Kamerstuk
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
|---|---|---|---|
| Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2012-2013 | 33084 nr. B |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
|---|---|---|---|
| Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2012-2013 | 33084 nr. B |
Vastgesteld 9 april 2013
Het voorbereidend onderzoek heeft de commissie aanleiding gegeven tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Wel hebben zij enkele vragen.
De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het initiatiefvoorstel-Heijnen tot wijziging van de Gemeentewet in verband met het terugbrengen van het aantal gemeenteraadsleden tot het niveau van vóór de dualisering van het gemeentebestuur.
Zij hebben daarbij enkele vragen aan de initiatiefnemer en aan de regering.
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel en hebben een enkele vraag zowel aan de initiatiefnemer als aan de regering.
De leden van de fractie van de PVV hebben van het wetsvoorstel kennisgenomen. Zij hebben enige vragen.
De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel dat een reductie van het aantal gemeentebestuurders wil realiseren. Zij hebben nog een vraag voor de initiatiefnemer.
De leden van de fractie van D66 hebben met veel belangstelling kennisgenomen van dit initiatiefvoorstel. Zij begrijpen dat het in de kern gaat om het toepassen van de zogenaamde «dualiseringscorrectie». Zij willen de initiatiefnemer een aantal vragen voorleggen.
De leden van de fractie van GroenLinks hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel dat moet leiden tot een vermindering van het aantal gemeenteraadsleden en het maximum aantal wethouders voor gemeenten. Zij hebben een aantal vragen.
De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben met zorg kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel en hebben daarover enkele vragen.
Het lid van de SGP-fractie heeft met belangstelling doch tevens met de nodige reserves van het wetsvoorstel kennisgenomen. Dit lid heeft enige vragen.
Zijn er volgens de initiatiefnemer merkbare gevolgen geweest van de uitbreiding van het aantal raadszetels in 2002? Zo ja, wat zijn de redenen waarom deze gevolgen nu gecorrigeerd zouden moeten worden? Graag ontvangen de leden van de VVD-fractie een nadere toelichting.
Bij de invoering van de dualisering in 2002 werden gemeenteraad en college ontvlochten, zo stellen de leden van de PvdA-fractie. Wethouders waren niet langer tevens lid van de raad. Het aantal raadsleden is destijds niet verminderd met het aantal wethouders. Dat was echter destijds reeds duidelijk. Kan de initiatiefnemer uiteenzetten waarom hij in de memorie van toelichting dan toch spreekt van een «onbedoeld neveneffect»? Door de ontvlechting konden wethouders zich volledig concentreren op het bestuurswerk. Dat versterkte hun bestuurlijke positie. Is het dan niet begrijpelijk dat ook de controlerende functie van de raad werd versterkt door onder meer het aantal raadsleden gelijk te houden aan de situatie van vóór 2002, zo vragen deze leden de initiatiefnemer.
De initiatiefnemer heeft tijdens de behandeling van dit wetsvoorstel herhaaldelijk gezegd dat de context van de plannen van het vorige kabinet om het aantal raadsleden met 25% te reduceren (waar hij zich naar het oordeel van de leden van de PvdA-fractie terecht tegen verzette), hem er toe bracht om dit initiatiefvoorstel in procedure te brengen. Kan hij uiteenzetten waarom hij dit voorstel niet heeft ingetrokken toen die context verviel met de val van het vorige kabinet?
De initiatiefnemer heeft bij de behandeling in de Tweede Kamer gezegd dat het er om gaat «dat er niet meer raadsleden, volksvertegenwoordigers, zijn dan noodzakelijk en mogelijk is». Kan hij beargumenteren hoeveel raadsleden bij een gegeven grootte van een gemeente noodzakelijk zijn?
Het wetsvoorstel wordt gepresenteerd als «dualiseringscorrectie», zo constateren de leden van de CDA-fractie. Het leunt sterk op een eerder wetsvoorstel dat indertijd door de toenmalige regering is ingetrokken. Inmiddels is de context een geheel andere geworden. Het wetsvoorstel tot afschaffing van deelgemeenten is aangenomen. Er zijn grote decentralisatieoperaties aangekondigd en het regeerakkoord stuurt aan op gemeenten met een aantal inwoners van meer dan 100.000. De Raad van State heeft eerder al – vóór de totstandkoming van het huidige regeerakkoord – geadviseerd het wetsvoorstel van een zelfstandige, inhoudelijke motivering te voorzien en niet steeds te leunen op de oude dualiseringsmotivering. De initiatiefnemer erkent dat de context een andere is geworden, maar in de ogen van de leden van de CDA-fractie wordt als antwoord bij elke vraag hierover toch voortdurend teruggegrepen op het argument van de «dualiseringscorrectie». Deze leden vragen daarom de initiatiefnemer naar een zelfstandige argumentatie zoals geadviseerd door de Raad van State, waarbij de eerder naar voren gebrachte kwesties niet als geïsoleerde kwesties afgezet worden tegen het dualiseringscorrectie-argument, maar in onderlinge samenhang worden gebracht. Deze leden stellen dezelfde vraag aan de regering.
De leden van de PVV-fractie vragen zich af wat de gedachte, c.q. logica is achter de voorgestelde aantallen gemeenteraadsleden en het maximum aantal wethouders.
De intentie van de wet is het teniet doen van één de gevolgen – meer politici – van het invoeren van het dualisme. Waarom is niet gekozen voor een som van het aantal gemeenteraadsleden en het maximum aantal wethouders, die gelijk is aan het aantal van vóór het invoeren van het dualisme?
De leden van de SP-fractie zijn benieuwd welk maatschappelijk probleem met het voorliggende wetsvoorstel wordt geadresseerd en hoe dit probleem met de voorgestelde maatregelen wordt opgelost. Zou de initiatiefnemer daarbij ook in kunnen gaan op het feit dat ons land, in internationale vergelijking, relatief weinig gekozen volksvertegenwoordigers telt? Waarom zou dat aantal moeten worden verminderd?
In de memorie van toelichting wordt gesteld dat het realiseren van een onbedoeld neveneffect van de dualisering plaatsvindt in de vorm van een verantwoorde reductie, zulks in tegenstelling tot de afspraak in het vorige regeerakkoord om het aantal volksvertegenwoordigers over de gehele linie met 1/3 te verminderen. Niettemin legt ook de initiatiefnemer een relatie met de in het vorige regeerakkoord opgenomen financiële taakstelling, waaraan ook gemeentelijke bestuursorganen dienen bij te dragen. De leden van de fractie van D66 kunnen de hiermee aangebrachte koppeling niet goed begrijpen en vragen in dat licht graag naar een nadere duiding van de term «verantwoord».
Voor de inhoudelijke onderbouwing van het voorstel wordt onder meer verwezen naar het rapport van de commissie-De Grave «Je gaat erover of niet» (2005). Dit rapport beoogde bij te dragen aan een verbetering van de bestuurlijke coördinatie en een vermindering van de bestuurlijke drukte. Een van de adviezen van de commissie was de omvang van de vertegenwoordigende organen te verkleinen. Hoewel deze leden de doelstellingen van betere beleidscoördinatie en minder bestuurlijke drukte van harte onderschrijven, ontgaat hen – overigens ook destijds al – op welke wijze een vermindering van het aantal volksvertegenwoordigers daaraan ook maar een begin van een bijdrage zou kunnen leveren. De problemen van bestuurlijke coördinatie en bestuurlijke drukte doen zich naar hun oordeel niet primair voor op het politieke niveau van de direct gekozen organen. Veeleer manifesteren de hiermee samenhangende belemmeringen voor een slagvaardig en effectief bestuur zich op het bestuurlijke niveau, dat wil zeggen binnen de vele interbestuurlijke bestuursvormen waarin burgemeesters en wethouders actief zijn.
