33 085 Wijziging van de Remigratiewet (heroverweging Remigratiewet)

C MEMORIE VAN ANTWOORD

Ontvangen 23 april 2013

1 – Inleiding

Hierbij dank ik de leden van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid voor het voorlopig verslag inzake het wetsvoorstel tot wijziging van de Remigratiewet. Ik begrijp dat de commissie heeft kennisgenomen van het wetsvoorstel en dat de fracties van de VVD, PvdA, SP, D66 en PVV een aantal vragen hebben. Met genoegen ga ik hierna op de gestelde vragen in. Op onderdelen is de beantwoording op vragen van gelijke strekking samengevoegd.

2 – Doelstelling van de wet en de basisvoorziening

De leden van de VVD-fractie vinden de visie van de regering op remigratie niet duidelijk t.a.v. het aspect of bij de uitzichtloze positie van de potentiële remigrant nu wel of niet zijn financiële draagkracht een rol speelt. Ook de leden van de SP-fractie informeren naar het doel van de Remigratie-wet. De visie van de regering op remigratie is als volgt.

De regering wil een tegemoetkoming bieden aan degenen voor wie de Staat een bijzondere verantwoordelijkheid heeft en die zelf niet over voldoende middelen beschikken om zich blijvend in het buitenland te (her)vestigen. Het betreft personen, die het bestaan in hun herkomstland verkiezen boven een voortgezet verblijf hier in een uitkeringsafhankelijke situatie. Dit kan voor hen via de Remigratiewet door de beschikbaarstelling van remigratievoorzieningen met een blijvende maandelijkse uitkering en een tegemoetkoming voor een ziektekostenvoorziening in het bestemmingsland. Hierdoor krijgen zij een vaste inkomstenbron. De wet is een aanvullende voorziening buiten het stelsel van de sociale zekerheid. Indien personen via het gebruik van een exporteerbare uitkering van het sociaal zekerheidsstelsel ook hun remigratiewens kunnen realiseren dan komt hun mogelijk recht op de Remigratiewet in die gevallen niet tot uitbetaling. Dit voorkomt mogelijke dubbelfinanciering.

Bij de afweging van het besluit tot remigratie zullen potentiële remigranten alle belangrijke elementen uit hun totale leefsituatie, waaronder hun individuele arbeidsmarktpositie en financiële mogelijkheden, moeten betrekken. In die afweging kunnen in individuele gevallen de financiële aspecten zodanig zwaar wegen dat het verstandiger is om hier te blijven; bijvoorbeeld vanwege een zwakke gezondheid, ziekte of handicap, welke naast het ongemak daarvan ook hoge kosten met zich brengt in het bestemmingsland vanwege het minder ontwikkelde of ontbrekende zorgsysteem daarvoor. De remigratiebeslissing is geheel persoonlijk en vrij. Dit past binnen de niet-wervende doelstelling van de Remigratiewet. De totale afweging van voor- en nadelen van de remigratie staat in beginsel los van de financiële positie van de potentiële remigrant. Tot die afweging behoort ook de bereidheid tot afstand doen van het Nederlanderschap.

Voorts zijn de VVD-fractieleden bezorgd dat de voorgestelde wijziging van de Remigratiewet ertoe zal leiden dat uitkeringsgerechtigden worden ontmoedigd voor remigratie, ook doordat de basisvoorzieningen gaan vervallen. Hierbij verwacht de VVD-fractie dat de remigranten meer kans op arbeid hebben in hun herkomstland dan hier. De leden van de PvdA- en de SP-fracties vragen of de regering ook meent dat het schrappen van de basisvoorzieningen niet in overeenstemming is met de doelstelling van de Remigratiewet en dat hierdoor de effectiviteit van die wet wordt aangetast.

De regering deelt deze zorg niet. In de eerste plaats omdat de Remigratiewet geen wervende doelstelling heeft. Het gebruik daarvan is gebaseerd op een geheel vrije en persoonlijke beslissing op grond van objectieve voorlichting. Indien personen hier arbeidzaam zijn is hun vertrek geen positief aspect voor de arbeidsmarkt. Hiervoor wil de regering geen financiële ondersteuning bieden. Indien men werkloos is en 55 jaar oud dan is het niet vanzelfsprekend dat men in het bestemmingsland wel een baan kan vinden en daar is het sociaal vangnet bij werkloosheid vaak veel dunner. Het is niet de bedoeling om mensen in een onzekerder bestaansperspectief te brengen door eventuele sluimerende remigratiegevoelens bij hen aan te wakkeren vanwege besparingsmotieven bij de Staat.

Ook wordt de zorg dat het schrappen van de basisvoorzieningen afbreuk doet aan de effectiviteit van de Remigratiewet in de tweede plaats niet door de regering gedeeld, omdat de basisvoorzieningen slechts eenmalig zijn en van betrekkelijk geringe omvang, zodat deze zelf door de remigranten kunnen worden opgebracht. Het belangrijkste is dat aanvragers van de remigratievoorzieningen in hun bestemmingsland een blijvende inkomstenbron hebben en die bestaat uit de maandelijkse remigratie-uitkering en een tegemoetkoming in de verzekering tegen ziektekosten. Hierin blijft deze wet voorzien en die remigratievoorzieningen geven aan de remigranten de mogelijkheid zich blijvend in hun herkomstland te (her)vestigen.

Voor de zorg van de PvdA-fractieleden dat mensen mogelijk door het vervallen van de basisvoorzieningen hier blijven, wat gepaard gaat met hogere uitkeringslasten, is dan ook geen aanleiding. Uit eerder onderzoek is gebleken dat de basisvoorzieningen niet van doorslaggevend belang zijn voor de remigratiebeslissing. Bovendien is de Remigratiewet niet bedoeld ter ontlasting van het stelsel van de sociale zekerheid.

Het voorstel van de leden van de VVD-fractie voor een bepaalde periode een tegemoetkoming voor de reis- en verhuiskosten te laten voortbestaan, dient naar het oordeel van de regering geen duidelijk doel. De basisvoorzieningen kunnen worden aangevraagd door meerderjarige personen van de doelgroep die werkzaam zijn of die uitkeringsgerechtigd zijn. Het uitgangspunt is dat aanvragers van de wet een grotere eigen verantwoordelijkheid gaan dragen voor de realisering van hun remigratiewens. Dit draagt ook aan een zorgvuldige afweging van hun besluit tot remigratie bij.

