Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 6 juni 2012
Op 4 juni jl. spraken wij in een wetgevingsoverleg over het wetsvoorstel «plattelandswoningen».
Met dit wetsvoorstel wordt mogelijk gemaakt dat een (voormalige) agrarische bedrijfswoning
wordt bewoond door iemand die geen functionele relatie heeft met het bijbehorende
bedrijf, zonder dat dat leidt tot belemmeringen voor de bedrijfsvoering van dat bedrijf.
Tijdens dat wetgevingsoverleg hebben de leden Houwers (VVD) en Van Bemmel (PVV) aangegeven
het wetsvoorstel te willen verbreden tot alle bedrijfswoningen, dus ook niet-agrarische.
Tijdens het wetgevingsoverleg heb ik aangegeven dat ik positief sta tegenover deze
verbreding. Wel ben ik van mening dat de consequenties hiervan, onder meer voor externe
veiligheid en risiconormering, eerst goed bezien moeten worden. Dit is voor de niet-agrarische
bedrijfswoningen nog niet gebeurd, omdat het wetsvoorstel tot nu toe gericht was op
de specifieke problematiek op het platteland. Zo is in het wetgevingsoverleg besproken
dat in ieder geval de randvoorwaarden ten aanzien van externe veiligheid en risiconormering
zullen blijven gelden. Dit vergt een aanpassing van de regelgeving op dat terrein,
in ieder geval van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI), voordat een
met niet-agrarische bedrijfswoningen verbrede wetswijziging in werking zou kunnen
treden.
Gelet op het voorgaande hebben wij in het wetgevingsoverleg gedeeld dat de Omgevingswet
een beter middel lijkt om dit doel te bereiken dan het amendement-Houwers/Van Bemmel.1 Om die reden heb ik tijdens het wetgevingsoverleg toegezegd dat ik de verbreding
van dit wetsvoorstel, waardoor het bruikbaar wordt voor alle bedrijfswoningen, zal
betrekken bij de vormgeving van de Omgevingswet, een toezegging die ik hierbij nogmaals
bevestig.
Hoe een en ander exact vorm zal krijgen, is nu nog niet aan te geven. Mogelijk kan
hiervoor worden aangesloten bij de wijze waarop de nieuwe wettelijke bepaling voor
de «plattelandswoningen» – het voorgestelde artikel 1.1a van de Wet algemene bepalingen
omgevingsrecht (Wabo) – in de Omgevingswet zal worden geïntegreerd.
Ook heb ik u toegezegd inzicht te geven in de planning hiervoor. Hiervoor refereer
ik aan de kabinetsbrief van 9 maart jl. over de stelselwijziging Omgevingsrecht.2 In paragraaf 8.3 van die brief is de planning opgenomen, gericht op indiening van
het wetsvoorstel bij de Kamer in het voorjaar van 2013.
Ik vertrouw erop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd, zodat de stemming over
het wetsvoorstel «plattelandswoningen» conform de wens van de Kamer op dinsdag 12 juni
a.s. kan plaatsvinden.
De minister van Infrastructuur en Milieu,
M. H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus