33 046 Wijziging van de Algemene Ouderdomswet, de Wet inkomensvoorziening oudere werklozen, de Wet werk en bijstand, de Wet inkomstenbelasting 2001 en de Wet op de loonbelasting 1964 in verband met verhoging en koppeling aan de ontwikkeling van de levensverwachting van de pensioenleeftijd, extra verhoging van het AOW-ouderdomspensioen en introductie van de mogelijkheid het AOW-ouderdomspensioen desgevraagd geheel of gedeeltelijk eerder of later te laten ingaan (Wet verhoging pensioenleeftijd, extra verhoging AOW en flexibilisering ingangsdatum AOW)

E VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID1

Vastgesteld 20 april 2012

De memorie van antwoord heeft de commissie aanleiding gegeven tot het maken van de volgende nadere opmerkingen en het stellen van de volgende nadere vragen.

Inleiding

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van de memorie van antwoord, en danken de regering voor de zorgvuldige beantwoording. Op een tweetal punten vragen zij de antwoorden nog verder te verduidelijken.

De leden van de PVV-fractie danken de regering voor de beantwoording van hun vragen in de memorie van antwoord. Enkele vragen zijn nog niet beantwoord. Verder hebben zij nog een aantal nadere vragen.De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van de uitvoerige beantwoording van haar eerdere vragen door de regering. Deze beantwoording geeft evenwel aanleiding tot een aantal vervolgvragen.

Het lid van de fractie van 50PLUS heeft nog enkele vragen over de koopkrachtontwikkeling van ouderen.

Houdbaarheid pensioenstelsel

Houdbaarheidstekort in relatie tot prognoses arbeidsparticipatie

Een verhoging van de AOW leeftijd sluit aan bij de verwachte afname van de beroepsbevolking. De leden van de PVV-fractie vragen of de regering kan aangeven hoe gevoelig de verwachte vraag naar arbeid is voor een verandering in de onderliggende aannames van arbeidsproductiviteit en economische groei.

Wat is de invloed op de verwachte vraag naar arbeid in de periode 2020–2040 als de arbeidsproductiviteit 0,1% per jaar harder stijgt dan de huidige gehanteerde aanname?

Wat is de invloed op de verwachte vraag naar arbeid in de periode 2020–2040 als de economische groei 0,1% per jaar lager uitvalt dan de huidige gehanteerde aanname?

In een rapport uit november 2010 verwacht de Adviescommissie Arbeidsparticipatie2 voor Nederland in 2015 een tekort van 375 000 arbeidskrachten op de arbeidsmarkt oplopend tot mogelijk 700 000 in 2040. Het CPB verwacht in haar laatste prognose3 (uitgebracht ruim 1 jaar na het hiervoor genoemde rapport) voor 2015 geen tekort van 375 000 arbeidskrachten, maar juist dat de werkloosheid zal oplopen tot 495 000. Kennelijk zijn de geprognotiseerde tekorten op de arbeidsmarkt uitzonderlijk volatiel voor allerhande externe factoren en zeer slecht te voorspellen.

Ziet de regering het genoemde rapport van de Adviescommissie Arbeidsparticipatie als een aansporing voor de voorgestelde verhoging van de AOW leeftijd?

Voorziet de regering een tekort op de arbeidsmarkt voor de periode 2020–2040?

Zo ja, op welke studie is dit tekort dan gebaseerd en waarom acht de regering deze studie meer betrouwbaar dan genoemde studie van de Adviescommissie Arbeidsparticipatie?

Klopt het dat voor de regering de verbetering van het houdbaarheidstekort het belangrijkste argument is voor een verhoging van de AOW leeftijd?

Als de AOW leeftijd wordt verhoogd zonder dat er sprake is van krapte op de arbeidsmarkt, heeft dit dan invloed op de huidige geprognotiseerde verbetering van het houdbaarheidstekort (weglek overige sociale zekerheid) en zo ja, hoeveel? Zo nee, waarom niet?

