33 046 Wijziging van de Algemene Ouderdomswet, de Wet inkomensvoorziening oudere werklozen, de Wet werk en bijstand, de Wet inkomstenbelasting 2001 en de Wet op de loonbelasting 1964 in verband met verhoging en koppeling aan de ontwikkeling van de levensverwachting van de pensioenleeftijd, extra verhoging van het AOW-ouderdomspensioen en introductie van de mogelijkheid het AOW-ouderdomspensioen desgevraagd geheel of gedeeltelijk eerder of later te laten ingaan (Wet verhoging pensioenleeftijd, extra verhoging AOW en flexibilisering ingangsdatum AOW)

Nr. 34 GEWIJZIGD AMENDEMENT VAN HET LID KOOLMEES TER VERVANGING VAN DAT GEDRUKT ONDER NR. 24

Ontvangen 6 februari 2012

De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:

I

In de beweegreden wordt «de leeftijd waarop op grond van de Algemene Ouderdomswet recht op ouderdomspensioen ontstaat te verhogen naar 66 jaar» vervangen door: de leeftijd waarop op grond van de Algemene Ouderdomswet recht op ouderdomspensioen ontstaat geleidelijk te verhogen naar 67 jaar.

II

In artikel I, onderdeel D, wordt artikel 7a als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. De pensioengerechtigde leeftijd en de aanvangsleeftijd zijn voor personen die de leeftijd van 65 jaar bereiken:

    • a. vóór 1 januari 2013: 65, respectievelijk 15 jaar;

    • b. in 2013: 65 jaar en drie maanden, respectievelijk 15 jaar en drie maanden;

    • c. in 2014: 65 jaar en zes maanden, respectievelijk 15 jaar en zes maanden;

    • d. in 2015: 65 jaar en negen maanden, respectievelijk 15 jaar en negen maanden;

    • e. in 2016: 66 jaar, respectievelijk 16 jaar;

    • f. in 2017: 66 jaar en drie maanden, respectievelijk 16 jaar en drie maanden;

    • g. in 2018: 66 jaar en zes maanden, respectievelijk 16 jaar en zes maanden.

    • h. in 2019: 66 jaar en negen maanden, respectievelijk 16 jaar en negen maanden;

    • i. op of na 1 januari 2020: 67 jaar, respectievelijk 17 jaar.

2. Het tweede lid vervalt.

3. In het derde lid wordt «1 januari 2014» vervangen door «1 januari 2019» en wordt «V = (L – 18,26) – (P – 65)» vervangen door: V = (L – 17,26) – (P – 65).

4. In het vierde lid wordt «1 januari 2025» vervangen door: 1 januari 2030.

III

In artikel VIII, onderdeel A, onder 3, wordt «V = (L – 18,26) – (P – 65)» vervangen door: V = (L – 17,26) – (P – 65).

IV

In artikel IX wordt in het opschrift «1 januari 2020» vervangen door: 1 januari 2016.

V

In artikel IX wordt in de aanhef «1 januari 2020» vervangen door: 1 januari 2016.

VI

Artikel IX, onderdeel B, onder 7, vervalt.

VII

Artikel IX, onderdeel C, vervalt.

VIII

Na artikel IX wordt een artikel ingevoegd, luidende:

ARTIKEL IXA. WIJZIGING VAN DE WET OP DE LOONBELASTING 1964 MET INGANG VAN 1 JANUARI 2020

De Wet op de loonbelasting 1964 wordt met ingang van 1 januari 2020 als volgt gewijzigd:

A

In artikel 18, tweede lid, onderdeel a, wordt «41 deelnemingsjaren» vervangen door «42 deelnemingsjaren» en wordt «(41-deelnemingsjarenpensioen)» vervangen door: (42-deelnemingsjarenpensioen).

B

Artikel 18e wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef van het eerste lid wordt «41-deelnemingsjarenpensioen» vervangen door: 42-deelnemingsjarenpensioen.

2. In het eerste lid, onderdeel b, wordt «63-jarige leeftijd» vervangen door: 64-jarige leeftijd.

3. In het eerste lid, onderdeel c, wordt «41 deelnemingsjaren» vervangen door: 42 deelnemingsjaren.

4. In het tweede en derde lid wordt «41-deelnemingsjarenpensioen» telkens vervangen door «42-deelnemingsjarenpensioen» en wordt «64-jarige leeftijd» vervangen door: 65-jarige leeftijd.

