33 107 Wijziging van de Wet arbeid en zorg en de Arbeidstijdenwet ter implementatie van Richtlijn 2010/18/EU van de Raad van 8 maart 2010 (PbEU 2010, L 68) tot uitvoering van de door BUSINESSEUROPA, UEAPME, het CEEP en het EVV gesloten herziene raamovereenkomst en tot intrekking van Richtlijn 96/34/EG

Nr. 4 VERSLAG

Vastgesteld 12 januari 2012

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid1, belast met het voorbereidend onderzoek van bovenstaand wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de regering de vragen en opmerkingen in dit verslag afdoende zal beantwoorden, acht de commissie hiermee de openbare behandeling van het voorstel van wet voldoende voorbereid.

Inhoudsopgave

 

blz.

   

ALGEMEEN

1

   

1. Algemeen

1

2. Doel van het wetsvoorstel

2

3. Financiële gevolgen

4

ALGEMEEN

1. Algemeen

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van de voorgestelde wijzigingen van de Wet arbeid en zorg en de Arbeidstijdenwet. Deze leden onderschrijven het uitgangspunt om de combinatie tussen arbeid en privéleven te verbeteren. Zeker in deze economische tijden is arbeidsparticipatie van groot belang. De leden van de VVD-fractie benadrukken dat (Europese) regelgeving slechts de kaders dient te schetsen en dat er voldoende ruimte moet blijven voor de nationale lidstaten, maar vooral voor de sociale partners, om regelingen te treffen, die aansluiten bij de eigen situatie. Zo blijft naar de mening van deze leden maatwerk mogelijk. De leden van de VVD-fractie hebben nog enkele vragen aan de regering over het onderhavige wetsvoorstel.

De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel. Zij hebben nog wel enkele vragen en opmerkingen.

Uitgangspunt voor de leden van de PVV-fractie blijft dat de Europese Unie zich niet bezig zou moeten houden met sociaal beleid. Sociaal beleid is een bevoegdheid van de individuele lidstaten. Het vaststellen van de voorwaarden voor ouderschapsverlof is een nationale aangelegenheid. De aan de voorgestelde wetswijzigingen ten grondslag liggende richtlijn is in de visie van de leden van de PVV-fractie dan ook weer een typisch voorbeeld van Europese bemoeizucht en betutteling.

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de implementatie van de richtlijn 2010/18/EU (hierna: de richtlijn). Deze leden hebben er begrip voor dat er twee wetswijzigingen noodzakelijk zijn naar aanleiding van de richtlijn.

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel. Ten aanzien van het onderhavige wetsvoorstel hebben de leden van de SP-fractie een aantal vragen.

De leden van de D66-fractie hebben kennis genomen van het wetsvoorstel en hebben een aantal vragen over de implementatie van de richtlijn.

2. Doel van het wetsvoorstel

Implementatie van de richtlijn

De leden van de VVD-fractie wijzen erop dat bij clausule 3, eerste lid, onder d, van de raamovereenkomst, die met het wetsvoorstel wordt geïmplementeerd, wordt gesproken over «kleine ondernemingen». Kan de regering nader toelichten wat hiermee wordt bedoeld en hoe dit wordt vertaald in artikel 6:5 van de Wet arbeid en zorg?

De leden van de VVD- en PVV-fracties hebben voorts vragen met betrekking tot de implementatie van clausule 5 (Arbeidsrechten en non-discriminatie) van de richtlijn ten aanzien van het toegevoegde aspect van de bescherming tegen minder gunstige behandeling wegens het geldend maken van het recht op ouderschapsverlof. De leden van de VVD- en PVV-fracties vragen of de regering, eventueel met enkele voorbeelden, kan toelichten wat wordt verstaan onder een minder gunstige behandeling. De leden van de PVV-fractie vragen daarbij wie bepaalt wanneer er sprake is van ongunstige behandeling. De leden van de PVV-fractie vragen voorts of de regering daarbij kan toelichten hoe vaak het voorkomt dat ouderschapsverlof onbetaald blijft. De leden van de VVD-fractie willen graag weten of de regering een indicatie heeft van het aantal personen dat een minder gunstige behandeling ondervindt wanneer deze personen het recht op ouderschapsverlof geldend maken.

De leden van de VVD-fractie vragen voorts of het bij het voorgestelde artikel 4:1b van de Arbeidstijdenwet enkel gaat om een tijdelijke aanpassing van het arbeidspatroon. In hoeverre biedt het voorgestelde eerste lid van dit artikel de mogelijkheid voor werkgevers en werknemers om een structurele periode van aanpassing van het arbeidspatroon overeen te komen?

Met betrekking tot de implementatie van clausule 6 (Terugkeer naar werk) van de richtlijn hebben de leden van de PVV-fractie de volgende vragen. Wat verstaat de regering precies onder aangepaste werkpatronen? Hoe worden werknemers op de mogelijkheid tot aanpassing van hun werkpatroon gewezen? Hoe dient het verzoek om aanpassing van het werkpatroon te worden vormgegeven? Hoe worden de sociale partners op de nieuwe verantwoordelijkheid ten aanzien van de mogelijkheid om te verzoeken om aangepaste werkpatronen gewezen?