De leden van de PvdA-fractie hebben gevraagd om een cijfermatige onderbouwing van de kosten en baten samenhangend met het schrappen van de basisvoorziening. De basisvoorzieningen kunnen worden aangevraagd door meerderjarige arbeidzame en uitkeringsgerechtigde personen. De uitkeringsgerechtigde personen moeten tenminste 45 jaar oud zijn voor de combi-aanvraag met de voorziening met een maandelijkse remigratie-uitkering. De kosten bestaan dus globaal uit het totaal aantal van circa 1.000 jaarlijkse aanvragers van beide remigratievoorzieningen vermenigvuldigd met gemiddeld 2.100 euro van de eenmalige verhuiskosten. Deze kosten van circa 2 mln. euro worden door het schrappen van de basisvoorzieningen bespaard. De baten van de remigratie zijn niet geheel toe te schrijven aan de basisvoorzieningen en zijn hierom niet sluitend in te schatten.

Voorts hebben de leden van de PvdA-fractie gevraagd of door de regering de maatschappelijke organisaties zijn betrokken bij de totstandkoming van het voorliggende wetsvoorstel. Het antwoord hierop is dat dit is gebeurd. Op 24 september 2009 zijn door de toenmalige minister voor Wonen, Wijken en Integratie met het Landelijk Overleg Minderheden (LOM) de voornemens tot wijziging van de Remigratiewet besproken. Dit is in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel vermeld.

De leden van de PVV-fractie vragen of de regering een aanpassing van de terugkeerregeling niet nodig acht, mede gelet op het feit dat de beslissing tot remigreren een vrijwillige, persoonlijke en verantwoorde keuze is van betrokkene tot permanente vestiging in het buitenland. De terugkeer-optie vergroot het vertrouwen in de intenties van de wet die geen wervende doelstelling heeft. Indertijd is een wettelijke basis voor de toenmalige remigratieregelingen door belangenorganisaties verzocht om het vertrouwen van de doelgroep in de regelgeving te versterken. Dit heeft geleid tot de totstandkoming van de Remigratiewet. Bovendien is in de praktijk gebleken dat het soms voorkomt, dat de plaatselijke omstandigheden bij aankomst in het herkomstland zodanig zijn gewijzigd, dat voor de remigrant en zijn gezin geen goede hervestiging meer mogelijk is. In die spaarzame gevallen biedt de terugkeeroptie een oplossing. Het gaat gemiddeld om 1–5 gevallen per jaar.

De leden van de fractie van D66 vragen naar de termijn waarop de gewijzigde Remigratiewet in werking zal treden, zodat remigranten nog gebruik kunnen maken van de ongewijzigde wet. Het uitvoeringsorgaan Sociale verzekeringsbank heeft ten minste drie maanden nodig voorafgaand aan de inwerkingtreding van de wetswijziging om de uitvoering hierop aan te passen. Dit acht de regering voor de doelgroep ook een acceptabele termijn om nog aanvragen te kunnen indienen voor de oude wet en voordat de wetswijziging van kracht wordt. Aan de Tweede Kamer is door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid toegezegd dat de gewijzigde Remigratiewet niet eerder dan 1 januari 2014 inwerking zal treden. Als de Eerste Kamer met het wetsvoorstel instemt, zal via de remigratievoorlichting de termijn van aanvragen volgens het oude regime en de inwerkingtreding van de wetswijziging worden gecommuniceerd met de doelgroepen. Bovendien is in de wet een overgangsbepaling opgenomen voor degenen die nog volgens het oude regime hun aanvraag hebben ingediend.

3 – Verhoging leeftijdsgrens en arbeidsmarkt

De leden van de PvdA-fractie ontvangen graag een cijfermatige onderbouwing van de regering of personen in de leeftijdsgroep van 45 tot 55 jaar nog re-integreerbaar zijn op de arbeidsmarkt. Tevens vragen de leden van PvdA-fractie een nadere onderbouwing van de verhoging van de leeftijdsgrens naar 55 jaar in relatie tot de uitkomsten van een CPB-studie van februari 2013 en een UWV-studie van maart 2012.

Over het algemeen gaat het met de arbeidspositie van ouderen de goede kant op. De arbeidsparticipatie van 55-plussers stijgt gestaag. In 2012 bedroeg de netto-arbeidsparticipatie van deze groep afgerond 53,4% (tegen 43,5% in 2007). De totale netto-arbeidsparticipatie is in dezelfde periode licht gestegen van 66,6% naar 67,2%.

Deze situatie wijzigt echter wanneer zij eenmaal werkloos worden. Van de werklozen van 45 jaar heeft gemiddeld genomen 60% binnen 12 maanden een baan gevonden. Bij de groep 60-jarigen is dit nog geen 20 procent. Op dit moment lijkt er een omslagpunt te bestaan rond 55 jaar. Zichtbaar is ook dat de langdurige werkloosheid onder ouderen nu nog boven het OECD-gemiddelde ligt.

De CBS-cijfers in onderstaande tabel laten een duidelijke cesuur zien qua (netto) arbeidsdeelname vanaf 55 jaar. De arbeidsdeelname neemt (in 2012) van 45–49 op 50–54 jaar af met 4%-punt, maar daalt van 50–54 op 55–59 jaar met 9%-punt (ruim het dubbele), en daalt van 55–59 op 60–64 jaar met bijna 30%-punt.

Ook het werkloosheidspercentage laat een duidelijke cesuur zien vanaf 55 jaar. De werkloosheid neemt (in 2012) van 45–49 op 50–54 nog licht af, maar stijgt van 50–54 op 55–59 jaar met 0,7%-punt.

