33 102 Intrekking van de Invoeringswet Wet stedelijke vernieuwing en het redactioneel en wetstechnisch wijzigen van enkele wetten op het terrein van het wonen (Reparatiewet BZK op het terrein van het wonen)

Nr. 3 MEMORIE VAN TOELICHTING

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het zonder meer instemmend luidt/uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat (artikel 26, vijfde lid, van de Wet op de Raad van State).

I. ALGEMENE DEEL

Dit wetsvoorstel strekt tot intrekking van de Invoeringswet Wet stedelijke vernieuwing die door de Intrekkingswet Wet stedelijke vernieuwing overbodig is geworden. In verband daarmee is een voorziening opgenomen om enkele overgangsregelingen op het terrein van woninggebonden subsidies, die nu nog berusten op het Invoeringsbesluit Wet stedelijke vernieuwing, te continueren.

Daarnaast worden enkele wetstechnische gebreken hersteld in de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte en de wet van 7 april 2011 tot wijziging van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte (wettelijke grondslag verschillende waardering energieprestaties huurwoningen) (Stb. 2011, 191).

Ten slotte wordt een aantal wetstechnische onvolkomenheden in de Woningwet gerepareerd. Deze wijzigingen van de Woningwet zullen pas in werking treden nadat de wijzigingen van die wet door de wet van 2 juli 2009 tot wijziging van de Woningwet (vereenvoudiging en herschikking grondslagen lagere regelgeving) (Stb. 2009, 324), met inbegrip van de al in werking getreden wijzigingen van de wet van 2 juli 2009 zoals aangebracht door de wet van 29 april 2010 tot kleine wijzigingen en reparaties in diverse wetten op het terrein van volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en milieubeheer (Stb. 2010, 187), van kracht zijn geworden. In verband met het vervallen van de grondslag om in de gemeentelijke bouwverordening een vergunning voor het slopen op te nemen, zoals vervat in bovengenoemde wet van 2 juli 2009, dient ook de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) technisch te worden aangepast. Het onderhavige wetsvoorstel voorziet hier eveneens in.

Omdat dit wetsvoorstel enkel de intrekking van een wet, redactionele en wetstechnische correcties beoogt, heeft dit wetsvoorstel geen invloed op de administratieve of bestuurlijke lasten voor burgers, bedrijven of overheden. De intrekking van de Invoeringswet Wet stedelijke vernieuwing is louter een aanvullende overgangsrechtelijke maatregel en leidt daarom niet tot een administratieve lastenvermindering. Deze administratieve lastenvermindering is gerealiseerd met de Intrekkingswet Wet stedelijke vernieuwing.

II. ARTIKELGEWIJS

Artikel I, eerste lid

Bij de Intrekkingswet Wet stedelijke vernieuwing is de Wet stedelijke vernieuwing ingetrokken en zijn met betrekking tot de decentralisatie van het investeringsbudget stedelijke vernieuwing een aantal bepalingen opgenomen in de Woningwet.

De Invoeringswet Wet stedelijke vernieuwing bevatte de noodzakelijke overgangsbepalingen bij de invoering van de Wet stedelijke vernieuwing. Nu de Wet stedelijke vernieuwing is ingetrokken is het wenselijk ook de Invoeringswet Wet stedelijke vernieuwing in te trekken. Deze invoeringswet bevat een groot aantal wijzigingsbepalingen van andere wetten die uitgewerkt zijn. De overige bepalingen hebben geen betekenis meer of zijn overbodig geworden door het intrekken van de Wet stedelijke vernieuwing.

Artikel I, tweede lid, en artikel V, onderdeel I

Dit lid en dit onderdeel regelen in onderlinge samenhang het behoud van een grondslag voor de bestaande ministeriële regelingen die nu berusten op artikel 2, eerste lid, van het Invoeringsbesluit Wet stedelijke vernieuwing. Dat besluit, en daarmee die grondslag vervalt immers met de intrekking van de Invoeringswet Wet stedelijke vernieuwing. De regelingen om welke het hier gaat zijn de Regeling overgangsbepalingen woninggebonden subsidies uit 1992 en de Overgangsregeling Besluit woninggebonden subsidies 1993. Dit zijn beide overgangsregelingen op grond waarvan jaarlijkse bijdragen die zijn verleend op voet van het Besluit woninggebonden subsidies uit 1992 worden uitbetaald.

Artikelen II en III

De voorgestelde wijzigingen in de artikelen 10, eerste lid, en 13, vijfde lid, derde volzin, van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte zijn wetstechnisch van aard. Voorts wordt hiermee de terminologie in overeenstemming gebracht met de artikelen IB en IC van de wet van 7 april 2011 tot wijziging van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte (wettelijke grondslag verschillende waardering energieprestaties huurwoningen) (Stb. 2011, 191) (artikel II).

