33 118 Omgevingsrecht

32 849 Mijnbouw

Nr. 109 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 28 juni 2018

Hierbij ontvangt u, conform mijn toezegging in het Algemeen Overleg van 28 maart jl. (Kamerstuk 33 118, nr. 107) de schriftelijke beantwoording van een vraag die mevrouw Van Tongeren tijdens dit overleg heeft gesteld. Mevrouw Van Tongeren heeft gevraagd hoe de gang van zaken is bij een aanvraag voor een vergunning voor mijnbouw en gaswinning. Zij wil weten wie de vergunning verleent, wie daarbij wordt betrokken, wanneer een burger kan inspreken en wat de positie daarbij is van de decentrale overheden. Met deze brief geef ik tevens uitvoering aan de motie Nijboer/Van Tongeren1 waarin de regering wordt verzocht inzicht te geven in de processtappen en ervoor te zorgen dat provincies, gemeenten, waterschappen en omwonenden voldoende geïnformeerd en betrokken zijn bij het vergunnen van geplande mijnbouwactiviteiten. Over eerdere vragen hierover is mevrouw Van Tongeren geïnformeerd in de Kamerbrief van 29 juni 2015 (Kamerstuk 33 962, nr. 160).

De vergunningverlening voor mijnbouw is grotendeels geregeld in de Mijnbouwwet, het Mijnbouwbesluit en de Mijnbouwregeling. Dat blijft ook zo onder de Omgevingswet. De milieugevolgen van mijnbouwactiviteiten worden nu geregeld via de omgevingsvergunning op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Deze omgevingsvergunning wordt straks geregeld in de Omgevingswet.

Vergunningen op grond van Mijnbouwregelgeving

De opsporingsvergunning geeft het economisch recht om in een gebied te zoeken naar delfstoffen of aardwarmte. De winningsvergunning geeft het economisch recht om delfstoffen of aardwarmte te exploiteren. Een winningsplan beschrijft de wijze van winning van een delfstof en de gevolgen voor de diepe ondergrond. Verder is het verboden zonder vergunning stoffen op te slaan en CO2-opslagcomplexen op te sporen. De Minister van Economische Zaken en Klimaat is bevoegd gezag voor bovengenoemde vergunningen. Bij opsporings- en winningsvergunningen hebben gedeputeerde staten adviesrecht. Gedeputeerde staten moeten het college van burgemeester en wethouders en het dagelijks bestuur van het waterschap bij hun advies betrekken. Voor het instemmingsbesluit met het winningsplan hebben naast gedeputeerde staten, het college van burgemeester en wethouders en het waterschap een adviesrecht. Voorafgaand aan de adviesvraag bij een winningsplan wordt het winningsplan tijdens een informatiesessie aan deze adviseurs toegelicht. Bij de laatste wijziging van de Mijnbouwwet is ook de mogelijkheid opgenomen om de besluitvorming voor instemming met een winningsplan te coördineren met de desbetreffende omgevingsvergunning. Tijdens de terinzagelegging voor zienswijzen van het ontwerpinstemmingsbesluit en de eventueel mee gecoördineerde omgevingsvergunning wordt een informatiebijeenkomst gehouden voor omwonenden. Bovenstaande vergunningen worden niet opgenomen in het stelsel van de Omgevingswet. De beschreven systematiek in de mijnbouwregelgeving blijft met de inwerkingtreding van de Omgevingswet ongewijzigd.

Het Besluit algemene regels milieu mijnbouw (Barmm) regelt dat het aanleggen, uitbreiden of wijzigen van een boorgat met een mobiele installatie op het continentaal plat zonder instemming is verboden. Voor een mijnbouwwerk op het continentaal plat is een vergunning nodig op grond van de Mijnbouwwet.

Vergunningen op grond van de Wabo

De milieugevolgen van mijnbouwactiviteiten worden nu geregeld via de omgevingsvergunning op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Deze omgevingsvergunning regelt het oprichten en in werking hebben van een mijnbouwwerk op land en in de territoriale zee. Het bevoegd gezag voor bovengenoemde vergunningen is de Minister van Economische Zaken en Klimaat. Het college van burgemeester en wethouders hebben adviesrecht. Gedeputeerde staten hebben adviesrecht als het gaat om een omgevingsvergunning voor aanleg boorgat of winnen van delfstoffen of aardwarmte. Indien er sprake is van (grootschalige) afwijking van het bestemmingsplan wordt de omgevingsvergunning pas verleend als de gemeenteraad van de gemeente waar het project in hoofdzaak is gelegen, heeft verklaard geen bedenkingen te hebben. Bij een omgevingsvergunning voor ondergronds opslaan van afvalstoffen afkomstig van buiten een mijnbouwwerk of voor gevaarlijke stoffen wordt de vergunning pas verleend als gedeputeerde staten hebben aangegeven daartegen geen bedenkingen te hebben. Het waterschap heeft een adviesrecht voor lozingen op het riool vanuit een mijnbouwwerk. Besluiten over het verlenen van bovenstaande vergunningen worden voorbereid met afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht. Een ieder kan zienswijzen inbrengen en belanghebbenden kunnen in beroep.