Netto arbeidsparticipatie en werkloosheid naar leeftijd (%)
 

Netto arbeidsparticipatie

Werkloosheidspercentage

Leeftijd

2010

2011

2012

2010

2011

2012

 

%

Totaal 15–64

67,1

67,2

67,2

5,4

5,4

6,4

15–19

19,1

19,1

18,5

17,3

14,8

18,7

20–24

56,2

56,3

55,0

9,6

8,1

10,4

25–29

81,7

80,3

79,3

5,5

6,3

7,3

30–34

85,3

84,5

83,9

4,5

4,8

5,7

35–39

83,0

82,8

81,7

4,3

4,1

5,6

40–44

82,2

81,3

80,9

4,6

4,5

5,2

45–49

80,4

81,6

80,7

4,5

4,4

5,3

50–54

76,8

76,1

76,7

4,4

4,9

5,1

55–59

65,5

67,3

67,8

5,0

4,9

5,8

60–64

32,0

34,6

38,4

4,8

5,1

5,7

             
 

verschil t.o.v. voorgaande leeftijdsklasse (%-punt)

 

50–54

– 3,6

– 5,5

– 4,0

– 0,1

0,5

– 0,2

55–59

– 11,3

– 8,8

– 8,9

0,6

0,0

0,7

60–64

– 33,5

– 32,7

– 29,4

– 0,2

0,2

– 0,1

Bron: CBS Statline

Ook de cijfers over de uitstroom uit de WW laten eenzelfde beeld zien.

De totale jaaruitstroom uit de WW in 2012 was 24 duizend hoger dan in 2011 (zie onderstaande tabel). Het aandeel uitstromers wegens werkhervatting daalde daarbij met 3 procentpunten, van 52 naar 49 procent. De afname van het aandeel wegens werkhervatting was het grootst voor jongeren en voor ouderen. De kans op werkhervatting van 45–54 jarigen verschilt weinig met die van 35–44 jarigen, maar voor 55–64 jarigen neemt deze sterk af.

Uit de door de leden van de PvdA-fractie aangehaalde studies van CPB en UWV blijkt dat er weliswaar vanaf de leeftijdsklasse 50–54 jaar een afname van de werkhervattingskans plaatsvindt, maar dat deze relatief gering is ten opzichte van de daling van de werkhervattingskansen vanaf 55 jaar en ouder. Het CPB geeft in zijn onderzoek aan (p.18): «Vooral na de leeftijd van 55 jaar neemt de kans op werkhervatting vanuit de WW af.» Ook uit de aangehaalde UWV-studie blijkt dat 55-plussers meer dan gemiddeld doorstromen naar de bijstand (8,6% tegenover 5,6% voor de groep van 45 – 55 jaar).

Tenslotte toont de stijging van de maatschappelijke kosten weliswaar «een sprong omhoog bij leeftijd 50», maar dit is vooral het gevolg van het feit dat mensen die op een eerste werkloosheidsdag 50 jaar of ouder zijn na bereiken van de maximale WW-duur aanspraak kunnen maken op IOAW.

De leden van de PVV-fractie vragen de regering een indicatie van de omvang van de verschillende doelgroepen en van het aandeel van deze groepen in de sociale zekerheidsuitkeringen en van de duur daarvan. Ook de SP-fractie vraagt naar de uitkeringslasten voor deze groepen en naar de ontwikkeling die deze uitkeringslasten naar verwachting de komende 10 jaar doormaken met en zonder de beoogde maatregelen van de Heroverweging van de Remigratiewet. De doelgroepen van de Remigratiewet bestaan uit geworven arbeidsmigranten, personen afkomstig uit voormalige koloniën (Suriname, Indonesië/Molukkers) en asielgerechtigden. De omvang van deze doelgroepen is groter dan de potentiële groep mogelijke aanvragers. De omvang van deze kleinere feitelijke doelgroep wordt bepaald door de voorwaarden van de wet, zoals het leeftijdscriterium van 55 jaar, het behoren tot de eerste generatie en het uitkeringsgerechtigd zijn voor een van de sociale zekerheidswetten. Niet iedereen van de doelgroep komt in de situatie van werkloosheid of bijstand en dit is tevoren niet te bepalen. Ook heeft niet elk van deze potentiële doelgroep een remigratiewens en dat aantal is niet voorspelbaar. Voorts kunnen aanvragen na de wetswijziging tot 1 januari 2025 worden ingediend. Dit betreft dus alleen uitkeringsgerechtigden van de sociale zekerheid en wel vooral die van de bijstand, werklozen en arbeidsongeschikten. De informatie over deze uitkeringsgerechtigden in de verschillende wetten is niet uniform geregeld naar herkomstland, leeftijd, nationaliteit en uitkeringsduur, omdat dit niet altijd nodig is. Daarom zijn de beschikbare gegevens in deze opzichten niet sluitend weer te geven. Het gaat voor de wet om een totale doelgroep van eerste generatie 45-plussers (mannen en vrouwen) van afgerond 407.000 personen. Verder is in de bijgaande tabel aangegeven welke uitkeringen van de sociale zekerheid op dit moment bij benadering aan personen uit de doelgroepen van de wet worden uitbetaald.

 

Personen in Nederland met een uitkering afkomstig uit de categorie wervingslanden

Personen in Nederland met een uitkering afkomstig uit landen die behoren tot de categorie koloniën

Personen in Nederland met een uitkering afkomstig uit de categorie landen van asielgerechtigden

Aantal (x 1000)

AO1

50

2

10

WW1

15

5

1

WWB2

80

35

n.b.

X Noot
1

Aantallen AO (WIA, WAO, WAZ) en WW hebben betrekking op personen met een nationaliteit, behorend tot de categorie wervingslanden, koloniën of landen van asielgerechtigden. De aantallen voor deze regelingen hebben betrekking op ultimo februari 2013.

X Noot
2

Aantallen WWB hebben betrekking op personen uit een herkomstland behorend tot de categorie wervingslanden, koloniën of landen van asielgerechtigden. Aantallen hebben betrekking op ultimo juni 2012.

n.b. Aantallen WWB naar categorie landen van asielgerechtigden zijn niet beschikbaar.

Wat betreft het aandeel van de doelgroep in de sociale zekerheidsuitkeringen zijn geen uniforme gegevens voorhanden. Wel is er een onderzoek van Regioplan uit 2009 onder circa 1140 gebruikers van de wet, waaruit het volgende als indicatie blijkt over hun aandeel in de sociale zekerheids-uitkeringen: afgerond 28% had een WWB-uitkering, 15% een WW-uitkering, 12% een AOW en 13% een arbeidsongeschiktheidsverzekering (waarvan 77% WAO en 12% WIA). Van het resterende percentage van afgerond 32% was in de onderzochte groep niet te achterhalen welke uitkering voorheen was genoten.