De leden van de fractie van D66 menen dat de commissie-De Grave, waar deze stelt dat een verkleining van de vertegenwoordigende organen een bijdrage zou leveren aan de vermindering van de bestuurlijke drukte, de plank behoorlijk mis lijkt te slaan. Wie, zoals toch ook deze commissie, de toename van gemeentelijke samenwerkingsverbanden en functionele openbare lichamen wil bestrijden, moet in de ogen van deze leden met geheel andere voorstellen komen. Om mogelijke misverstanden te voorkomen doelen de leden van de D66-fractie dan niet als eerste op – bijvoorbeeld – de invoering van een direct door de bevolking gekozen burgemeester of de invoering van een decisief lokaal referendum. Graag vragen zij de initiatiefnemer om een nadere, dat wil zeggen meer overtuigende reflectie op het verband tussen het wetsvoorstel en de adviezen van de commissie-De Grave.
De belangrijkste vraag die de leden van de fractie van GroenLinks bij dit wetsvoorstel hebben is welk probleem er met dit voorstel wordt opgelost. Hoe draagt dit wetsvoorstel bij aan een beter lokaal bestuur? Bij lezing van de memorie van toelichting en de nota naar aanleiding van het verslag in de behandeling in de Tweede Kamer krijgen de leden van de fractie van GroenLinks het idee dat de ratio achter het indienen van het wetsvoorstel voor een belangrijk deel was het voorkomen van erger: de door het kabinet-Rutte I beoogde reductie van het aantal volksvertegenwoordigers met 25%. Is dit juist, of is er met dit wetsvoorstel een belangrijk eigen doel gediend?
Met de Raad van State constateren de leden van de fractie van de ChristenUnie dat een zelfstandige inhoudelijke motivering van de wenselijke omvang van gemeenteraden ontbreekt. Waarom is het volgens de initiatiefnemer nodig om de omvang van de gemeenteraad te corrigeren voor de feitelijke vergroting die na de dualiseringsoperatie plaatsvond? Vindt de initiatiefnemer de huidige gemeenteraden te groot? Zo ja, waarom?
Is de initiatiefnemer het met de leden van de fractie van de ChristenUnie eens dat het destijds achterwege laten van de dualiseringscorrectie als een versterking van de lokale democratie gezien moet worden? Zo nee, waarom niet? De dualiseringsoperatie is destijds ingezet om de lokale democratie te versterken. Hoe verhoudt dit wetsvoorstel zich tot dat uitgangspunt?
Op zichzelf genomen lijkt het voorstel een zekere logica in zich te dragen doordat het een correctie wil zijn op een onbedoeld gevolg van de dualisering van het gemeentebestuur in 2002. Tegen deze achtergrond beschouwd zou het lid van de SGP-fractie het op prijs stellen dat de initiatiefnemer duidelijk zou willen maken dat er door het dualisme in 2002 meer raadsleden zijn gekomen. Is het niet zo dat na invoering van het dualisme wethouders niet langer lid van de gemeenteraad konden zijn en dat hun plaatsen werden ingevuld door nieuwe raadsleden, waardoor een groei van 1500 lokale politici is opgetreden? Kan echter volgehouden worden dat het aantal raadsleden als gevolg van de dualisering is gegroeid?
Ook zou dit lid graag vernemen of de initiatiefnemer een bijdrage als gevolg van het voorstel verwacht wat betreft de bestuurlijke slagvaardigheid en effectiviteit. Is dat effect te verwachten? Kan die verwachting worden onderbouwd met de ervaring opgedaan op provinciaal niveau met de vermindering van het aantal provinciale statenleden?
Het regeerakkoord streeft naar een omvangrijke samenvoeging van gemeenten. Daarbij zal het totale aantal raadszetels aanzienlijk dalen. Acht de initiatiefnemer het in dit perspectief opportuun de behandeling van het onderhavige initiatiefwetsvoorstel voort te zetten dan wel aan te houden? De leden van de VVD-fractie ontvangen graag een nadere toelichting.
Bij de behandeling in de Tweede Kamer heeft de initiatiefnemer aangegeven dat hij met dit initiatiefwetsvoorstel beoogt een einde te maken aan zigzagbeleid en voortdurende discussies. Echter, het is geenszins uitgesloten, dat ook nadat dit initiatiefvoorstel tot wet zal zijn verheven, toch weer nieuwe voorstellen zullen worden ingediend. Waaraan ontleent de initiatiefnemer het vertrouwen dat dit wetsvoorstel – althans voorlopig – het laatste zal zijn?
Kan de regering de leden van de PvdA-fractie uitleggen waarom zij dit initiatiefvoorstel in het regeerakkoord verwelkomt, maar de verdediging ervan niet zelf heeft overgenomen, ook al heeft zij reeds een bezuiniging van 18 miljoen euro als gevolg van de aanname van dit wetsvoorstel ingeboekt? Kan de regering tevens uiteenzetten hoe dit initiatiefvoorstel past in het in het regeerakkoord neergelegde streven naar decentralisatie en naar opschaling van gemeenten? Waarom rechtvaardigt de door de decentralisatie te verwachten taakverzwaring van de gemeenten en als gevolg daarvan de vergroting van de (controlerende) taak van de gemeenteraden op dit moment een verkleining van het huidige aantal raadsleden? Is de regering met de leden van de PvdA-fractie van oordeel dat de voorziene opschaling op zichzelf al een reductie van het totaal aantal raadsleden met zich meebrengt? Zo ja, wat is hiervan dan de te verwachten kostenbesparing binnen deze regeringsperiode?
Wanneer dit wetsvoorstel wordt aangenomen: is de regering dan bereid het in de Tweede Kamer geopperde idee over te nemen om het voorziene hogere bedrag aan kostenbesparing (hoger dan de ingeboekte 18 miljoen euro) te reserveren voor een kwaliteitsimpuls voor de lokale democratie?
Is de initiatiefnemer met de leden van de PvdA-fractie van oordeel dat de in het regeerakkoord van de huidige regering voorziene opschaling op zichzelf al een reductie van het totaal aantal raadsleden met zich meebrengt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welk effect heeft dit op de noodzaak of de urgentie om het huidige aantal raadsleden te verminderen?
De initiatiefnemer wil, zo benadrukte hij tijdens de behandeling in de Tweede Kamer, met dit wetsvoorstel ook voor «vele decennia helderheid aan het lokaal bestuur ten aanzien van het aantal volksvertegenwoordigers» geven. Waarom geeft juist een wetswijziging die helderheid? Kan de initiatiefnemer uitsluiten dat na aanname van dit voorstel de komende decennia toch weer gediscussieerd zal worden over het aantal raadsleden, bijvoorbeeld als gevolg van de door het huidige kabinet voorgestane opschaling van gemeenten en decentralisatie van taken naar gemeenten?
De leden van de fractie van D66 hebben de neiging de waarneming van de Raad van State te delen, dat sinds de invoering van het gemeentelijke dualistische bestuursstelsel in 2002 heel verschillend over een mogelijke dualiseringscorrectie is gedacht. Ook deze leden zouden menen dat het formuleren van een objectieve norm voor het ideale aantal leden van een gemeenteraad niet eenvoudig is en dat elk aantal willekeurige elementen kent. Sinds de eerste Gemeentewet van 1851 is het aantal raadszetels in relatie tot het aantal inwoners niet gewijzigd, hoewel zich in de aard en omvang van de lokale beleidsopgaven buitengewoon substantiële wijzigingen hebben voorgedaan en ook overigens vele maatschappelijke, politieke en bestuurlijke ontwikkelingen het beeld en het profiel van de toenmalige gemeente ingrijpend hebben veranderd. Deze ontwikkeling, zeker in het licht van de nu in aantocht zijnde grote decentralisatietrajecten, maakt duidelijk dat de betekenis van het in 1851 vastgestelde aantal raadszetels nogal relatief is, en een veel bredere overdenking behoeft dan de inzet op een eendimensionale dualiseringscorrectie.