De leden van de PVV-fractie constateren dat het onderhavige wetsvoorstel een afwijkingsbevoegdheid voorstelt, namelijk dat bij collectieve regeling kan worden afgeweken van de verplichting om drie maanden van tevoren te verzoeken om aanpassing van het arbeidspatroon en de verplichting voor de werkgever om uiterlijk vier weken voor de afloop van het ouderschapsverlof te beslissen. Deze leden vragen of dat betekent dat ook kan worden afgeweken van de voorgestelde aanvraag- en beslistermijnen door de termijnen te bekorten?

De leden van de CDA-fractie hebben nog enkele vragen over het wetsvoorstel en de implementatie van de richtlijn.

Dit betreft ten eerste een aanpassing van het opzegverbod om de werknemer te beschermen tegen benadeling vanwege het geldend maken van het verlofrecht. Ten tweede wordt een verplichting opgenomen om het werknemers na het ouderschapsverlof mogelijk te maken om te verzoeken om aangepast arbeidstijden. Kan de regering dit bevestigen? Op bladzijde 2 van de memorie van toelichting zet de regering de inhoud van de richtlijn uiteen. Kan de regering op een rij zetten welke aspecten van de richtlijn nieuw zijn voor de Nederlandse wetgeving?

De leden van de CDA-fractie constateren dat een nieuw element is dat tenminste een maand van het ouderschapsverlof niet overdraagbaar is. Toch wordt er niet gekozen voor implementatie van dit nieuwe element. Waarom is dit niet noodzakelijk? Graag ontvangen zij een toelichting op dit punt.

De leden van de CDA-fractie vragen wat zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen van de werkgever kunnen zijn. Hoe vaak komt het voor dat vanwege zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen de spreiding van ouderschapsverlof wordt aangepast?

Deze leden vragen voorts op welke manier in de praktijk rekening wordt gehouden met het ouderschapsverlof van ouders van gehandicapte of chronisch zieke kinderen. Op welke wijze wordt in de praktijk beoordeeld hoe rekening wordt gehouden met de behoeftes van ouders met gehandicapte of chronisch zieke kinderen? Kan de regering toelichten of en in hoeverre hier knelpunten optreden ten opzichte van het nieuwe voorschrift uit de richtlijn ten aanzien van ouders met gehandicapte of chronisch zieke kinderen?

De leden van de CDA-fractie vragen of de regering kan toelichten hoe vaak het voorkomt dat ouderschapsverlof onbetaald blijft. Op welke wijze zullen de regering en sociale partners de inkomensaspecten van het gebruik van ouderschapsverlof beoordelen?

Deze leden stellen vast dat de richtlijn opdraagt om aan de specifieke behoefte van adoptieouders tegemoet te komen. Waarom is hier in de visie van de regering geen aanpassing noodzakelijk?

De leden van de CDA-fractie constateren dat de Europese raamovereenkomst, die door middel van de richtlijn wordt geïmplementeerd, een regeling bevat, die toeziet op bescherming tegen minder gunstige behandeling vanwege het geldend maken van een recht op ouderschapsverlof. Wat is hiervoor op dit moment geregeld in Nederland? Waarom is extra wetgeving noodzakelijk?

Deze leden hebben kennis genomen van het voorstel om een aantal maatregelen te treffen om te garanderen dat werknemers, die uit ouderschapsverlof terugkeren, kunnen verzoeken om aanpassing van de overeengekomen arbeidsduur. Hiertoe wordt een nieuw artikel 4:1b in de Arbeidstijdenwet voorgesteld, op grond waarvan een werkgever de plicht krijgt om het verzoek van een werknemer te beoordelen. Welke criteria dient de werkgever hierbij te hanteren?

Deze leden constateren dat in de richtlijn de mogelijkheid bestaat voor lidstaten om gunstigere bepalingen vast te stellen. In hoeverre heeft de regering dit overwogen? Zij vragen voorts in hoeverre er sprake is van wetgeving met nationale kop.

De leden van de CDA-fractie vragen wat de status is van de implementatie van de richtlijn en het onderhavige wetsvoorstel. Zij verzoeken de regering om een overzicht per land.

De leden van de SP-fractie constateren dat de regering toelicht dat de werknemer met een gehandicapt kind al in de gelegenheid wordt gesteld om het ouderschapsverlof af te stemmen op de specifieke verzorgingsbehoeften. Kan de regering (concreet) toelichten op welke wijze hiermee in de praktijk rekening wordt gehouden? Hoeveel ouders met een gehandicapt kind hebben in 2011 ouderschapsverlof opgenomen?