Het is niet mogelijk de ontwikkeling in de uitkeringslasten in de komende tien jaren te voorspellen met en zonder de wijzigingen in de Remigratiewet. Hiervoor zijn teveel variabelen in het spel die ook afhangen van de ontwikkeling van de werkgelegenheid en in de omstandigheden in de bestemmingslanden van remigranten.

Verder vragen de leden van de PVV-fractie wat de regering bedoelt met de stelling, dat de wijziging van de onderhavige wet is ingegeven vanuit het oogpunt van behoud van arbeidscapaciteit en bevordering van integratie, mede in vergelijking met doelgroepen in de sociale zekerheid en tegen de achtergrond van het huidige kabinetsbeleid.

Dit kabinet zet in op verhoging van de arbeidsparticipatie onder meer door te stimuleren dat werknemers langer doorwerken en de verhoging van de pensioenleeftijd. Dit is ook nodig gelet op de vergrijzing en toenemende vervangingsvraag. Het is daarom noodzakelijk dat mensen worden gestimuleerd om werk te vinden en te aanvaarden en dat zij niet te vroeg voor de arbeidsmarkt worden «afgeschreven». Daarmee kan zo goed mogelijk gebruik worden gemaakt van het beschikbare arbeidspotentieel.

Het kabinet heeft oog voor de huidige (conjuncturele) problemen, maar stelt tegelijkertijd vast dat de arbeidsmarkt moet worden voorbereid op de uitdagingen van de toekomst. Het is dan ook cruciaal dat de werking van de arbeidsmarkt verbetert. Aanpassingen zijn noodzakelijk, zodat de route van-werk-naar-werk zo kort mogelijk wordt en de werkzekerheid wordt vergroot. Daarnaast acht het kabinet van belang dat er een beter evenwicht komt tussen vast werk en flexwerk en dat er extra aandacht wordt gegeven aan kwetsbare groepen. Deze uitgangspunten hebben geleid tot de voorstellen in het Regeerakkoord over ontslag, WW, de Participatiewet en een quotumregeling arbeidsgehandicapten. Aldus streeft het kabinet naar een arbeidsmarkt met meer werkzekerheid, volwaardig (flex)werk en goede banen voor iedereen.

In dit licht bezien past het niet om migranten in de leeftijdscategorie van 45 tot 55 jaar ondersteuning aan te bieden bij vrijwillige remigratie naar het herkomstland. Het afschaffen van de basisvoorzieningen ontneemt een prikkel om de Nederlandse arbeidsmarkt te verlaten. Door de verhoging van de leeftijdsgrens naar 55 jaar worden mensen niet te vroeg aan de arbeidsmarkt onttrokken. Tevens wordt geïnvesteerd in een adequate inburgering en integratie voor een goede participatie op de arbeidsmarkt en in de samenleving. Hierbij wordt gestreefd naar een evenwicht in de zorg voor alle kwetsbare groepen in de samenleving, die aanspraak kunnen maken op voorzieningen zoals die van de sociale zekerheid en de Remigratiewet.

De leden van de SP-fractie krijgen van de regering graag een nadere onderbouwing van de beoogde nieuwe leeftijdsgrens van 55 jaar en de relatie daarvan met andere wetgeving.

De regering kiest voor een leeftijdsgrens van 55 jaar en ouder omdat uit statistische gegevens blijkt dat werklozen van 55 jaar of ouder het extra moeilijk hebben om te gaan participeren op de arbeidsmarkt; zie ook het antwoord op de vragen van de PvdA-fractie over re-integreerbaarheid tussen 45 jaar en 55 jaar).

Deze leeftijdsgrens van 55 jaar sluit aan de leeftijdsgrens in de compensatieregeling loonkosten bij ziekte van oudere en voormalig langdurig werklozen. Ook daarbij is gekozen voor de leeftijdsgrens van 55 jaar, juist omdat voor die groep werkzoekenden de werkhervattingskansen nog achter blijven. Bovendien blijkt dat de gemiddelde leeftijd van remigranten bij gebruik van de Remigratiewet ook al bij ongeveer 55 jaar te liggen.

Bij de totstandkoming van de Remigratiewet in het jaar 2000 is de leeftijdsgrens van 50 jaar door een amendement verlaagd naar 45 jaar. Intussen is de maatschappelijke situatie weer veranderd en werd in de motie van 2008 tot heroverweging van de Remigratiewet verzocht om de leeftijdsgrens van 45 jaar te verhogen, omdat potentiële arbeidskrachten door deze lage leeftijdsgrens te vroeg voor de arbeidsmarkt worden «afgeschreven». Bovendien is de pensioengerechtigde leeftijd inmiddels verhoogd naar 67 jaar.

Bij een leeftijdsgrens van 65 jaar komt de AOW in beeld, die exporteerbaar is. Een leeftijdsgrens van 60 jaar is ook geen goede oplossing, omdat dan de wachttijd tot de pensioengerechtigde leeftijd relatief kort is. Verder blijkt in de praktijk dat de gemiddelde leeftijd bij remigratie-aanvragen tegen de 55 jaar ligt. Uit een Statistiek Re-integratie door Gemeenten vermeld in de nota n.a.v. het verslag van de Tweede Kamer bij dit wetsvoorstel blijkt dat de uitstroomkansen van 55–64 jarigen vanuit de WWB globaal de helft bedragen van de totale groep 45–64 jarigen. Ook is gebleken dat de uitstroomkansen van oudere (45-plus) niet-westerse allochtonen lager zijn dan die van autochtonen. Hierbij komt dat deze cijfers betrekking hebben op de eerste en tweede generatie migranten samen. De tweede generatie migranten is meest hier opgegroeid en heeft hier de opleiding behaald, terwijl de doelgroep van de Remigratiewet na de wetswijziging uit eerste generatie migranten bestaat, die indertijd bij ontbreken van inburgeringsfaciliteiten minder kansen op inburgering en integratie hebben gehad. Daardoor zijn zij kwetsbaarder en op oudere leeftijd moeilijker re-integreerbaar op de arbeidsmarkt. Vandaar dat een leeftijdsgrens van 55 jaar voor hen redelijk is, zodra zij langdurig werkloos en uitkeringsgerechtigd zijn geworden. Overigens is er in beginsel geen relatie met de leeftijdsgrenzen in andere wetten. De Remigratiewet is geen onderdeel van het sociaal zekerheidsstelsel.