Aan de taken en rollen van de raad worden inmiddels geheel andere eisen gesteld en de vraag is of deze verantwoordelijkheden zonder kwaliteitsverlies kunnen worden gedragen door een verkleinde raad. De initiatiefnemer wijst in zijn reactie op de Raad van State wonderlijk genoeg op de noodzaak van een stabiel lokaal bestuur. De conjunctuur in de complexiteit van het lokale bestuur hoeft in zijn ogen niet steeds te worden beantwoord met wijzigingen in de omvang van organen. In de nota naar aanleiding van het verslag zegt de initiatiefnemer zelfs dat de wetgever bij de bepaling van het aantal raadszetels blijkbaar meer belang heeft gehecht aan de representativiteit van de bevolking in de raad dan aan de omvang van de taken van de raad. Dat zien deze leden graag nader beargumenteerd. Bijzonder ook is de stelling dat de dualisering een zodanige bevoegdheidsverdeling tot stand heeft gebracht dat de raad zich vooral of zelfs uitsluitend op zijn controlerende taak zou kunnen of moeten gaan richten. Deze gedachtegang kunnen de aan het woord zijnde leden maar moeilijk begrijpen en zij vragen de initiatiefnemer om die reden uitvoerig ook op dit punt nader in te gaan.
Hoe verhoudt dit initiatiefwetsvoorstel zich tot de door dit kabinet voorgenomen decentraliseringsoperatie? Ontstaat door het toegenomen aantal taken niet eerder behoefte aan versterking van de lokale democratie, dan aan verkleining van de gemeenteraden? Hoe heeft de initiatiefnemer de extra taken voor gemeenten als gevolg van de door het kabinet voorgenomen decentraliseringsoperatie meegewogen in zijn initiatiefwetsvoorstel? Hoe verhoudt dit wetsvoorstel zich tot de door de regering voorgenomen herindeling van gemeenten? Graag ontvangen de leden van de fractie van de ChristenUnie een antwoord op deze vragen.
Het lid van de SGP-fractie stelt de vraag hoe de initiatiefnemer zijn voorstel plaatst in de context van diverse regeringsvoornemens ten aanzien van het bestuurlijk en meer in het bijzonder het gemeentelijk bestel. Graag ontvangt dit lid een toelichting van de initiatiefnemer.
Ziet, zo vragen de leden van de VVD-fractie, de initiatiefnemer verband tussen het takenpakket van de gemeenten en het aantal raadsleden? Zo ja, hoe ziet dat verband er uit? Verwacht de initiatiefnemer dat een verkleining van de gemeenteraad gevolgen zal hebben voor de taakuitoefening van diezelfde raad, met name voor de volksvertegenwoordigende, de kaderstellende en de controlerende taken?
Kan de initiatiefnemer voor de leden van de PvdA-fractie nog eens duidelijk uiteenzetten wat het inhoudelijke doel van voorliggend wetsvoorstel is? Kan hij daarbij ingaan op de te verwachten verzwaring van de taken van de gemeenten zoals die door de decentralisatievoorstellen van het huidige kabinet in het regeerakkoord zijn opgenomen? Dit regeerakkoord kwam immers gereed nadat dit initiatiefvoorstel was ingediend. Deelt de initiatiefnemer de vrees dat deze verzwaring van taken kan leiden tot eenzijdig samengestelde gemeenteraden, waarin steeds meer mensen zitten die voor hun inkomsten niet afhankelijk zijn van een betaalde baan, omdat die baan steeds minder makkelijk te combineren zou zijn met het lidmaatschap van een gemeenteraad? Zo nee, waarom niet? Zo ja, acht hij de verkleining van het huidige aantal raadsleden door dit wetsvoorstel dan nog steeds opportuun?
De leden van de fractie van D66 kunnen enig begrip opbrengen voor de wijze waarop de initiatiefnemer, onder verwijzing naar enkele onderzoeken, de toegenomen klachten over de werkdruk in de nota naar aanleiding van het verslag relativeert. De beleving van werkdruk hangt kennelijk samen met meerdere factoren dan de aard en omvang van de taken en bevoegdheden. Uit verschillende onderzoeken rijst een mix op van persoonlijke, partijpolitieke, bestuursculturele, organisatorische en inhoudelijke redenen voor de ervaring van werkdruk. De aan het woord zijnde leden kunnen zich in dit verband niet geheel aan de indruk onttrekken dat raadsleden ook een grote werkdruk ervaren omdat zij niet altijd een goed inzicht hebben in de taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden van de gemeenteraad. Mede als gevolg daarvan is het niet ondenkbaar dat zij een onevenwichtige invulling aan hun inspanningen geven.
