33 046 Wijziging van de Algemene Ouderdomswet, de Wet inkomensvoorziening oudere werklozen, de Wet inkomstenbelasting 2001 en de Wet op de loonbelasting 1964 in verband met verhoging en koppeling aan de ontwikkeling van de levensverwachting van de pensioenleeftijd, extra verhoging van het AOW-ouderdomspensioen en introductie van de mogelijkheid het AOW-ouderdomspensioen desgevraagd geheel of gedeeltelijk eerder of later te laten ingaan (Wet verhoging pensioenleeftijd, extra verhoging AOW en flexibilisering ingangsdatum AOW)

Nr. 10 TWEEDE NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 31 januari 2012

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

1

In het opschrift wordt na «de Wet inkomensvoorziening oudere werklozen,» ingevoegd: de Wet werk en bijstand,.

2

In het in artikel I, onderdeel D, opgenomen artikel 7a, vijfde lid, van de Algemene Ouderdomswet wordt «macro gemiddelde levensverwachting» vervangen door: macro gemiddelde resterende levensverwachting.

3

Na artikel II wordt een artikel ingevoegd, luidende:

ARTIKEL IIA. WIJZIGING VAN DE WET WERK EN BIJSTAND

De Wet werk en bijstand wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 15 wordt als volgt gewijzigd:

a. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

b. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

2. Onder een beroep kunnen doen op een voorliggende voorziening, bedoeld in het eerste lid, wordt niet verstaan de mogelijkheid tot het doen van een verzoek als bedoeld in artikel 16c van de Algemene Ouderdomswet.

B

In artikel 31 wordt na het derde lid, onder vernummering van het vierde en vijfde lid tot vijfde en zesde lid, een lid ingevoegd, luidende:

4. Onder het redelijkerwijs kunnen beschikken over vermogens- en inkomensbestanddelen, bedoeld in het eerste lid, wordt niet verstaan de mogelijkheid om het ouderdomspensioen met toepassing van artikel 16c van de Algemene Ouderdomswet geheel of gedeeltelijk eerder te laten ingaan.

4

Artikel III vervalt.

5

Artikel IV wordt als volgt gewijzigd:

a. In het opschrift wordt «1 januari 2015» vervangen door: 1 januari 2014.

b. In de aanhef wordt «1 januari 2015» vervangen door: 1 januari 2014.

c. Onderdeel A, onder 1, komt te luiden:

1. In het eerste lid wordt «12%» vervangen door: 11,2%.

d. Onderdeel B, onder 1, komt te luiden:

1. In het eerste lid wordt «17%» vervangen door: 15,8%.

e. In onderdeel B worden na onderdeel 1, onder vernummering van onderdeel 2 tot onderdeel 4, twee onderdelen ingevoegd, luidende:

2. In het derde lid, eerste volzin, wordt vóór de punt aan het slot ingevoegd: en verminderd met 10/7 keer het aan het begin van het kalenderjaar geldende bedrag van de verhoging, bedoeld in artikel 33a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, van de op grond van die wet geldende uitkering.

3. In het vierde lid, onderdeel a, wordt «7,5 keer» vervangen door: 7 keer.

f. De aanhef van onderdeel 4 (nieuw) komt te luiden: Onder vernummering van het zesde lid tot achtste lid worden na het vijfde lid twee leden ingevoegd, luidende:.

  • g. Aan onderdeel 4 (nieuw) wordt toegevoegd:

    • 7. De in het vierde lid, onderdeel a, genoemde vermenigvuldigingsfactor wordt na afloop van iedere periode van vijf kalenderjaren bij algemene maatregel van bestuur gewijzigd. De wijziging vindt voor het eerst plaats per 1 januari 2020. Bij deze wijziging wordt de dan in het vierde lid, onderdeel a, genoemde vermenigvuldigingsfactor verlaagd met 0,25 maal het aantal jaren waarmee ingevolge artikel 18a, elfde lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 de in artikel 18a, zesde lid, van die wet genoemde pensioenrichtleeftijd wordt gewijzigd. Een wijziging ingevolge de eerste volzin van de in het vierde lid, onderdeel a, genoemde vermenigvuldigingsfactor wordt bekendgemaakt ten minste een jaar voordat deze toepassing vindt.

6

In de aanhef van artikel V, onderdeel B, wordt «artikel 10.7a» vervangen door: artikel 10.7.

7

Artikel VII vervalt.

