen optreden.

Ja, er wordt – onder andere via het inspectietoezicht – gecontroleerd of er geen onverwachte en ongewenste gevolgen optreden.


X Noot
1

Kamerstuk 33 000 VIII, nr. 52.

X Noot
2

bol: beroepsopleidende leerweg.

X Noot
3

bbl: beroepsbegeleidende leerweg.

X Noot
4

Colo: Centraal orgaaa van landelijke opleidingsorganen van het bedrijfsleven.

X Noot
5

AOC-Raad: de brancheorganisatie van de agrarische opleidingscentra.

X Noot
6

NRTO: Nederlandse Raad voor Training en Opleiding.

X Noot
7

Staatsblad 2011, nr. 563, p. 24.

Naar boven