Voorts vragen de PvdA-fractieleden een onderbouwing van de regering waarom bij de IOAW is gekozen voor de leeftijdsgrens van 50 jaar en bij het voorstel tot wijziging van de Remigratiewet voor de leeftijdsgrens van 55 jaar. Het antwoord van de regering is als volgt. De IOAW heeft een hele andere strekking dan de Remigratiewet. Het doel van de IOAW is om te voorkomen dat oudere werklozen te maken krijgen met de vermogenstoets in de bijstand. De IOAW staat open voor werkloze werknemers die bij aanvang van hun WW-uitkering 50 jaar of ouder zijn. Als deze vervolgens tijdens de duur van WW er niet in slagen om aan het werk te komen, kunnen zij na het doorlopen van de maximale duur van de WW-uitkering (thans maximaal 38 maanden zijn) in aanmerking komen voor IOAW. Het doel van de Remigratiewet is personen uit de doelgroepen van deze wet, die niet zelf hun remigratiewens kunnen realiseren, daarin financieel tegemoet te komen.

De leden van de SP-fractie hebben enkele vragen naar de verwachtingen over de ontwikkeling van vraag en aanbod van arbeid in 2014, 2015, 2016, 2018 en 2023. Ook willen zij weten wat de verwachtingen van de regering zijn t.a.v. de werkloosheid, respectievelijk de krapte op de arbeidsmarkt en in welke sectoren zich vooral krapte zal voordoen. Daarnaast wil de SP ook weten hoe overschot en krapte op de arbeidsmarkt zich naar verhouding zullen ontwikkelen naar geschooldheid van werknemers. De ontwikkelingen op de arbeidsmarkt zijn moeilijk te voorspellen zeker onder de gegeven economische omstandigheden. Daarenboven is het gebruik van de Remigratiewet niet alleen afhankelijk van factoren op de arbeidsmarkt. Dit gebruik is ook afhankelijk van de gezondheid van de aanvragers en hun behoefte aan zorg, hun gezins- en familiesituatie en de ontwikkelingen in het bestemmingsland en van de zorgvoorzieningen daar. Bovendien worden niet allen uit de doelgroep arbeidsongeschikt, werkloos of uitkeringsgerechtigd zodat zij een aanvraag voor de wet kunnen indienen en is het aantal van degenen die wel in die situatie geraken moeilijk voorspelbaar.

Volgens de meest recente prognoses van het Centraal Planbureau in het Centraal Economisch Plan 2013 zal de werkloosheid in 2013 verder stijgen met 90.000 personen tot 6 ¼ procent van de beroepsbevolking, en daarna in 2014 nog licht toenemen. Ondanks het feit dat de werkgelegenheid per saldo niet groeit maar afneemt, verwacht het UWV in haar Landelijke Arbeidsmarktprognose 2013 dat er dit jaar circa 640.000 vacatures zullen ontstaan. Naar sectoren gezien is het beeld behoorlijk divers. Voor de sector zorg en welzijn wordt een verdere groei van de werkgelegenheid verwacht. Andere belangrijke sectoren als onderwijs, informatie en communicatie en vervoer en opslag laten geen daling zien. Dit toont aan dat achter de cijfers met betrekking tot de huidige arbeidsmarkt, die vooral het gevolg zijn van een tegenzittende conjunctuur, diverse andere ontwikkelingen schuil gaan. De meer structurele processen, zoals een groot aantal werknemers dat binnenkort de pensioengerechtigde leeftijd bereikt en een aanhoudende vraag naar werknemers met bijvoorbeeld een technische achtergrond, zijn in de huidige omstandigheden naar de achtergrond gedrongen. Met het aantrekken van de arbeidsmarkt kan de situatie echter snel omslaan, zo heeft het verleden laten zien, en zullen deze ontwikkelingen, die tenderen naar krapte, weer volop de aandacht vragen voor behoud van de arbeidscapaciteit.

Voorts wil de SP-fractie weten hoe het extra aanbod arbeidskrachten als gevolg van de wijziging van de Remigratiewet bij de verwachte ontwikkelingen op de arbeidsmarkt aansluit. In 2013 neemt de bevolking in de voor arbeid relevante leeftijdscategorie al niet meer toe en naar verwachting zelfs iets af met circa 20.000 personen. Wel neemt het arbeidsaanbod nog enigszins toe, doordat de participatiestijging onder oudere werknemers en vrouwen doorzet. Deze participatiestijging is op lange termijn hard nodig om de financiering van onze verzorgingsstaat mogelijk te houden. Reden waarom het beleid is gericht op het laten toenemen van de arbeidsparticipatie. Op langere termijn bepaalt het niveau van het arbeidsaanbod de omvang van de werkgelegenheid en is daarmee een belangrijke determinant van de totale welvaart.

Participatie is overigens ook voor de betrokken individuen zelf wenselijk, zodat zij een maatschappelijke bijdrage kunnen leveren en kunnen voorzien in hun eigen levensonderhoud en daarmee economisch zelfstandig zijn.

Ook wil de SP weten hoe de arbeidsparticipatie van de huidige groep eerste generatie migranten tussen 45 en 50 jaar is en respectievelijk tussen 50 en 55 jaar. Er is geen specifieke cijfermatige informatie bekend met betrekking tot het arbeidsparticipatieniveau van eerste generatie migranten per leeftijdsklasse. De arbeidsparticipatie van eerste generatie niet-westerse migranten tussen 15 en 65 jaar bedroeg in 2011 55,4 procent, tegenover 67,2 procent voor de totale bevolking en 49,4 procent voor tweede generatie migranten.

De netto arbeidsdeelname van mensen van niet-westers allochtone afkomst in de leeftijd 45 tot 55 jaar bedroeg in 2011 61,6 procent. Voor de totale bevolking was dat in 2011 79,0 procent.

Verder wil de SP-fractie graag weten hoe groot de werkloosheid is onder de eerste generatie migranten is in de leeftijdsgroepen 45 – 50 jaar en 50 – 55 jaar, alsook hoe de arbeidsparticipatie zich onder deze groepen zal ontwikkelen op korte (1–3 jaar), middellange (3–5 jaar) en lange termijn (5–10 jaar) en hoe het opleidingsniveau van deze groepen aansluit op de vraag naar arbeid op de korte, middellange en lange termijn.