In de nota naar aanleiding van het verslag wordt gesteld dat er in wezen geen rechtstreeks verband is tussen een – bijvoorbeeld als gevolg van toenemende medebewindstaken – groeiend takenpakket voor gemeenten enerzijds en de omvang van een sturende en controlerende raad anderzijds. De beoogde regionalisering van deze nieuwe taken zou juist minder werkdruk met zich meebrengen. Dit laatste is voor deze leden een minder goed te volgen veronderstelling. Nog afgezien van het – naar deze leden hopen – onbedoelde positieve effect van een mogelijke verkleining van de gemeenteraad op een verdergaande ontwikkeling naar vormen van verlengd lokaal bestuur, willen zij wijzen op de toenemende signalen uit gemeenteland over een groeiend en vooral ook complexer wordend takenpakket voor gemeenten en een als gevolg daarvan toenemende druk op de kwaliteit van de sturende, controlerende en volksvertegenwoordigende rollen die gemeenteraadsleden geacht worden te vervullen. Deze leden kunnen zich niet aan de indruk onttrekken dat de initiatiefnemer deze relatie ontkent op basis van een meer normatieve dan feitelijke kijk op de huidige stand van het gemeentebestuur. Graag nodigen zij hem uit nog eens op de relatie tussen de omvang en complexiteit van de gemeentelijke beleidsopgaven, de omvang en verantwoordelijkheden van de raadsleden en de omvang van de gemeenteraad te reflecteren.
In de toelichting op het wetsvoorstel wordt meermalen genoemd dat met dit wetsvoorstel een correctie die bij de dualisering vergeten was te maken alsnog wordt doorgevoerd, zo constateren de leden van de fractie van GroenLinks. Daarmee lijkt de initiatiefnemer ervan uit te gaan dat het takenpakket en de werkdruk van gemeenteraden sinds de dualisering min of meer gelijk zijn gebleven. Kan de initiatiefnemer aangeven hoe het takenpakket en de bevoegdheden van gemeenteraden zich sinds de dualisering hebben ontwikkeld, en hoe deze zich in de nabije toekomst, waarin verschillende omvangrijke taken naar de gemeenten zullen worden overgeheveld, zullen ontwikkelen?
Verwacht de initiatiefnemer, zo vragen de leden van de fractie van de ChristenUnie, dat de werkdruk die raadsleden ervaren zal toenemen als gevolg van dit initiatiefwetsvoorstel? Verwacht de initiatiefnemer dat meer raadsleden met hun raadswerk zullen stoppen als gevolg van werkdruk na aanname van dit wetsvoorstel?
Acht de initiatiefnemer het aannemelijk dat als gevolg van een vermindering van het aantal raadsleden de representativiteit van de raden zal afnemen? De leden van de VVD-fractie stellen een toelichting op prijs. Deze leden wensen tevens te vernemen of dit wetsvoorstel gevolgen heeft voor de kiesdrempel.
Kan de initiatiefnemer aandacht besteden aan de effecten van dit voorstel voor de representativiteit en pluriformiteit van gemeenteraden, nu dit voorstel zal leiden tot een verhoging van de kiesdrempel? Leidt dit wetsvoorstel door de verhoging van de kiesdrempel tot relatief grotere effecten in kleinere dan in grotere gemeenten? Zo ja, acht de initiatiefnemer dat wenselijk? De leden van de PvdA-fractie krijgen graag een nadere toelichting.
