33 054 Wijziging van enige bepalingen van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek inzake curatele, onderbewindstelling ter bescherming van meerderjarigen en mentorschap ten behoeve van meerderjarigen en enige andere bepalingen (Wet wijziging curatele, beschermingsbewind en mentorschap)

Nr. 18 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 19 maart 2013

Tijdens de plenaire behandeling van bovengenoemd wetsvoorstel op 12 maart 2013 (Handelingen II 2012/13, nr. 60, behandeling wet wijziging curatele, beschermingsbewind en mentorschap) heb ik u toegezegd contact op te nemen met de Raad voor de rechtspraak teneinde nog enkele aspecten te bespreken. Dit overleg vond gisteren plaats.

1. Capaciteit rechterlijke macht

In de eerste plaats is de beschikbare capaciteit om het toezicht uit te oefenen aan de orde gesteld, mede in aanmerking genomen de recente herziening van de gerechtelijke kaart.

De Raad voor de rechtspraak heeft in zijn op 8 april 2010 uitgebrachte advies de gevolgen voor de werklast van de rechterlijke macht berekend (bijlage bij Kamerstukken II 2011/12, 33 054, nr. 3, ook te raadplegen via de website van de Raad voor de rechtspraak). De Raad verwachtte dat de prijs per zaak zou toenemen omdat meer behandeltijd voor een beschermingszaak nodig zal zijn. De Minister van Veiligheid en Justitie heeft voor de kostprijsverhoging door dit wetsvoorstel geen extra geld op die titel beschikbaar gesteld in de prijsafspraak voor de periode 2014/2016. Dat betekent dat de Rechtspraak binnen de mogelijkheden van de prijsafspraak de gevolgen voor de capaciteit tot en met 2016 zelf zal opvangen. Hoe de financiering vanaf 2017 wordt opgelost zal meelopen in de prijsafspraken die te zijner tijd voor de periode 2017/2019 zullen worden gevoerd.

2. Expertise bewindvoerders

Voorts werd in het debat gewezen op een afzonderlijk bewindsbureau met financieel-economisch opgeleide medewerkers in Oost-Nederland en kwam aan de orde hoe andere arrondissementen omgaan met de vereiste deskundigheid van bewindvoerders.

Een afzonderlijk bewindsbureau met financieel-economisch opgeleide medewerkers bestaat bij enkele rechtbanken, maar niet bij allemaal. In de Wet op de rechterlijke organisatie is niet geregeld op welke wijze rechtbanken bewindzaken moeten onderbrengen. Dit behoort tot de beleidsvrijheid van de betreffende rechtbank. De reden waarom in enkele gerechten gebruik wordt gemaakt van (een) medewerker(s) met financieel-economische deskundigheid, is gelegen in het feit dat van de gemiddelde juridisch geschoolde medewerker doorgaans niet verwacht mag worden dat hij/zij deze financieel-economische kennis heeft. De betrokken medewerker kan zich vanzelfsprekend laten bijscholen op dit punt. De aanwezigheid van extra deskundigheid op dit punt is in toenemende mate gewenst, mede in verband met bijvoorbeeld het lezen van accountantsverslagen, overgelegd door professionele beschermingsbewindvoerders/curatoren, in het kader van de nieuwe wetgeving. Kort gezegd: financieel toezicht vraagt extra deskundigheid op dit punt.

Ook in rechtbanken die (nog) geen afzonderlijk bewindsbureau met financieel-economisch opgeleide medewerkers kennen, valt een dergelijke structuur op grond van kwaliteitsoverwegingen te overwegen. De keuze voor een dergelijke structuur behoort echter, zoals eerder gezegd, tot de beleidsvrijheid van de rechtbanken.

3. Best practises

Vervolgens werd aandacht gevraagd voor de rol van de Raad voor de rechtspraak bij het delen van best practises ten aanzien van de uitoefening van het toezicht.

Het Landelijk Overleg Vakinhoud Civiel en Kanton (LOVCK) van de rechtbanken bevordert de juridische kwaliteit en de uniforme rechtstoepassing in eerste aanleg in de civiele rechtspraak in Nederland. Vanaf 2004 stelt het LOVCK landelijke aanbevelingen vast met betrekking tot bewind, curatele en mentorschap. Deze aanbevelingen worden regelmatig geactualiseerd. Voor de inhoud van de aanbevelingen laat het LOVCK zich adviseren door de Expertgroep Curatele, Bewind en Mentorschap (CBM), een landelijk overleg van kantonrechters met bijzondere interesse voor deze beschermingsmaatregelen.

De Raad voor de rechtspraak kent op dat punt geen beleid en er zijn ook geen richtlijnen/aanwijzingen in die zin verstrekt. De rechtbanken zijn autonoom voor wat betreft de beslissing op de vraag hoe het noodzakelijke toezicht door de rechtbank wordt ingevuld. Om die reden is dit toezicht ook nog niet bij alle rechtbanken gecentraliseerd. De tendens bestaat wel om bij alle rechtbanken tot deze centralisering van het toezicht over te gaan. Dit als gevolg van een groeiend bewustzijn dat in bijzonder dit toezicht binnen de rechtbanken gecentraliseerd dient plaats te vinden om het gewenste niveau van uniformiteit, deskundigheid, effectiviteit en efficiency te bereiken.

4. Zwarte lijst

Tot slot is de mogelijkheid van het aanleggen van een «zwarte» lijst aan de orde gesteld. De lijst van slecht presterende bewindvoerders, bijvoorbeeld bewindvoerders die wegens gewichtige redenen uit alle bewinden zijn ontslagen, zou raadpleegbaar moeten zijn voor de elf arrondissementen. Anders geformuleerd ging het om het voorkomen dat een bewindvoerder, die door een kantonrechter uit alle bewinden is ontslagen, door een andere kantonrechter opnieuw wordt benoemd.

Een zwarte lijst dient te voldoen aan de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) Het werken met een dergelijke lijst levert extra werklast op voor de rechterlijke macht, onder meer in verband met de mogelijkheid om bezwaar te maken en de mogelijkheid om te verzoeken om van de lijst te worden verwijderd. In plaats daarvan is de werkwijze als volgt. Onder de nieuwe wet zal een professionele bewindvoerder jaarlijks een door de kantonrechter van de vestigingsplaats van het bewindvoerderskantoor goedgekeurd accountantsverslag moeten kunnen overleggen. Als deze bewindvoerder bij de eigen rechtbank is ontslagen in al zijn zaken, zal hij een dergelijke goedkeuring niet kunnen overleggen. Verder vindt er tussen de kantonrechters informele informatie-uitwisseling plaats. Denkbaar is ook dat bij een massaontslag – dat wil zeggen als de bewindvoerder onvoldoende wordt beoordeeld – hiervan mededeling wordt gedaan aan alle arrondissementen en dat hem de bevoegdheid om bewindvoerder te zijn/te blijven is ontnomen; datzelfde geldt bij niet (langer) voldoen aan de kwaliteitseisen uit de algemene maatregel van bestuur.

Ik hoop u met het bovenstaande voldoende te hebben geïnformeerd.

De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, F. Teeven

Naar boven