De voorgestelde wijzigingen in de wet van 7 april 2011 tot wijziging van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte (wettelijke grondslag verschillende waardering energieprestaties huurwoningen) (Stb. 2011, 191) zijn redactioneel van aard. Daarbij wordt nog opgemerkt dat de voorgestelde toevoeging in artikel IB van die wet, te weten «omtrent de waardering van de energieprestatie van die woning», ziet op de energiebesparende elementen in het zogenoemde woningwaarderingsstelsel (warmte-isolatie), zoals die in dat stelsel waren opgenomen vóór 1 juli 2011, het tijdstip waarop die wet en het daaronder ressorterende besluit van 23 juni 2011 tot wijziging van het Besluit huurprijzen woonruimte (wijziging wijze van waardering van energieprestatie van woonruimte) (Stb. 2011, 315) in werking zijn getreden (artikel III).

Artikel IV

Omdat als gevolg van de in het algemeen deel van deze toelichting reeds genoemde wet van 2 juli 2009 tot wijziging van de Woningwet sloopactiviteiten voortaan niet meer op grond van de gemeentelijke bouwverordening vergunningplichtig zijn, maar meldingplichtig worden, wordt artikel 2.2, eerste lid, van de Wabo daarmee in overeenstemming gebracht, door onderdeel a van dat artikellid, dat betrekking heeft op bovengenoemde vergunningplicht, te laten vervallen. Ook artikel 6.1, tweede lid, van die wet, waarin een verwijzing voorkomt naar artikel 2.2, eerste lid, onderdeel a, wordt in verband daarmee aangepast. Deze wijzigingen zullen gelijktijdig met bovengenoemde wet van 2 juli 2009 tot wijziging van de Woningwet in werking treden.

In onderdeel A is afgezien van een herlettering van de resterende onderdelen b tot en met k van artikel 2.2, eerste lid, van de Wabo omdat dit op bezwaren stuit met betrekking tot de uitvoering van de Wabo. Het Omgevingsloket online zou wat betreft de daarin opgenomen verwijzingen naar de vergunningplichtige activiteiten in die onderdelen moeten worden aangepast, hetgeen financiële gevolgen heeft. Daarnaast zijn er ook andere gevolgen voorde praktijk zoals het aanpassen van diverse handleidingen, handboeken en voorlichtings- en cursusmateriaal die met het oog op de inwerkingtreding van de Wabo op 1 oktober 2010 zijn ontwikkeld. Op grond van deze omstandigheden is afgezien van een herlettering.

Artikel V, onderdelen A tot en met H en J

Bovengenoemde wet van 2 juli 2009 tot wijziging van de Woningwet zal gelijktijdig met het Bouwbesluit 2012 in werking treden. In het Bouwbesluit 2012 worden niet alleen voorschriften voor het bouwen maar ook voor het gebruik van bouwwerken gegeven. Omdat er daarom in de op de Woningwet gebaseerde regelgeving niet alleen sprake kan zijn van de vergunning voor het bouwen (omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo) maar ook van de vergunning voor brandveilig gebruik (omgevingsvergunning voor brandveilig gebruik als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder d, van die wet) is het nodig de definitie van het begrip omgevingsvergunning in artikel 1 van de Woningwet zo aan te passen dat het begrip zowel betrekking kan hebben op bouwen als op het brandveilig gebruiken. Voor deze nieuwe begripsbepaling wordt aansluiting gezocht bij de begripsbepaling in de Wabo. In die wet is het begrip omgevingsvergunning in ruime zin gedefinieerd, terwijl in de Woningwet onder omgevingsvergunning tot de inwerkingtreding van deze wet alleen de vergunning voor een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo (de oude bouwvergunning) wordt verstaan.

Deze wijziging heeft bovendien als voordeel dat de onduidelijkheid die eerder het gevolg kon zijn van een verschillende invulling van het begrip omgevingsvergunning in artikel 1, eerste lid, van de Woningwet en in artikel 1.1, eerste lid, van de Wabo verleden tijd zal zijn.

Artikel VI

De artikelen omtrent de intrekking van de Invoeringswet Wet stedelijke vernieuwing en de daaruit voortvloeiende wijzigingen van de Woningwet en de wijzigingen in de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte en de wet van 7 april 2011 tot wijziging van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte (wettelijke grondslag verschillende waardering energieprestaties huurwoningen) (Stb. 2011, 191) dienen zo spoedig mogelijk, dus direct na de publicatie van de wet in het Staatsblad in werking te treden (artikelen I, II, III en V, onderdeel I). Het betreft hier reparatiewetgeving waardoor kan worden afgeweken van de vaste verandermomenten1.

De artikelen II en III moeten terug werken tot en met 1 juli 2011 omdat op die datum de betreffende bepalingen in die wetten in werking zijn getreden. Door de terugwerkende kracht wordt voorkomen dat er partijen bevoordeeld of benadeeld worden door een minder adequate verwoording van het in die wet van 7 april 2011 opgenomen overgangsregime.

De inwerkingtreding van de wijzigingen van de Woningwet en de Wabo dient, in een nader te bepalen volgorde, te worden gekoppeld aan de inwerkingtreding van de wet van 2 juli 2009 tot wijziging van de Woningwet. Daarom wordt voor de artikelen IV en V, onderdelen A tot en met H en J, voorzien in een inwerkingtreding bij koninklijk besluit. Hierbij zal de inwerkingtreding van deze artikelen samen met de inwerkingtreding van de eerdergenoemde wet van 2 juli 2009 worden geregeld.

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

J. P. H. Donner


X Noot
1

Kamerstukken II 2009/10, 29 515, nr. 309.

Naar boven