33 045 Wijziging van de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten teneinde het recht op een tegemoetkoming afhankelijk te maken van de draagkracht

C MEMORIE VAN ANTWOORD

Ontvangen 14 maart 2012

Met belangstelling heb ik kennis genomen van de bijdrage van de commissie naar aanleiding van het voorstel tot wijziging van de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten teneinde het recht op een tegemoetkoming afhankelijk te maken van de draagkracht. Ik maak graag van de mogelijkheid gebruik om in deze memorie van antwoord de gestelde vragen te beantwoorden. Bij de beantwoording heb ik de volgorde van de vragen aangehouden. Ten slotte ga ik in op de brief van de CG-Raad1.

De leden van de PvdA-fractie uiten hun zorgen en hebben nog enkele vragen over de gekozen grens, de uitvoerbaarheid en de terugwerkende kracht. De leden geven aan te kunnen begrijpen dat ook voor de Wtcg het draagkrachtbeginsel overwogen moet worden en zij zijn van mening dat in dit voorstel geredeneerd is vanuit de taakstelling waarop de draagkrachtgrens is gebaseerd. De leden van de PvdA-fractie willen dan ook graag een nadere onderbouwing van de gekozen inkomensgrens. Ik wil, tevens in reactie op de vraag van de CG-raad, benadrukken dat de motivatie achter voorliggende regeling tweeledig is.

Enerzijds is er maatschappelijke verontwaardiging dat de tegemoetkoming terecht komt bij mensen die het financieel gezien minder hard nodig hebben. Rechthebbenden met een hoger inkomen geven aan de meerkosten die zij maken zelf op te kunnen vangen. Hierdoor neemt het draagvlak in de maatschappij voor de regeling in zijn huidige vorm af. Anderzijds is de Wtcg een jonge regeling die ten opzichte van de oorspronkelijke ramingen jaar op jaar fors overschrijdt. Overschrijdingen zullen in het kader van verantwoord uitgaven beheer moeten worden teruggedrongen. Tegelijkertijd is de regering van mening dat de beschikbare middelen behouden dienen te blijven voor de mensen die het geld het hardst nodig hebben. Uit de berekeningen bleek dat de benodigde ombuiging bij een grens rondom modaal kon worden gerealiseerd. De regering is echter van oordeel dat het wenselijk is rekening te houden met de draagkracht van een eenpersoons- en meerpersoonshuishouden. Daarom is gekeken naar de verhouding die in de sociale zekerheid vaak wordt gehanteerd, waarbij een eenpersoonshuishouden 70% van de uitkering van een meerpersoonshuishouden ontvangt. Als gevolg hiervan bedraagt de grens voor een eenpersoonshuishouden € 24 570 en die voor een meerpersoonshuishouden € 35 100.

De bezuinigingstaakstelling wordt bij deze inkomensgrenzen gehaald, terwijl de tegemoetkoming behouden blijft voor mensen die deze echt nodig hebben.

Overigens geeft de PvdA-fractie aan van mening te zijn dat de tegemoetkoming bedoeld is voor mensen die zelf niet bij machte zijn de premie of de zorgkosten feitelijk te dragen. Tevens zijn de leden van mening dat het bij deze mensen gaat om de algehele situatie waarin zij zich bevinden. Allereerst wil ik aangeven dat deze regeling chronisch zieken en gehandicapten tegemoet komt in de meerkosten die voortvloeien uit de problemen die zij als gevolg van hun chronische aandoening of handicap ervaren. Daarnaast betreft het een automatische uitkering van de regeling, waarbij het door de leden van de PvdA-fractie geschetste maatwerk door het meewegen van de algehele persoonlijke situatie van de burger, zal leiden tot hoge administratieve lasten voor rechthebbenden en uitvoerders.