De werkloosheid in 2012 onder mensen van niet-westerse allochtone afkomst in de leeftijd van 45 tot 55 jaar bedroeg 11,6 procent; voor de leeftijdscategorie 55 tot 65 jaar was dat 10,7 procent. Ter vergelijking: voor de totale bevolking beroepsbevolking tussen 45 en 55 jaar was dit in 2012 5,2 procent en voor diegenen tussen 55 en 65 jaar was dit 5,8 procent. Een koppeling naar generatie is hierbij niet beschikbaar.

Er zijn geen prognoses beschikbaar wat betreft de ontwikkeling van de arbeidsparticipatie voor de genoemde leeftijdsgroepen op de korte, middellange en lange termijn. Op de korte termijn (1 tot 3 jaar) blijken netto participatiecijfers vrij stabiel.

Over de arbeidsparticipatie van de genoemde leeftijdsgroepen is geen cijfermatige informatie beschikbaar. Gezien de leeftijd van betrokkenen en het feit dat individuele omstandigheden sterk kunnen variëren geldt in het algemeen dat over de arbeidsmarktkansen in relatie tot genoten opleiding moeilijk algemene uitspraken kunnen worden gedaan. Ook blijkt het telkens weer moeilijk om de arbeidsmarktbehoefte specifiek naar gewenste opleiding op langere termijn in te schatten.

Tenslotte vragen de SP-fractieleden wat de huidige lasten zijn die gemoeid zijn met de Remigratiewet en hoe deze lasten zich naar verwachting de komende 10 jaar ontwikkelen met en zonder de beoogde maatregelen bij de heroverweging van deze wet. In november 2012 heeft de SVB een aangepaste begroting 2013 opgesteld met daarin een doorrekening van de verwachte lasten van de Heroverweging Remigratiewet t/m 2018. Deze doorrekening is hierna weergegeven.

(x € 1.000.000)

Begroting 2013

Raming 2014

Raming 2015

Raming 2016

Raming 2017

Raming 2018

Oorspronkelijke begroting 2013 (ongewijzigd beleid, berekening juli 2012)

Uitkeringen basisvoorziening

2,1

2,1

2,1

2,2

2,2

2,3

Uitkeringen remigratievoorziening

32,3

34,1

35,9

37,9

39,9

42,1

Uitvoeringskosten Remigratiewet

2,3

2,4

2,5

2,5

2,6

2,7

Totaal Remigratiewet

36,7

38,6

40,5

42,6

44,7

47,0

             

Aangepaste begroting 2013 (gewijzigd beleid, berekening november 2012)

Uitkeringen remigratievoorziening

34,2

37,9

36,5

35,6

34,8

34,2

Uitkeringen basisvoorziening

3,7

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

Uitvoeringskosten Remigratiewet

2,6

1,7

1,8

1,9

2,0

2,0

Totaal Remigratiewet

40,5

39,6

38,3

37,5

36,8

36,2

             

Verschil

           

Uitkeringen remigratievoorziening

1,9

3,8

0,6

– 2,3

– 5,1

– 7,9

Uitkeringen basisvoorziening

1,6

– 2,1

– 2,1

– 2,2

– 2,2

– 2,3

Uitvoeringskosten Remigratiewet

0,3

– 0,7

– 0,6

– 0,6

– 0,6

– 0,6

Totaal Remigratiewet

3,8

1,0

– 2,2

– 5,1

– 8,0

– 10,8

4 – Gebruik remigratievoorziening

De leden van de PvdA-fractie vragen of ook voor vluchtelingen en asielgerechtigden het standpunt geldt, dat aanvragen voor de Remigratiewet tot 1 januari 2025 kunnen worden ingediend. De regering meent dat dit ook geldt ook voor vluchtelingen en asielgerechtigden. Zij hebben gekozen voor permanent verblijf en hun kinderen zijn grotendeels hier opgegroeid, zijn ingeburgerd en geïntegreerd en hebben hier hun opleiding voltooid. Dit is ook de situatie bij de andere doelgroepen van de wet, waarbij aanvragers worden beperkt tot de eerste generatie.

Tevens vraagt de PvdA-fractie of de regering weet dat vluchtelingen, asielgerechtigden niet noodzakelijk op 1 januari 2025 een dusdanige leeftijd zullen hebben bereikt dat ze met een exporteerbare uitkering kunnen remigreren. De regering is hiervan op de hoogte. Dat kan het geval zijn wat betreft de leeftijdsvoorwaarde van 55 jaar voor de Remigratiewet, maar een exporteerbare uitkering van de sociale zekerheid kent andere voorwaarden, waardoor men ook al eerder dan op 55-jarige leeftijd uit Nederland kan vertrekken. Aan dit gegeven verbindt de regering geen consequenties, omdat dit ook geldt voor de andere doelgroepen en het redelijk is aan de aanvragen voor de Remigratiewet een termijn te stellen en de wet te beperken tot de eerste generatie.

In antwoord op de vraag van de PvdA-fractieleden hoeveel migranten niet langer gebruik kunnen maken van de remigratievoorziening als gevolg van de verhoging van de leeftijdsgrens en de verlenging van de minimumtermijn van uitkeringsgerechtigdheid kan worden gemeld, dat de SVB schat dat de verhoging van de leeftijdsgrens tot 400 minder toekenningen per jaar leidt, direct na invoering. Naar verwachting zal daarna het aantal toekenningen geleidelijk weer toenemen, omdat een deel van de doelgroep alsnog remigreert, zodra ze 55 jaar zijn.

Daarnaast vraagt de PvdA-fractie hoeveel migranten niet langer gebruik kunnen maken van de remigratievoorziening als gevolg van de beperking tot 1 januari 2025. De SVB schat het aantal toekenningen tegen 2025 op 470 per jaar. Deze komen als gevolg van de beperking dus daarna niet meer in aanmerking voor de Remigratiewet.

