33 078 Wijziging van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en enkele andere wetten om de planologische status van gronden en opstallen bepalend te laten zijn voor de mate van milieubescherming alsmede om de positie van agrarische bedrijfswoningen aan te passen (plattelandswoningen)

Nr. 8 BRIEF VAN DE MINISTER VAN INFRASTRUCTUUR EN MILIEU

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 6 juni 2012

Op 4 juni jl. spraken wij in een wetgevingsoverleg over het wetsvoorstel «plattelandswoningen». Met dit wetsvoorstel wordt mogelijk gemaakt dat een (voormalige) agrarische bedrijfswoning wordt bewoond door iemand die geen functionele relatie heeft met het bijbehorende bedrijf, zonder dat dat leidt tot belemmeringen voor de bedrijfsvoering van dat bedrijf. Tijdens dat wetgevingsoverleg hebben de leden Houwers (VVD) en Van Bemmel (PVV) aangegeven het wetsvoorstel te willen verbreden tot alle bedrijfswoningen, dus ook niet-agrarische.

Tijdens het wetgevingsoverleg heb ik aangegeven dat ik positief sta tegenover deze verbreding. Wel ben ik van mening dat de consequenties hiervan, onder meer voor externe veiligheid en risiconormering, eerst goed bezien moeten worden. Dit is voor de niet-agrarische bedrijfswoningen nog niet gebeurd, omdat het wetsvoorstel tot nu toe gericht was op de specifieke problematiek op het platteland. Zo is in het wetgevingsoverleg besproken dat in ieder geval de randvoorwaarden ten aanzien van externe veiligheid en risiconormering zullen blijven gelden. Dit vergt een aanpassing van de regelgeving op dat terrein, in ieder geval van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI), voordat een met niet-agrarische bedrijfswoningen verbrede wetswijziging in werking zou kunnen treden.

Gelet op het voorgaande hebben wij in het wetgevingsoverleg gedeeld dat de Omgevingswet een beter middel lijkt om dit doel te bereiken dan het amendement-Houwers/Van Bemmel.1 Om die reden heb ik tijdens het wetgevingsoverleg toegezegd dat ik de verbreding van dit wetsvoorstel, waardoor het bruikbaar wordt voor alle bedrijfswoningen, zal betrekken bij de vormgeving van de Omgevingswet, een toezegging die ik hierbij nogmaals bevestig.

Hoe een en ander exact vorm zal krijgen, is nu nog niet aan te geven. Mogelijk kan hiervoor worden aangesloten bij de wijze waarop de nieuwe wettelijke bepaling voor de «plattelandswoningen» – het voorgestelde artikel 1.1a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) – in de Omgevingswet zal worden geïntegreerd.

Ook heb ik u toegezegd inzicht te geven in de planning hiervoor. Hiervoor refereer ik aan de kabinetsbrief van 9 maart jl. over de stelselwijziging Omgevingsrecht.2 In paragraaf 8.3 van die brief is de planning opgenomen, gericht op indiening van het wetsvoorstel bij de Kamer in het voorjaar van 2013.

Ik vertrouw erop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd, zodat de stemming over het wetsvoorstel «plattelandswoningen» conform de wens van de Kamer op dinsdag 12 juni a.s. kan plaatsvinden.

De minister van Infrastructuur en Milieu, M. H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus


X Noot
1

Kamerstukken II 2011/12, 33 078, nr. 7.

X Noot
2

Kamerstukken II 2011/12, 33 118, nr. 3.

Naar boven