5. In het vierde lid wordt «41-deelnemingsjarenpensioen» vervangen door: 42-deelnemingsjarenpensioen.

6. In het vijfde lid wordt «66-jarige leeftijd» vervangen door: 67-jarige leeftijd.

7. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 6. Indien de in artikel 7a van de Algemene Ouderdomswet genoemde pensioengerechtigde leeftijd wordt gewijzigd, worden bij algemene maatregel van bestuur eveneens dienovereenkomstig gewijzigd:

    • a. het in het eerste, tweede, derde en vierde lid, in artikel 18, tweede lid, onderdeel a, en in artikel 38g, aanhef, genoemde aantal deelnemingsjaren;

    • b. de in het tweede, derde en vijfde lid genoemde leeftijd.

C

In artikel 22d wordt «de artikelen 10.1 en 10.7» vervangen door: de artikelen 10.1, 10.7 en 10.7b.

D

In artikel 38g, aanhef, wordt «41-deelnemingsjarenpensioen» vervangen door: 42-deelnemingsjarenpensioen.

IX

In artikel XIII wordt «Wet verhoging pensioenleeftijd» vervangen door: Wet geleidelijke verhoging pensioenleeftijd.

Toelichting

Inleiding

De levensverwachting is snel gestegen sinds de invoering van de AOW in de jaren vijftig van de vorige eeuw. Destijds was de levensverwachting voor mannen 67 jaar en voor vrouwen 70 jaar, nu is deze gestegen naar respectievelijk 81 en 83 jaar. In de toekomst zullen mensen nog ouder worden.

Verder is er sprake van ontgroening: het aandeel jongeren in de bevolking daalt als gevolg van een lager geboortecijfer. De potentiële beroepsbevolking zal daardoor krimpen van 10,1 miljoen in 2009 naar 9,2 miljoen rond 2040.

De stijgende levensverwachting en het lagere geboortecijfer brengen de financierbaarheid van de AOW in gevaar. Een kleinere groep mensen moet de snel stijgende kosten van de AOW gaan dragen. De verhouding verandert van één AOW-gerechtigde op zes personen in de leeftijd 20–64 in de jaren vijftig, naar één op twee in 2040. Verhoging van de AOW-gerechtigde leeftijd is dus ook een logische en noodzakelijke hervorming.

Het voorliggende wetsvoorstel verhoogt de AOW-leeftijd naar 66 jaar in 2020 en koppelt vanaf 2025 aan de levensverwachting. De verhoging wordt hiermee te lang vooruitgeschoven gezien de enorme stijging van de levensverwachting. De huidige schuldencrisis toont nogmaals het belang van houdbare overheidsfinanciën aan. Juist nu, met de nervositeit op de financiële markten, is het belangrijk om de AOW sneller te hervormen. Verder is wachten met de verhoging tot 2020 onrechtvaardig: de rekening wordt geheel doorgeschoven naar de 55-minners. Dit terwijl zij ook te maken krijgen met fors stijgende zorgkosten en de afbetaling van een grote staatsschuld.

AOW-leeftijd

Door dit amendement wordt de AOW-leeftijd van 2013 tot en met 2020 met drie maanden per jaar verhoogd. In 2020 zal de AOW-leeftijd daardoor op 67 jaar staan. Hierdoor worden ook in de komende jaren aanzienlijke bezuinigingen gerealiseerd, waardoor alle generaties een steentje bijdragen. Verder is het in tijden van grote economische onzekerheid noodzakelijk om op korte termijn de begroting op orde te brengen.

Na 2020 wordt de AOW-leeftijd gekoppeld aan de ontwikkeling van de levensverwachting. Om de vijf jaar wordt gekeken of de levensverwachting met één jaar is gestegen, daarbij is 2 030 het eerste moment voor een (mogelijke) verhoging.

De formule die gehanteerd zal worden luidt als volgt:

V = (L – 17,26) – (P – 65)

Waarbij:

V verhoging van de AOW-leeftijd in het aanpassingsjaar ten op zichte van de daarvoor geldende AOW-leeftijd.