Voorts vragen de leden van de PvdA-fractie om een overzicht van de maatregelen waar deze groepen nog meer mee te maken krijgen en vernemen zij graag wat de algehele effecten zijn op hun inkomen. Ook willen zij weten of bij de ontwikkeling van dit voorstel rekening is gehouden met deze stapeling en meer in het bijzonder met de voorgestelde introductie van een vermogenstoets bij de zorgtoeslag. Daarnaast vragen deze leden naar de afstemming van de verschillende maatregelen. Voor het gevraagde overzicht verwijs ik naar de Rijksbegroting 2012 van het ministerie van SZW2, waar niet alleen aandacht wordt besteed aan het generieke koopkrachtbeeld, maar ook aan specifieke maatregelen die slechts gelden voor een deel van de huishoudens. In bijlage 4.3 Specifieke Inkomenseffecten van eerder genoemd Kamerstuk is naast maatregelen op het terrein van kinderen, wonen, onderwijs en sociale zekerheid ondermeer rekening gehouden met het afhankelijk maken van de Wtcg naar draagkracht. In de beschreven effecten is nog gerekend met een verlies van alle tegemoetkomingen boven een bepaalde inkomensgrens. Inmiddels is, door het aannemen van het amendement van de SGP en D66 in de Tweede Kamer3, het verlies beperkt tot één tegemoetkoming boven de voorgestelde inkomensgrenzen.

De voorgestelde introductie van een vermogenstoets bij de zorgtoeslag is niet meegenomen in de bijlage, omdat deze per 2013 wordt ingevoerd en daarom niet in het koopkrachtbeeld 2012 zit. Het gaat bij de vermogenstoets om huishoudens die naast hun inkomen een vermogen hebben van ten minste meer dan € 100 000; het heffingvrije vermogen in box 3 van de inkomstenbelasting plus € 80 000. In die situatie acht het kabinet het verantwoord dat een huishouden geen toeslag ontvangt voor de ziektekostenpremie. De inkomenseffecten van betreffend voorstel zijn in de memorie van toelichting behandeld4.

Verder vragen de leden van de PvdA-fractie op welke wijze de regering kan garanderen dat de voorliggende wijziging ook daadwerkelijk uitvoerbaar zal zijn. Het CAK is een organisatie die al lange tijd werkt met soortgelijke processen.

Voor het innen van de eigen bijdrage in het kader van de AWBZ en de WMO verwerkt het CAK reeds inkomensgegevens. Omdat de wet per 2012 in werking treedt, waardoor eind 2013 de inkomensafhankelijke tegemoetkomingen worden uitgekeerd, heeft het CAK voldoende tijd om de gewijzigde processen zorgvuldig voor te bereiden. Dit laat onverlet dat ik de voorbereidingen nauwgezet zal volgen.

Tevens vraagt de PvdA-fractie of overwogen is om een hardheidsclausule op te nemen en of de regering mogelijkheden ziet dit alsnog te doen. Uitzonderingen die geschapen worden bij een hardheidclausule, een coulanceregeling of bij een peiljaarverlegging zijn lastig uitvoerbaar, onderhevig aan subjectiviteit, moeilijk uit te leggen en leiden tot hoge kosten. Het CAK heeft een inschatting gemaakt op basis van ervaring in de AWBZ dat verwerking van een verzoek tot definitieve vaststelling van het inkomen 3 à 4 uur in beslag zal nemen. De kosten van een dergelijk grotendeels handmatig proces zullen € 150 à € 200 bedragen.

De uitvoeringskosten staan dan niet meer in verhouding tot de hoogte van de tegemoetkoming. Bovendien gaat een voorstel als deze in tegen de principes van de Wtcg, namelijk objectieve criteria en automatische uitbetaling.