8

Artikel VIII komt te luiden:

ARTIKEL VIII. WIJZIGING VAN DE WET OP DE LOONBELASTING 1964 MET INGANG VAN 1 JANUARI 2014

De Wet op de loonbelasting 1964 wordt met ingang van 1 januari 2014 als volgt gewijzigd:

A

Artikel 18a wordt als volgt gewijzigd:

1. In het zesde lid wordt «65-jarige leeftijd» vervangen door: 67-jarige leeftijd (pensioenrichtleeftijd).

2. In het achtste lid, onderdeel a, eerste volzin, wordt vóór de punt aan het slot ingevoegd: en vermeerderd met het aan het begin van het kalenderjaar geldende bedrag van de verhoging, bedoeld in artikel 33a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, van de op grond van die wet geldende uitkering.

3. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:

11. De in het zesde lid genoemde pensioenrichtleeftijd wordt na afloop van iedere periode van vijf kalenderjaren bij algemene maatregel van bestuur gewijzigd. De wijziging vindt voor het eerst plaats per 1 januari 2020 en wordt berekend op basis van de volgende formule:

V = (L – 18,26) – (P – 65)

waarbij:

V staat voor het aantal jaren waarmee de pensioenrichtleeftijd wordt verhoogd;

L staat voor de geraamde macro gemiddelde resterende levensverwachting voor de Nederlandse bevolking in jaren op 65-jarige leeftijd in het kalenderjaar van wijziging;

P staat voor de geldende pensioenrichtleeftijd in het kalenderjaar voorafgaande aan het kalenderjaar van wijziging.

Indien V negatief is of vóór afronding minder dan 1 beloopt, wordt deze gesteld op 0. Indien V vóór afronding 1 of meer beloopt, wordt deze gesteld op 1. Een wijziging ingevolge de eerste volzin van de pensioenrichtleeftijd wordt bekendgemaakt ten minste een jaar voordat deze toepassing vindt.

12. De ramingen van de macro gemiddelde resterende levensverwachting, bedoeld in het elfde lid, worden uitgevoerd en bekendgemaakt door het Centraal Bureau voor de Statistiek.

B

Aan artikel 18d, eerste lid, wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel d door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

e. aanpassing van de in de pensioenregeling vastgestelde ingangsdatum van het ouderdomspensioen aan de pensioenrichtleeftijd.

C

In artikel 18e, vijfde lid, wordt vóór de punt aan het slot ingevoegd: en vermeerderd met het aan het begin van het kalenderjaar geldende bedrag van de verhoging, bedoeld in artikel 33a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, van de op grond van die wet geldende uitkering.

Toelichting

I. Algemeen

Het wetsvoorstel voorziet in een verhoging van de fiscale pensioenrichtleeftijd in twee stappen van één jaar. In 2013 wordt deze leeftijd op grond van het wetsvoorstel verhoogd van 65 naar 66 jaar en in 2015 van 66 naar 67 jaar. De pensioenuitvoerders hebben te kennen gegeven dat zij een inwerkingtreding van de verhoging van de pensioenrichtleeftijd per 2013 niet kunnen verwerken.1 Verder hebben zij aangegeven dat zij er de voorkeur aan geven de verhoging van de pensioen-richtleeftijd in twee stappen van één jaar te vervangen door één stap van twee jaar. Aldus kunnen ook de met de transitie gemoeide administratieve lasten voor pensioenuitvoerders worden verminderd.

Het kabinet heeft besloten tegemoet te komen aan deze wens. Mitsdien wordt met de onderhavige nota van wijziging voorgesteld de pensioenrichtleeftijd niet in twee stappen van één jaar (2013/2015) te verhogen, maar ineens per 2014 naar 67 jaar. Bijgevolg gaat ook de aanpassing van de AOW-inbouw een jaar later in. Deze maatregel werkt in structurele zin neutraal uit, omdat tegenover het met één jaar uitstellen van de verhoging van de pensioenrichtleeftijd naar 66 jaar staat, dat de verhoging naar 67 jaar een jaar eerder plaatsvindt. In lijn met de aanpassing van de verhoging van de (fiscale) pensioenrichtleeftijd wordt met de onderhavige nota van wijziging voorgesteld ook de aanpassing van de opbouwruimte voor individuele inkomensvoorzieningen (de 3e pijler) en de fiscale oudedagsreserve in die zin te wijzigen dat wordt uitgegaan van een stap ineens per 2014.