De leden van de fractie van GroenLinks hebben een vraag over de effecten van de verkleining van de gemeenteraden voor de diversiteit binnen deze raden. Tijdens de behandeling in de Tweede Kamer is pluriformiteit en representativiteit alleen aan de orde gekomen waar het gaat om de vertegenwoordiging van kleinere politieke partijen. De vraag moet echter ook gesteld worden wat de effecten van het wetsvoorstel zullen zijn voor de diversiteit binnen gemeenteraden als het gaat om sekse en etnische achtergrond. Heeft de initiatiefnemer deze effecten onderzocht en kan hij aangeven wat de effecten zullen zijn? Is hij bereid om zo nodig alsnog een diversiteitstoets te laten uitvoeren?
Acht de initiatiefnemer dit, gezien de transities van de komende jaren, het juiste moment om een reductie van het aantal gemeenteraadsleden door te voeren? Wat is zijn overweging om deze reductie nu door te zetten, en niet bijvoorbeeld over vier of acht jaar, wanneer de transities zijn doorgevoerd en de gemeenteraden hun kaderstellende taak daarin hebben verricht? Graag ontvangen de leden van de fractie van GroenLinks een nadere toelichting.
Waarom dringt de initiatiefnemer aan op inwerkingtreding vóór de gemeenteraadsverkiezingen van 2014? Erkent de initiatiefnemer dat zijn voorstel gevolgen heeft voor de reeds lopende voorbereiding van partijen voor deelname aan de verkiezingen in 2014? Graag ontvangen de leden van de fractie van de ChristenUnie een nadere toelichting.
Het wetsvoorstel wordt niet (primair) gemotiveerd vanuit bezuinigingsdoelstellingen. Niettemin zou het lid van de SGP-fractie graag een schatting van de mogelijke kostenbesparing als gevolg van het voorstel zien. Kan de initiatiefnemer daarvan een minimum- en een maximum-indicatie geven?
De leden van de fractie van D66 willen voorts nog aandacht vragen voor de relevantie van het voorstel voor de verhouding tussen raad en college. De dualisering van het gemeentebestuur richtte zich onder meer op een omkering van de jarenlange uitholling van de staatsrechtelijke positie van de raad als eindverantwoordelijk orgaan binnen het lokaal bestuur. De bevrijding van de bestuurstaak zou de raad ruimte bieden voor een scherpere controle op het collegebestuur en een meer zichtbare en herkenbare invulling als volksvertegenwoordiging. Deze leden zouden menen dat uit een oogpunt van lokale democratie gewaakt moet worden voor een ontwikkeling waarin de raad opnieuw of verder in een achterstandspositie komt te verkeren ten opzichte van het college. Graag vragen deze leden of een verkleining van de raad niet een dermate grote druk zet op een kwalitatief goede invulling van de verschillende rollen en verantwoordelijkheden van de raad(sleden), dat in de verhouding raad-college opnieuw onevenwichtigheden gaan ontstaan, waarmee indirect de invloed van burgers op het lokaal bestuur zou kunnen verminderen.
De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen waarom de initiatiefnemer er niet voor heeft gekozen een evaluatiebepaling op te nemen.
De commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat/Algemene Zaken en Huis der Koningin ziet de reactie van de initiatiefnemer en van de regering met belangstelling tegemoet.
De voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat/Algemene Zaken en Huis der Koningin, Engels
De griffier van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat/Algemene Zaken en Huis der Koningin, Bergman
Samenstelling: Holdijk (SGP), Kox (SP), Sylvester (PvdA), (vice-voorzitter), Engels (D66), (voorzitter), Thissen (GL), Nagel (50PLUS), Ruers (SP), Van Bijsterveld (CDA), Duthler (VVD), Hermans (VVD), Huijbregts-Schiedon (VVD), Van Kappen (VVD), Koffeman (PvdD), Kuiper (CU), Vliegenthart (SP), De Vries (PvdA), De Vries-Leggedoor (CDA), Lokin-Sassen (CDA), Th. de Graaf (D66), De Boer (GL), De Lange (OSF), Ter Horst (PvdA), Koole (PvdA), Van Dijk (PVV), Sörensen (PVV), Schouwenaar (VVD), Kok (PVV) en Duivesteijn (PvdA).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33084-B.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.