L geraamde macro gemiddelde resterende levensverwachting op 65-jarige leeftijd zoals die verwacht wordt in het aanpassingsjaar.

17,26 reductiefactor op de resterende levensverwachting.

P geldende AOW-leeftijd in het aanpassingsjaar vóór de verhoging

65 geldende AOW-leeftijd in de referentieperiode 2000–2009.

De AOW-leeftijd wordt alleen verhoogd wanneer de stijging van de levensverwachting via de formule minimaal een verhoging van één heel jaar rechtvaardigt. De verhoging bedraagt maximaal één jaar, ook wanneer de stijging van de levensverwachting via de formule een grotere verhoging oplevert. Verder wordt de AOW-leeftijd niet verlaagd in het geval van een dalende levensverwachting. Volgens de huidige verwachtingen zal de AOW-leeftijd via deze formule in 2 030 naar 68 jaar stijgen.

Financiële consequenties

Door de snellere verhoging van de AOW-leeftijd worden er in de komende jaren aanzienlijke bezuinigingen gerealiseerd. Deze besparingen zijn weergegeven in tabel 1. In 2020 is er al 10,8 miljard euro minder uitgegeven aan de AOW. Het oorspronkelijke wetsvoorstel realiseert dan pas de eerste besparingen op de AOW, omdat dan pas de stap naar 66 jaar wordt gezet.

Tabel 1: Besparing op AOW-uitgaven door verhoging leeftijd

Jaar

Besparing (€ mld)

2013

0,3

2014

0,6

2015

0,9

2016

1,2

2017

1,5

2018

1,8

2019

2,1

2020

2,4

Artikelsgewijs

Om de beoogde wijzigingen te realiseren wordt via onderdeel II van het amendement het voorgestelde artikel 7a van de Algemene Ouderdomswet zodanig aangepast dat vanaf 2013 tot en met 2020 de pensioengerechtigde leeftijd jaarlijks met 3 maanden verschuift van 65 naar uiteindelijk 67 jaar, en de aanvangsleeftijd in die periode jaarlijks met 2 maanden verschuift van 15 naar uiteindelijk 17 jaar. Voorts wordt de formule waarmee de AOW wordt gekoppeld aan de levensverwachting zodanig gewijzigd dat naar verwachting reeds in 2030 de AOW-gerechtigde leeftijd op 68 jaar uitkomt.

In onderdeel III wordt de in artikel VIII opgenomen formule voor artikel 18a van de Wet op de loonbelasting gewijzigd op gelijke wijze als de analoge formule in artikel 7a van de Algemene Ouderdomswet.

Omdat als gevolg van de stapsgewijze verhoging van de AOW-gerechtigde leeftijd ingevolge dit amendement deze reeds in 2016 – en niet, zoals in het wetsvoorstel in 2020 – is opgehoogd met één jaar ten opzichte van de huidige AOW-gerechtigde leeftijd, wordt dienovereenkomstig reeds in 2016 de faciliteit van het zogenoemde 40-deelnemingsjarenpensioen aangepast. Hiertoe wordt artikel IX van het wetsvoorstel aangepast (onderdelen IV tot en met VII). Voorts wordt in dat verband een nieuw artikel ingevoegd (onderdeel VIII). Het nieuwe artikel IXA bewerkstelligt dat ten opzichte van het huidige wetsvoorstel geen wijziging optreedt in de wijze waarop bij de afbouw van de ouderenkorting rekening wordt gehouden met de inflatie. Ook regelt dit nieuwe artikel dat in 2020 – wanneer ingevolge dit amendement de AOW-gerechtigde leeftijd ten opzichte van de huidige AOW-gerechtigde leeftijd met twee jaren is opgehoogd tot 67 jaar – de dan bestaande faciliteit van het 41-deelnemingsjarenpensioen dienovereenkomstig wordt aangepast.

In verband met deze aanpassingen, worden de beweegreden (onderdeel I) en de citeertitel (onderdeel IX) van het wetsvoorstel aangepast. Na aanname van het amendement wordt voorts in het opschrift van het wetsvoorstel «in verband met verhoging» vervangen door «in verband met geleidelijke verhoging» en «Wet verhoging pensioenleeftijd» vervangen door: Wet geleidelijke verhoging pensioenleeftijd.

Koolmees

Naar boven