Versnelde verhoging AOW-leeftijd

Het kabinet is terughoudend ten aanzien van een versnelde verhoging van de AOW-leeftijd. Zij beroept zich op de redelijkheid van een stapsgewijze invoering en op de tijd die werkgevers nodig hebben om hun personeelsbeleid aan te passen. De leden van de ChristenUnie-fractie hebben hierbij twee vragen. Hoe verhoudt zich deze in ogen van vele partijen te trage invoering tot de omvangrijke financiële problematiek waarmee ons land nu geconfronteerd wordt? Deze problematiek vereist radicale hervormingen, ook van de arbeidsmarkt. Is er overleg geweest met werkgevers over hun oordeel over een mogelijke versnelde verhoging van de AOW-leeftijd en zo ja wat waren de uitkomsten ervan?

Mede op verzoek van de leden van de ChristenUnie-fractie heeft het kabinet cijfers gegeven over de effecten van eerdere verhoging van de AOW-leeftijd. De cijfers worden gepresenteerd in termen van houdbaarheidseffecten. Kan het CPB deze houdbaarheidseffecten afzetten tegen de houdbaarheidseffecten van het huidige kabinetsvoorstel?

Generatiebestendig pensioenstelsel

De ChristenUnie-fractie vroeg om een duiding van het generatiebestendige karakter van het wetsvoorstel, vooral ook wat de financiële implicaties betreft. De memorie van antwoord is op dit voor onze fractie cruciale punt te weinig informatief. Graag een cijfermatig beeld van deze (positieve en negatieve) implicaties uitgesplitst naar generatie of geboortecohort.

Arbeidsparticipatie ouderen

De regering beantwoordt de vraag van de ChristenUnie-fractie naar de noodzaak van het bevorderen van de arbeidsparticipatie van ouderen in bevestigende zin. Uit de memorie van antwoord wordt evenwel niet duidelijk of hierover ook harde afspraken met de werkgevers zijn gemaakt. Kan de regering hier nader op in gaan? Welke regiemacht heeft het kabinet hier?

De regering is, anders dan de ChristenUnie, van mening dat de doorwerkbonus substantieel is. Heeft zij ook laten onderzoeken wat de vermoedelijke participatie-effecten zijn die deze mening schragen? Datzelfde geldt voor het vitaliteitspakket. In de ogen van de ChristenUnie is dit pakket in termen van het fit houden van de beroepsbevolking veel te weinig gericht. Het kan immers voor vele doeleinden worden ingezet. De regering verwacht positieve arbeidsdeelname-effecten van ook dit pakket. De beoogde omvang wordt evenwel niet gespecificeerd. Kan het kabinet aangeven welke participatie-effect beoogd wordt en of deze inschatting op onderzoek gebaseerd is?

Flexibilisering ingangsdatum AOW

Gevraagd naar de inschatting van het aantal mensen dat gebruik zal maken van de mogelijkheid om eerder te stoppen, geeft de regering aan dat 1) hier geen inschatting van gemaakt is, 2) deze groep in de ogen van de regering beperkt zal zijn, en 3) de korting actuarieel neutraal is en dus niet leidt tot een andere budgettaire opbrengst. Ook als dit klopt laat het onverlet dat dit het financieel effect dat de wet beoogt ondergraaft. Kan de regering in dat verband kwantitatief onderbouwen wat het effect is op de geraamde inkomsten indien een substantiële groep – zeg 20% – besluit om toch eerder te stoppen, zo vragen de leden van de CDA-fractie.

Koopkrachtontwikkeling ouderen

In de memorie van antwoord wordt gesteld: «ondanks de slechte financiële positie van pensioenfondsen en de consequenties daarvan voor de indexatie van aanvullende pensioenen, loopt de koopkrachtontwikkeling van ouderen de komende jaren gemiddeld genomen in de pas met andere huishoudens».