Het kabinet heeft voorts besloten tegemoet te komen aan het verzoek om een regeling te treffen waarmee wordt bewerkstelligd dat een collectieve aanpassing van opgebouwde pensioenaanspraken aan de nieuwe pensioenrichtleeftijd niet wordt verhinderd door de zogenoemde 100%-begrenzing in artikel 18a van de Wet op de loonbelasting 1964. Die regeling is in onderhavige nota van wijziging opgenomen. Overigens is van de gelegenheid gebruikgemaakt enige technische onvolkomenheden van het wetsontwerp te herstellen.

Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat met dit wetsvoorstel geen maatregelen worden genomen in relatie tot het nieuwe pensioencontract. De wens van sociale partners is dat het fiscale kader ook voldoende ruimte biedt voor dit nieuwe contract. Het kabinet heeft daarom bij eerdere gelegenheid al de bereidheid uitgesproken te onderzoeken hoe een passend en eenduidig Witteveenkader, dat hieraan tegemoet komt, kan worden gerealiseerd. Daarbij zullen als voorwaarden gelden (i) dat de budgettaire opbrengst van € 700 miljoen uit het regeerakkoord behouden blijft, (ii) dat sprake moet blijven van een generiek kader waaraan op individueel niveau kan worden getoetst, en (iii) dat het fiscale toezicht uitvoerbaar moet zijn voor de Belastingdienst. Vanzelfsprekend zullen de sociale partners bij dit onderzoek worden betrokken. Afsluitend wordt opgemerkt dat door in de nota naar aanleiding van het verslag gekozen bewoordingen mogelijk de indruk kan zijn gewekt dat premiestabilisatie zonder meer tot aanpassingen van het fiscale kader zal leiden. Evenwel is premiestabilisatie in de eerste plaats een afspraak tussen sociale partners onderling.

II. Onderdeelsgewijs

Onderdelen 1 en 3

Opschrift en artikel IIA (artikelen 15 en 31 van de Wet werk en bijstand)

De in onderdeel 3 opgenomen wijzigingen betreffen de Wet werk en bijstand (WWB). In het pensioenakkoord is flexibilisering van de ingangsdatum van het AOW-ouderdomspensioen nadrukkelijk gepresenteerd als een vrijwillige keuzemogelijkheid. Voor bijstandsgerechtigden dreigt deze keuzemogelijkheid onvoldoende tot haar recht te komen door het in de WWB geldende uitgangspunt dat alle voorliggende voorzieningen waarop een beroep kan worden gedaan en alle vermogens- en inkomensbestanddelen waarover redelijkerwijs kan worden beschikt, moeten worden aangewend voor het levensonderhoud. Dit zou betekenen dat bijstandsgerechtigden verplicht kunnen worden gebruik te maken van de mogelijkheid om het AOW-ouderdomspensioen eerder te laten ingaan (artikel 16c van de AOW (nieuw)). Dat is niet de bedoeling van het kabinet. Ook voor bijstandsgerechtigden moet het naar voren halen van het AOW-ouderdomspensioen (met de daaraan verbonden financiële consequenties) een echte keuzemogelijkheid zijn. Daarnaast vindt het kabinet het belangrijk dat ook voor bijstandsgerechtigden geldt dat langer (door)werken de norm is. Met deze wijzigingen wordt tegemoetgekomen aan de bedoeling van het kabinet. Een en ander geschiedt door de mogelijkheid van het gebruikmaken van artikel 16c van de AOW uit te zonderen in de artikelen 15 (geen beroep op voorliggende voorziening) en 31 (niet redelijkerwijs kunnen beschikken over vermogens- en inkomensbestanddeel) van de WWB. Voor de duidelijkheid zij opgemerkt dat als de belanghebbende wel gebruikmaakt van de mogelijkheid om het AOW-ouderdomspensioen geheel of gedeeltelijk eerder te laten ingaan, dit pensioen vanzelfsprekend wel een middel is waarover beschikt kan worden.

In verband met de invoeging van artikel IIA wordt ook het opschrift van het voorstel van wet aangepast.