De leden van de PVV-fractie vragen of de regering kan aangeven wat de onderbouwing is van het gestelde in de memorie van toelichting (onderdeel 5) dat «de aanpassingen in de Remigratiewet binnen het huidig budget blijven». Met die opmerking geeft de regering aan dat naar haar verwachting geen extra budget nodig is, omdat de effecten van de maatregelen elkaar in evenwicht houden.

Voorts wil de PVV-fractie graag van de regering weten of er sprake is van een inverdieneffect en zo ja, wat daarvan de omvang is. Het antwoord is dat er een besparingseffect rijksbreed is, omdat de remigratie-uitkeringen gemiddeld lager zijn dan de uitkeringen van het sociaal zekerheidsstelsel en omdat mensen door hun vertrek niet langer gebruikmaken van het sociaal zekerheidsstelsel. Uit een rapport van Regioplan uit 2009 blijkt dat het besparingseffect per vertrokken remigrant over een periode van 10 jaar afgerond € 25.000 bedraagt.

Tevens vraagt de PVV-fractie welke de onderliggende prognoses zijn met betrekking tot de geïndiceerde besparingen als gesteld in de nota naar aanleiding van het verslag d.d. 20 maart 2012 en hoe valide deze prognoses en veronderstelde besparingen nog zijn. In november 2012 heeft de SVB een aangepaste begroting 2013 opgesteld met daarin een doorrekening van de verwachte lasten van de Heroverweging Remigratiewet t/m 2018 (zie eerdere beantwoording SP-fractie met tabel SVB doorrekening remigratiebegroting). Het verschil in uitgangspunten met de Nota naar aanleiding van het verslag d.d. 20 maart 2012 is dat de geplande ingangsdatum van de wetswijziging is verschoven van medio 2012 naar begin 2014. Hierdoor kunnen mensen nog tot en met eind 2013 remigratievoorzieningen op grond van de huidige Remigratiewet aanvragen. Als gevolg hiervan is de verwachte piek in het vertrek uitgesteld van begin 2013 naar 2014. De verwachte besparingen gaan later in. Ander verschil is de herijking van de verdeling van de bestemmingslanden naar categorie. Deze herijking zat nog niet in de doorrekening van februari 2012, maar wel in de doorrekening van november 2012. Sinds november 2012 word in de herijking van de bestemmingslanden ook rekening gehouden met de andere categorie voor Bosnië-Herzegovina.

(x € 1.000.000)

2012

2013

2014

2015

2016

2017

2018

Effect wetsvoorstel uit Nota naar aanleiding van verslag (berekening februari 2012)

Uitkeringen remigratievoorziening

0,9

0,6

– 1,4

– 3,2

– 5,0

– 6,8

 

Uitkeringen basisvoorziening

1,3

– 2,1

– 2,1

– 2,2

– 2,2

– 2,2

 

Uitvoeringskosten Remigratiewet

0,0

0,1

0,0

0,0

0,0

– 0,1

 

Totaal Remigratiewet

2,2

– 1,4

– 3,5

– 5,5

– 7,2

– 9,1

 
               

Effect wetsvoorstel o.b.v. Aangepaste begroting 2013 (berekening november 2012)

Uitkeringen remigratievoorziening

1,9

3,8

0,6

– 2,3

– 5,1

– 7,9

Uitkeringen basisvoorziening

 

1,6

– 2,1

– 2,1

– 2,2

– 2,2

– 2,3

Uitvoeringskosten Remigratiewet

0,3

– 0,7

– 0,6

– 0,6

– 0,6

– 0,6

Totaal Remigratiewet

 

3,8

1,0

– 2,2

– 5,1

– 8,0

– 10,8

De leden van de PVV-fractie vragen de regering aan te geven of en in welke mate middels aanvragen vooruitgelopen is op de mogelijke wetswijziging van onderhavige wet sinds begin 2012. Naar aanleiding van de motie Toorenburg (d.d. 4 december 2008) heeft de regering in november 2009 een brief naar de Tweede Kamer verstuurd met de voorgenomen aanpassingen. Het uiteindelijke wetsvoorstel is op 14 november 2011 aan de Tweede kamer aangeboden. Sinds 2008 is er een lichte stijging in het aantal aanvragen waargenomen waarbij in 2011 echter een lichte daling heeft plaatsgevonden.

jaar

aanvragen

2005

1.756

2006

1.553

2007

1.326

2008

1.365

2009

1.418

2010

1.710

2011

1.637

2012

1.839

De PVV-fractie ontvangt ook graag informatie van de regering op welke wijze rekening wordt gehouden met anticumulatie als gevolg van werken in het land van bestemming alsmede met exporteerbare uitkeringen. De regering gaat als volgt hiermee om. Bij de uitvoering van de Remigratiewet door de Sociale verzekeringsbank (SVB) wordt steeds gecontroleerd of er bij de aanvrager ook recht bestaat op exporteerbare uitkeringen van de sociale zekerheid, zoals AOW, Anw en WAO/WIA. In dat geval wordt bezien of die uitkering even hoog of hoger is dan de uitkering op grond van de Remigratiewet. Is dit zo dan komt het recht op de Remigratiewet niet tot uitkering (zgn. nihil-beschikking). Is de uitkering van de sociale zekerheid lager dan krijgt betrokkene om zijn remigratie mogelijk te maken een aanvulling uit de Remigratiewet tot het niveau van de remigratie-uitkering.

Indien een remigrant in het bestemmingsland kan gaan werken dan is dit toegestaan zonder dat de remigratie-uitkering wordt gekort. Het is echter niet waarschijnlijk dat een persoon die hier langdurig werkloos is geweest en moeilijk re-integreerbaar op een leeftijd van 55 jaar wel in staat is om een baan te vinden en te werken in het herkomstland. In dit opzicht onderscheidt zich de situatie van gerechtigden van de Remigratiewet niet van die bij gerechtigden van de sociale zekerheid met een exporteerbare uitkering.

De PVV-fractie vraagt ook aan de regering naar de reden dat geen uitvoeringskosten zijn opgenomen in het kader van het wetsvoorstel. Er worden geen extra uitvoeringskosten voorzien bij de uitvoering van de gewijzigde wet. In de uitvoeringstoets die de SVB op 12 mei 2010 heeft uitgebracht voor de Remigratiewet en de uitvoeringstoets die de SVB heeft uitgebracht op 5 juli 2012 voor het Remigratiebesluit zijn inschattingen gemaakt van de consequenties van de wetswijziging op de uitvoeringskosten.