De leden van de PvdA-fractie en in de brief van de CG-Raad wordt gevraagd waarom er gekozen is voor het met terugwerkende kracht invoeren van het inkomensafhankelijk maken van de regeling. Zij vragen in het bijzonder of hier louter financiële argumenten gelden. Het met terugwerkende kracht invoeren vanaf 1 januari 2012 zorgt ervoor dat de gehele tegemoetkoming over 2012 afhankelijk is van de draagkracht. Een splitsing van het berekeningsjaar 2012 vanaf het moment van inwerkingtreding is complex. Vanuit het oogpunt van de duidelijkheid richting de burger is dit lastig te communiceren en vanuit de uitvoerbaarheid is dit een zeer bewerkelijk proces. Indien de maatregel pas in 2013 zou ingaan, wordt de financiële opbrengst voor het eerst in het begrotingsjaar 2014 gerealiseerd. Omdat de opbrengst van naar verwachting € 250 mln per jaar in de Rijksbegroting van 2013 is opgenomen, zou de regering bij afzien van terugwerkende kracht genoodzaakt zijn alternatieve besparingsmaatregelen te nemen. Daarnaast wil ik nogmaals benadrukken dat de motivatie achter voorliggend wetsvoorstel tweeledig is. Financiële overwegingen spelen mee, maar anderzijds is het ingaan van de maatregel in 2012 ingegeven door de afname van draagvlak voor de regeling onder de hogere inkomens in de samenleving.

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Naar aanleiding van de wijzigingen van het bij de Eerste Kamer ingediende voorstel ten opzichte van het voorstel zoals dat werd ingediend bij de Tweede Kamer – zij refereren hier aan het aangenomen amendement-Van der Staaij/Dijkstra2 en het gewijzigde artikel III – hebben de leden nog enkele vragen. De regering wordt gevraagd aan te geven wat de gevolgen zijn van de terugwerkende kracht voor de mensen die het betreft en te motiveren hoe zij deze terugwerkende kracht rechtvaardigt. Het recht op een tegemoetkoming wordt het jaar voorafgaand aan uitbetaling opgebouwd. De terugwerkende kracht heeft daarom pas gevolgen voor de tegemoetkoming die eind 2013 wordt uitgekeerd. Voorliggend wetsvoorstel is in de memorie van toelichting bij hoofdstuk XVI van de Rijksbegroting voor 2012 opgenomen en in het persbericht van 7 oktober 2011 aangekondigd. De effecten voor de mensen die het betreft zijn hiermee vorig jaar aangekondigd en worden pas eind 2013 merkbaar. Dit gegeven rechtvaardigt volgens de regering de terugwerkende kracht. Daarnaast wil ik – misschien ten overvloede – nogmaals aangeven dat er tevens financiële argumenten meewegen die de terugwerkende kracht verantwoorden. In de Rijksbegroting is de verwachte opbrengst van € 250 mln per jaar vanaf 2013 ingecalculeerd. Wanneer er wordt afgezien van terugwerkende kracht zou de regering genoodzaakt zijn alternatieve besparingsmaatregelen te nemen. Voorts verwijs ik, voor de rechtvaardiging van terugwerkende kracht in plaats van splitsing van het berekeningsjaar 2012, naar mijn antwoord aan de PvdA-fractie.

Tevens vragen de leden van de CDA-fractie of niet dient te worden onderzocht of er voor de met het wetsvoorstel voorziene wijzigingen van (het totaal van) de hoogte van de voorzieningen voor samenwonende personen bepalingen van overgangsrecht nodig zijn. Allereerst wil ik benadrukken dat uitzonderingen op de wet, zoals een overgangsrecht, de uitvoeringskosten zal doen toenemen en de uitlegbaarheid van de regeling naar burgers zal doen afnemen. Daarnaast zijn de met het wetsvoorstel voorziene wijzigingen vorig jaar aangekondigd en pas in 2013 merkbaar. Mede hierdoor zie ik geen aanleiding voor een overgangsregeling.