Onderdelen 2 en 8 (deels)

Artikel I, onderdeel D, en artikel VIII, onderdeel A (deels) (artikel 7a van de Algemene Ouderdomswet en artikel 18a van de Wet op de loonbelasting 1964)

Deze wijzigingen zijn louter redactioneel van aard. Ter voorkoming van misverstanden wordt voorgesteld in artikel 7a, vijfde lid, van de Algemene Ouderdomswet (AOW) alsnog het woord «resterende» in te voegen, gelet op de tekst van het derde lid van dat artikel. Op dit punt wordt ook het in het voorstel van wet opgenomen artikel 18a, twaalfde lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 gewijzigd.

Onderdelen 4, 5, 7 en 8 (deels)

Artikelen III, IV, VII en VIII (deels) (artikelen 3.68 en 3 127 van de Wet inkomstenbelasting 2001 en artikelen 18a, 18d en 18e van de Wet op de loonbelasting 1964)

Met de voorgestelde wijzigingen wordt bewerkstelligd dat de (fiscale) pensioenrichtleeftijd (2e pijler) ineens wordt verhoogd naar 67 jaar per 2014 in plaats van een stapsgewijze verhoging in 2013 (naar 66 jaar) en 2015 (naar 67 jaar). Ook het meenemen van de extra verhoging van het AOW-pensioen in de AOW-inbouw vindt een jaar later plaats. Opgemerkt wordt dat de inbouw van de extra AOW-verhoging aldus is vormgegeven dat per 2014 ook de extra AOW-verhoging over het jaar 2013 in de AOW-inbouw van het Witteveenkader wordt opgenomen. Voorts worden in lijn met de aanpassingen in de 2e pijler de opbouwruimte voor individuele inkomensvoorzieningen (de 3e pijler) en de fiscale oudedagsreserve aangepast.

Voorts wordt voorgesteld aan artikel 18d, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 een onderdeel toe te voegen dat regelt dat een overschrijding van de wettelijke maxima voor ouderdomspensioen is toegestaan voor zover deze het gevolg is van een collectieve aanpassing van de in de pensioenregeling vastgestelde ingangsdatum van het ouderdomspensioen aan de pensioenrichtleeftijd, Dit maakt het mogelijk om bestaande pensioenaanspraken na een verhoging van de pensioenrichtleeftijd ten gevolge van ontwikkelingen in de levensverwachting op collectieve basis actuarieel neutraal om te zetten in aanspraken op basis van de nieuwe pensioenrichtleeftijd. Overschrijding van de wettelijke maxima voor ouderdomspensioen is in die situatie in zoverre toegestaan. Hiermee wordt onder meer bewerkstelligd dat een collectieve aanpassing van opgebouwde pensioenaanspraken aan de nieuwe pensioenrichtleeftijd niet wordt verhinderd door de zogenoemde 100%-begrenzing in artikel 18a van de Wet op de loonbelasting 1964.

Overigens is van de gelegenheid gebruikgemaakt enige technische onvolkomenheden in het onderhavige deel van het wetsontwerp te herstellen. In dat kader is onder meer een aanpassing van de zogenoemde imputatieregeling in de derde pijler opgenomen. Op grond van de op dit punt voorgestelde wijziging wordt de vermenigvuldigingsfactor van 7,5, waarvan de hoogte mede afhankelijk is van de hoogte van het premiepercentage, automatisch aangepast bij een volgende wijziging van het premiepercentage als gevolg van de ontwikkeling van de levensverwachting. Net als de wijziging van het premiepercentage wordt de wijziging van de vermenigvuldigingsfactor daartoe gekoppeld aan de met de ontwikkeling van de levensverwachting samenhangende verhogingen van de pensioenrichtleeftijd in de tweede pijler. Deze wijziging voorkomt dat het in de tweede pijler opgebouwde pensioen via de imputatieregeling sterker zou doorwerken in de bepaling van de (resterende) opbouwruimte in de derde pijler dan nu het geval is.

Onderdeel 6

Artikel V, onderdeel B (artikel 10.7b van de Wet inkomstenbelasting 2001)

Artikel 10.7a van de Wet inkomstenbelasting 2001 is per 1 januari 2012 vervallen bij de Wet uitwerking autobrief. Mitsdien dient de aanhef van artikel V, onderdeel B, waarin thans nog naar genoemd artikel 10.7a wordt verwezen, op dit punt te worden gewijzigd.

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid dient deze nota van wijziging in mede namens de staatssecretaris van Financiën.

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, H. G. J. Kamp


X Noot
1

Zie o.m. de brief van het Verbond van verzekeraars aan de vaste kamercommissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 17 januari 2012 (kenmerk 2012/br/7720/EBOUW).

Naar boven