Vergunningen op grond van de Omgevingswet

Onder de Omgevingswet zijn de milieugevolgen voor mijnbouwactiviteiten geregeld in het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal). In de gevallen waarvoor onder de Wabo een omgevingsvergunning is vereist, is ook onder de Omgevingswet in het Bal een vergunningplicht aangewezen. Daarnaast worden de huidige vergunningplichten op grond van het Barmm voor het aanleggen, uitbreiden of wijzigen van een boorgat met een mobiele installatie op het continentaal plat en de vergunningplicht op grond van de Mijnbouwwet voor een mijnbouwwerk op het continentaal plat vervangen door een omgevingsvergunning op grond van de Omgevingswet. Het bevoegd gezag voor bovengenoemde vergunningen is, net als nu, de Minister van Economische Zaken en Klimaat. Gemeente, provincie en waterschap hebben adviesrecht in dezelfde situaties waarin ze nu ook adviesrecht hebben. De verklaring van geen bedenkingen voor de provincie wordt vervangen door een instemmingsrecht. Dat betekent dat de omgevingsvergunning voor die activiteit niet kan worden verleend, zonder instemming van gedeputeerde staten.

De initiatiefnemer moet bij zijn aanvraag om omgevingsvergunning aangeven of en op welke wijze hij de omgeving heeft betrokken en wat de resultaten daarvan zijn. Dit aanvraagvereiste is geregeld in het zesde lid aan artikel 16.55 van de Omgevingswet. Zo krijgt het betrokken bevoegd gezag dat de omgevingsvergunning verleent, inzicht in het participatietraject dat aan de aanvraag is voorafgegaan. Dit is een aanvulling ten opzichte van de huidige situatie. Tegen besluiten tot verlening van een omgevingsvergunning kunnen belanghebbenden beroep instellen. Betrokkenheid van omwonenden en andere overheden en rechtsbescherming is dus goed gewaarborgd.

Rijkscoördinatieregeling en projectbesluit

De Mijnbouwwet regelt in welke gevallen onder het huidige recht de rijkscoördinatieregeling van artikel 3.35 van de Wet ruimtelijke ordening verplicht van toepassing is. De rijkscoördinatieregeling is nu van toepassing bij de opsporing of winning van koolwaterstoffen in of onder een Natura 2000-gebied of een bijzonder nationaal natuurgebied als bedoeld in de Wet natuurbescherming. Ook is deze regeling van toepassing bij de opslag van stoffen, aanleg of uitbreiding van pijpleidingen voor onder meer het vervoer van delfstoffen of Europese projecten van gemeenschappelijk belang.

Met deze rijkscoördinatieregeling kunnen bepalingen in decentrale regelingen, zoals een provinciale milieuverordening, om dringende redenen buiten toepassing worden gelaten wanneer die onevenredig belemmerend werken voor de uitvoering van een project van nationaal belang. Bijvoorbeeld voor uitvoeringsbesluiten zoals het verlenen van de omgevingsvergunning voor een mijnbouwwerk.

Daarnaast kan voor andere projecten van nationaal ruimtelijk belang de rijkscoördinatieregeling worden toegepast. Tegen besluiten waarop de rijkscoördinatieregeling van toepassing is, staat voor belanghebbenden beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Onder de Omgevingswet zal de projectprocedure bij mijnbouwprojecten verplicht van toepassing zijn voor dezelfde gevallen als waarvoor nu de rijkscoördinatieregeling van toepassing is. Daarnaast kan voor andere projecten van nationaal belang het projectbesluit worden gebruikt.

Bij de projectprocedure kunnen regels uit de omgevingsverordening, omgevingsplan of waterschapsverordening buiten toepassing worden gelaten. Dit kan het geval zijn wanneer deze regels onevenredig belemmerend werken voor de uitvoering van het projectbesluit en wanneer hiervoor dringende redenen bestaan. Bijvoorbeeld voor uitvoeringsbesluiten zoals het verlenen van een omgevingsvergunning voor een milieubelastende mijnbouwactiviteit.

De Omgevingswet en het Omgevingsbesluit regelen hoe burgers bij de voorbereiding van een projectbesluit moeten worden betrokken. Er is gewaarborgd dat de omgeving vroegtijdig wordt betrokkenen. Daarbij geeft het bevoegd gezag ook vroegtijdig aan op welke wijze burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en bestuursorganen zullen worden betrokken In projectbesluit moet vervolgens worden verantwoord hoe participatie was vorm gegeven en met de inbreng is gedaan.

Tegen een besluit tot vaststelling van een projectbesluit staat voor belanghebbenden beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Ook hier is participatie en rechtsbescherming dus goed geborgd.

Besluitvorming over een onderwerp als mijnbouw vergt uiteraard een zorgvuldige afweging van belangen. Een zorgvuldig proces met betrokkenheid van burgers en medeoverheden zorgt ook voor meer draagvlak voor een besluit, ook wanneer zij geen gelijk krijgen. Zowel in de huidige situatie als in de situatie na inwerkingtreding van de Omgevingswet, is de betrokkenheid van decentrale overheden en van omwonenden gewaarborgd, waarbij in de Omgevingswet, ten opzichte van het huidige recht extra eisen zijn gesteld aan participatie.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K.H. Ollongren


X Noot
1

Kamerstuk 33 118, nr. 106.

Naar boven