De leden van de PVV-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorstel tot wijziging van de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten en leggen de regering nog een vraag voor. Zij willen graag weten of de terugkeer naar een systeem waarbij je de rekeningen van de daadwerkelijke zorgkosten bewaart en ze aan het eind van het jaar neerlegt bij het Centraal Administratiekantoor (CAK) voor de tegemoetkoming, als optie wordt meegenomen wanneer de regering naar reële alternatieven gaat kijken voor de Wtcg. Ik wil aangeven dat de regeling is ingesteld om de administratieve lasten voor de burger te beperken, de doelgroep beter te bereiken en het niet-gebruik te voorkomen, waarvan bij de Buitengewone Uitgavenregeling (BU) sprake was. Wanneer voorliggend wetsvoorstel wordt aangenomen zal de Wtcg-doelgroep circa 1.3 miljoen personen bedragen. Het door de leden van de PVV-fractie beoogde maatwerk vergt een subjectief en arbeidsintensief proces. Hierbij valt te denken aan medewerkers van het CAK die de toegestuurde bonnetjes moeten beoordelen op kwaliteit, echtheid en op de vraag of de rekening van de zorgkosten een indicatie is voor meerkosten als gevolg van een chronische aandoening of handicap. Hierdoor zullen de uitvoeringslasten bij zowel het CAK als bij de rechthebbenden toenemen, waardoor de uitvoeringskosten naar verwachting niet meer in verhouding staan tot de hoogte van de tegemoetkoming.

De leden van de SP-fractie sluiten zich aan bij de vragen van de fracties van de PvdA, CDA en PVV, waarmee ik erop vertrouw met bovenstaande beantwoording te zijn toegekomen aan hun verzoek.

De CG-Raad vraagt in haar brief aan de Eerste Kamer waarom er in het voorliggende wetsvoorstel geen aansluiting is gezocht bij de zorgtoeslaggrens. Tijdens de plenaire behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer heb ik aangegeven dat de zorgtoeslag geen wettelijk vastgestelde inkomensgrenzen kent. Deze grens schuift elk jaar, omdat hij afhankelijk is van de standaardpremie, het wettelijk minimumloon en het afbouwpercentage.

Voorts vraagt de CG-Raad of er nog mogelijkheden zijn om in plaats van de verlaging van de tegemoetkoming van de groep rechthebbenden onder de inkomensgrens, de dekking te zoeken binnen de fiscale aftrekmogelijkheden die er zijn in verband met ziekte of handicap. De Tweede Kamer heeft tijdens de behandeling van het wetsvoorstel, waarbij de Wtcg-tegemoetkoming afhankelijk wordt van het inkomen, een amendement van de SGP en D66 aangenomen waarbij slechts één tegemoetkoming in de inkomenstoets betrokken wordt. Onderdeel van dit amendement was dat de dekking gezocht moest worden in een verlaging van de tegemoetkoming. De Tweede Kamer heeft ingestemd met het amendement en de daarbij behorende dekking.

Als laatste vraagt de CG-Raad of het niet eenvoudiger zou zijn om de uitvoering van een inkomensafhankelijke regeling conform de principes van de Algemene Wet Inkomensafhankelijke Regelingen (AWIR) door de Belastingdienst te laten uitvoeren. De Belastingdienst is op korte termijn niet in staat om deze taak erbij te nemen, omdat zij haar handen vol heeft aan de overgang naar een nieuw systeem. Bovendien heeft het CAK veel geld en tijd geïnvesteerd in een ICT-systeem om de Wtcg op een klantvriendelijke manier uit te voeren. Over deze uitvoering door het CAK heb ik tot op heden relatief weinig klachten gehoord.

De minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, E. I. Schippers


X Noot
1

Brief CG-Raad van 26 januari 2012; ter inzage gelegd onder griffienummer 149766.02

X Noot
2

Kamerstuk 33 000 XV.

X Noot
3

Kamerstukken II 2011/2012, 33 045, nr. 8

X Noot
4

Kamerstukken II 2011/2012, 33 024, nr. 3.

Naar boven