Gelet op het feit dat vele pensioenfondsen hebben aangekondigd vanaf 2013 daadwerkelijk te gaan korten (in sommige gevallen zelfs 6 a 7%), vraagt het lid van de fractie 50PLUS de regering om nader te verklaren hoe in deze gevallen gesproken kan worden over het «in de pas lopen met andere huishoudens»?

Ook wordt gesteld dat de koopkracht van ouderen zich relatief gunstig heeft ontwikkeld.

Er zijn zeer grote groepen ouderen die de afgelopen jaren geen indexatie van hun pensioen hebben ontvangen. Daarentegen zijn de lonen (contractverhogingen en incidenteel) in die jaren ongeveer 8% gestegen. Kan over de grote groep gepensioneerden die geen indexatie hebben ontvangen toegelicht worden waarom hun koopkracht zich relatief gunstig heeft ontwikkeld?

Indien het lid van genoemde fractie de verstrekte cijfers juist interpreteert dan is de koopkracht van mensen die in 2011 65 jaar waren in een periode van 10 jaar gestegen met 3%, dus gemiddeld 0,3% per jaar.

Hoe verhoudt zich dit tot de koopkrachtstijging van de werkenden in dezelfde 10 jaar?

Met grote hardnekkigheid wordt beweerd dat de gemiddelde 65-plusser een eigen vermogen heeft van € 250 000 Naar blijkt is dit bedrag

  • a. vertekend omdat er een gemiddeld woningbezit van € 171 000 is opgenomen

  • b. 22% minder dan 10 000 euro bezit met inbegrip van roerende zaken

Afgezien van het feit dat de huizenprijzen de afgelopen twee jaar fors zijn gedaald en nog steeds dalen, waardoor de genoemde cijfers geflatteerd moeten zijn, kan aangegeven worden wat met dit bezit gedaan kan worden?

Vergelijking met andere landen

Gevraagd naar de situatie in andere landen geeft de minister een aantal voorbeelden, en concludeert dat «Nederland dus gemiddeld niet achterloopt op andere EU-landen». De leden van de CDA-fractie vernemen graag in aanvulling daarop welk land in de optiek van de regering de meest duurzame aanpassing van de AOW-leeftijd heeft ingevoerd, en hoe de systematiek er daar uitziet?

Ten slotte

De leden van de ChristenUnie-fractie hechten zeer aan slagvaardig communicatiebeleid rond de verhoging van de AOW-leeftijd. Het gaat immers om een vraagstuk dat vele Nederlanders bezig houdt en onderwerp is van heftig publiek en politiek debat. De memorie van antwoord schetst de contouren van deze communicatieaanpak. Kan de regering aangeven welk budget hiervoor uitgetrokken wordt?

De regering beantwoordt de vraag van de leden van de ChristenUnie-fractie naar overgangsmaatregelen voor de groep Nederlanders die naar het buitenland verhuisd zijn en het Witteveenkader voor 58-plussers negatief. Kan de regering aangeven om hoeveel Nederlanders dit in totaal gaat?

De commissie ziet met belangstelling uit naar de antwoorden van de regering. Onder voorbehoud van tijdige ontvangst van de nota naar aanleiding van het verslag, te weten uiterlijk dinsdag 1 mei 2012, acht de commissie het wetsvoorstel gereed voor plenaire behandeling op 15 mei 2012.

De voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Sylvester

De griffier van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Van Dooren


X Noot
1

Samenstelling:

Holdijk (SGP), Kneppers-Heijnert (VVD), Terpstra (CDA), Noten (PvdA), Sylvester (PvdA), (voorzitter), Thissen (GL), Nagel (50PLUS), Ruers (SP), Elzinga (SP), Koffeman (PvdD), Strik (GL), Flierman (CDA), Hoekstra (CDA), Scholten (D66), Backer (D66), De Lange (OSF), Sent (PvdA), Postema (PvdA), Klever (PVV), (vice-voorzitter), Van Dijk (PVV). Reynaers (PVV), Ester (CU), De Grave (VVD), Van Rey (VVD) en Beckers (VVD).

Naar boven