De leden van SP-fractie stellen voorts vast dat de regering toelicht dat betaling van het ouderschapsverlof niet nodig is, omdat in veel gezinnen met één of meerdere kinderen één van de partners al in deeltijd werkt en deze ouders het inkomensverlies al voor eigen rekening nemen. Op welke wijze komt de regering gezinnen met één of meer kinderen tegemoet, die niet in deeltijd kunnen gaan werken omdat deze gezinnen een te laag salaris/inkomen ontvangen en het inkomensverlies vanwege opname van het ouderschapsverlof financieel niet kunnen dragen? Kan de regering toelichten hoeveel gezinnen met een laag inkomen (onder de 130% van het wettelijk minimumloon) in 2011 gebruik hebben gemaakt van het onbetaald ouderschapsverlof? Kan de regering een overzicht geven van de inkomensklassen van de ouders, die gebruik hebben gemaakt van het ouderschapsverlof in 2011?

Deze leden vragen hoe de regering het feit beoordeelt dat voor 35% van de niet-gebruikers met behoefte aan ouderschapsverlof het financiële aspect de grootste drempel is om ouderschapsverlof op te nemen (bron: Sociaal Cultureel Planbureau, 2011)? Is de regering bereid om betaald ouderschapsverlof in te voeren?

Ook vragen deze leden in hoeveel collectieve arbeidsovereenkomsten (CAO’s) een recht op betaald ouderschapsverlof is opgenomen in vergelijking met het totaal aantal afgesloten CAO’s.

De leden van de SP-fractie vragen daarnaast of de regering mogelijkheden ziet om het adoptieverlof uit te breiden, zodat dit verlof meer in overeenstemming komt met de duur van het bevallingsverlof.

De leden van de D66-fractie constateren met betrekking tot de implementatie van clausule 3 van de richtlijn (uitvoeringsbepaling) dat recht op ouderschapsverlof bestaat op grond van artikel 6:3 van de Wet arbeid en zorg bij een arbeidsverhouding van één jaar. Deze leden zijn benieuwd op basis van welke afweging de termijn voor de arbeidsverhouding is vastgesteld op één jaar.

De leden van de D66-fractie constateren dat clausule 4 (adoptie) van de richtlijn de lidstaten en de sociale partners opdraagt om te beoordelen of aanvullende bepalingen op het gebied van adoptieverlof nodig zijn. Deze leden vragen of de sociale partners zijn geconsulteerd over het adoptieverlof. Zo ja, wat is het standpunt van de sociale partners hierover? Zo nee, is het waar dat de Europese Richtlijn hiertoe wel opdraagt?

3. Financiële gevolgen

Administratieve lasten

Kan de regering toelichten aan de leden van de VVD-fractie hoeveel personen gebruik maken van ouderschapsverlof? In de memorie van toelichting bij het onderhavige wetsvoorstel staat namelijk dat 79 000 werknemers daarvan gebruik maken, terwijl in de nota naar aanleiding van het verslag bij het wetsvoorstel modernisering regelingen voor verlof en arbeidstijden (Kamerstukken II 2011/12, 32 855, nr. 6) er 124 000 gebruikers worden genoemd.

De leden van de PVV en CDA-fracties vragen of het waar is dat het merendeel van de 79 000 werknemers, die ouderschapsverlof opnemen, ook een verzoek doet tot aanpassing van het arbeidspatroon. Zo nee, kan de regering een schatting geven van het percentage werknemers waarvoor dat het geval is?

De voorzitter van de commissie, Van Gent

Adjunct-griffier van de commissie, Lips


X Noot
1

Samenstelling:

Leden: Gent, W. van (GL), voorzitter, Hamer, M.I. (PvdA), Smeets, P.E. (PvdA), Hijum, Y.J. van (CDA), Omtzigt, P.H. (CDA), Koşer Kaya, F. (D66), Ulenbelt, P. (SP), Ortega-Martijn, C.A. (CU), Dijck, A.P.C. van (PVV), ondervoorzitter, Spekman, J.L. (PvdA), Vermeij, R.A. (PvdA), Ouwehand, E. (PvdD), Karabulut, S. (SP), Lodders, W.J.H. (VVD), Dijkgraaf, E. (SGP), Azmani, M. (VVD), Koolmees, W. (D66), Jong, L.W.E. de (PVV), Klaver, J.F. (GL), Huizing, M.E. (VVD), Besselaar, I.H.C. van den (PVV) en Berckmoes-Duindam, Y. (VVD).

Plv. leden: Voortman, L.G.J. (GL), Heijnen, P.M.M. (PvdA), Klijnsma, J. (PvdA), Biskop, J.J.G.M. (CDA), Smilde, M.C.A. (CDA), Dijkstra, P.A. (D66), Kooiman, C.J.E. (SP), Schouten, C.J. (CU), Fritsma, S.R. (PVV), Çelik, M. (PvdA), Dijsselbloem, J.R.V.A. (PvdA), Thieme, M.L. (PvdD), Gesthuizen, S.M.J.G. (SP), Neppérus, H. (VVD), Staaij, C.G. van der (SGP), Aptroot, Ch.B. (VVD), Ham, B. van der (D66), Klaveren, J.J. van (PVV), Tongeren, L. van (GL), Straus, K.C.J. (VVD), Mos, R. de (PVV) en Harbers, M.G.J. (VVD).

Naar boven