33 118 Omgevingsrecht

Nr. 29 BRIEF VAN DE MINISTER VAN INFRASTRUCTUUR EN MILIEU

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 18 mei 2016

Op 28 april 2016 besloot de vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu mij te vragen om een reactie op het Manifest 2040 «Wij maken ruimte». Graag voldoe ik met deze brief aan dit verzoek.

Op 15 december 2015 heb ik het Manifest 2040 in Amersfoort in ontvangst genomen. In het Jaar van de Ruimte dat daar toen werd afgesloten hebben velen meegedacht over de toekomst van de inrichting van Nederland. Het manifest is mij gepresenteerd als een gedeelde toekomstagenda, met zeven opgaven voor 2040 die aangeven wat ons te doen staat, en vijf principes om samen te werken aan de leefomgeving. In een levend laboratorium van vijftien nieuwe praktijken willen zogeheten landmakers zichzelf en anderen leren naar 2040 toe te werken.

Met de observatie in de inleiding van het manifest dat onze leefomgeving onherroepelijk verandert en dat dit niet vanzelf goed gaat kan ik het alleen maar eens zijn. Daarom is er dan ook nationaal, provinciaal en gemeentelijk ruimtelijk en omgevingsbeleid. De in het manifest geschetste opgaven, principes en praktijken reflecteren veel van wat er zoal leeft waar het gaat om de toekomst van onze fysieke leefomgeving. Kamerleden, woordvoerders van tien politieke partijen, hebben in een videofilm hun kijk gegeven op het Manifest 2040 en de ruimtelijke toekomst van Nederland. Hun visies lopen zoals te verwachten is uiteen, maar bevestigen dat de leefomgeving in brede kring als een belangrijk thema wordt beleefd. Ik herken zoals gezegd veel. Daarmee maak ik niet alle uitspraken in het manifest een op een tot de mijne. Ik heb niet de behoefte om ze hier en nu stuk voor stuk van mijn oordeel te voorzien. Aanleiding om direct over te gaan tot heroverweging van bestaand beleid zie ik er niet in. In mijn ogen vormt het geheel van de opbrengst van het Jaar van de Ruimte wel een waardevolle bijdrage aan het denken over de verdere toekomst van het bredere nationale omgevingsbeleid. Ik heb direct bij het in ontvangst nemen dan ook al toegezegd dat het manifest niet in een la belandt.

Ik zal het Manifest 2040 gebruiken als een van de bouwstenen die kunnen bijdragen aan het tot stand brengen van de Nationale Omgevingsvisie. Het daartoe in het leven geroepen programma is nu een klein jaar onderweg en heeft in dat jaar een grote hoeveelheid kennis en informatie over de fysieke leefomgeving verzameld.

Aan de ontwikkeling werken departementen, provincies, gemeenten, waterschappen, maatschappelijke organisaties en burgers samen. Het huidige kabinet wil met dit voorbereidende werk zijn opvolgers faciliteren bij het maken van toekomstige, noodzakelijke keuzen. Niet ik, maar zij zullen uiteindelijk de Nationale Omgevingsvisie vaststellen.

De Minister van Infrastructuur en Milieu, M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus

Naar boven