Voorts informeert de PVV-fractie of bijvoorbeeld niet is voorzien in toezicht op naleving van de wet door de remigranten in het buitenland. Hierin is voorzien in het toezicht van de Sociale verzekeringsbank (SVB) op de naleving van de wet door remigranten. Een belangrijk onderdeel hiervan is het bewijs van in leven zijn van de remigrant. Jaarlijks ontvangen de remigranten een levensbewijs waarmee zij moeten aantonen dat zij nog in leven zijn. In dit levensbewijs worden ook vragen gesteld over de woonsituatie.

Indien er getwijfeld wordt aan de rechtmatigheid van een uitkering of als er twijfel is of iemand (nog) aan de voorwaarden voldoet om in aanmerking te komen voor een remigratievoorziening kan er een onderzoek hiernaar worden ingezet. In Nederland worden deze onderzoeken uitgevoerd door de sociale rechercheurs van de SVB. In Turkije, Marokko, Suriname en Spanje kan het onderzoek bij de attaché van Sociale Zaken verbonden aan de buitenlandse post uitgezet worden. In de overige landen kan gebruik worden gemaakt van het onderzoeksteam van de afdeling Internationale Zaken van de SVB. Dit onderzoeksteam bezoekt jaarlijks ongeveer vijf landen en voert rechtmatigheidsonderzoeken uit.

Ook vraagt de PVV-fractie of de regering een overzicht kan geven van gerealiseerde emigratie in de afgelopen jaren op grond van de huidige Remigratiewet. De gerealiseerde remigratie op grond van de Remigratiewet bestaat uit remigranten die zowel in aanmerking komen voor de maandelijkse remigratievoorziening in combinatie met een basisvoorziening en remigranten die alleen in aanmerking komen voor de basisvoorziening.

 

remigratie- en basisvoorziening

alleen basisvoorziening

totaal

2005

734

378

1.112

2006

784

344

1.128

2007

770

377

1.147

2008

672

339

1.011

2009

810

291

1.101

2010

628

315

943

2011

719

304

1.023

2012

722

274

996

Tevens vraagt de PVV-fractie in welke mate er sprake is geweest van terugkeer na remigratie alsmede mogelijke sanctionering in dat geval. Het gebruik van de terugkeeroptie is te verwaarlozen laag. Het gaat gemiddeld om 1 tot 5 gevallen per jaar; zie onderstaande tabel. Dit is nog geen 1% van het jaarlijkse vertrek. Gebruik van de terugkeeroptie moet binnen één jaar na remigratie plaatsvinden. Wel moeten de eenmalige basisvoorzieningen worden terugbetaald, maar dit is een voorwaarde bij het gebruik van de terugkeeroptie. Er is dus geen sprake van sanctionering in deze gevallen.

jaar

Aantal gerechtigden

2007

2

2008

6

2009

5

2010

6

2011

4

2012

3

De leden van de SP-fractie vernemen van de regering graag de omvang en leeftijdsopbouw van de potentiële doelgroep van de Remigratiewet. Het gaat in totaal om afgerond 407.000 migranten van de eerste generatie (mannen en vrouwen). Onderscheiden naar leeftijd:

45 – 55 jaar zijn 211.000 personen en 55 jaar en ouder zijn 196.000 personen.

Verder vraagt de SP-fractie naar het geschatte gebruik van de remigratievoorziening, zowel op dit moment, als in 2025, en naar het geschatte gebruik van de remigratievoorziening zowel voor, als na de beoogde veranderingen als gevolg van de Heroverweging van de Remigratiewet. Dit is in de volgende tabel vermeld.

   

remigratievoorziening (excl. nihil)

remigratievoorziening (incl. nihil)

2012

realisatie

5.660

12.369

2025

zonder heroverweging

7.970

14.860

2025

na heroverweging

3.450

9.400

De leden van de SP-fractie vragen naar de motivatie van de regering om de tweede generatie in de heroverweging van de remigratievoorzieningen uit te sluiten. De regering meent dat de tweede generatie veel minder binding met het herkomstland heeft dan de eerste generatie. De tweede generatie is in Nederland grotendeels opgegroeid, heeft hier het onderwijs gevolgd en de beroepsopleiding afgerond. Deze generatie is in Nederland geworteld. Bovendien is met de motie Dibi uit 2010 verzocht om de Remigratiewet te beperken tot de eerste generatie.

In de Verzamelwet SZW 2013 (kamerstukken 33 556) zal aan artikel 2b, eerste lid, een onderdeel worden toegevoegd, waarin als extra voorwaarde om voor de remigratievoorzieningen in aanmerking te komen, wordt geregeld dat de betrokkene de leeftijd van 18 jaar moet hebben bereikt op het moment dat hij zich in Nederland vestigde, zodat helder is wie tot de eerste generatie behoort.

De SP-fractie vraagt hoe groot de omvang van de groep is die door deze beperking wordt getroffen. Het is niet te voorspellen wie uitkeringsgerechtigd worden en van de wet willen gebruikmaken als zij 55 jaar zijn geworden. Hierbij zijn verschillende factoren van belang. Bijvoorbeeld of men bereid is tot afstand van het Nederlanderschap. De tweede generatie verkeert in andere omstandigheden dan de eerste generatie in Nederland; zij is beter opgeleid en minder kwetsbaar op de arbeidsmarkt.

Tot slot vraagt de SP-fractie hoe groot het daadwerkelijke gebruik van de Remigratiewet onder de tweede generatie is. Op 15 november 2011 is een wijziging in de »Regeling aanwijzing doelgroepen Remigratiewet» in de Staatscourant gepubliceerd. In deze wijziging is toentertijd ook meegenomen dat personen zelf de nationaliteit moeten hebben of hebben gehad van het bestemmingsland om te behoren tot een doelgroep van de wet. Hierdoor is het mogelijke gebruik door de tweede generatie al beperkt. In maart 2013 lopen er volgens opgave van de SVB in het totale bestand gerechtigden van de Remigratiewet 23 remigratievoorzieningen (inclusief de zgn. nihil-gerechtigden met een samenlopende uitkering van de sociale zekerheid) voor remigranten die in Nederland geboren zijn.

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher

Naar boven