33 037 Mestbeleid

Nr. 84 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 27 januari 2014

In het debat over het wetsvoorstel Wijziging van de Meststoffenwet (invoering stelsel verantwoorde mestafzet, Kamerstuk 33 322) op 24 september 2013 heeft Tweede Kamerlid Smaling gevraagd om een overzicht van wetgeving waar mestvergisters aan moeten voldoen en wie verantwoordelijk is voor de vergunningverlening (Handelingen II 2013/14, nr. 4, item 21). Bij deze doe ik, mede namens de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, u dit overzicht toekomen.

Meststoffenwet

De Meststoffenwet is bedoeld om het overmatige gebruik van meststoffen tegen te gaan. Het bepaalt onder andere wie dierlijke mest mag vervoeren en op welke manier dat moet gebeuren. De Uitvoeringsregeling bij deze wet regelt ook wanneer men het digestaat mag verhandelen en gebruiken als meststof. Ook de voorschriften voor het opmaken van een Vervoersbewijs dierlijke meststoffen (VDM) zijn vastgelegd in de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet. De belangrijkste onderdelen van het mestbeleid in relatie tot co-vergisten zijn:

  • Regels voor de afvoer van mest van veehouderijbedrijven en intermediaire ondernemingen. Zo is altijd bekend waar de mest vandaan komt en naartoe gaat. Dit wordt uitgedrukt in tonnen product, kg stikstof en kg fosfaat.

  • Regels over de co-materialen die gebruikt mogen worden zodat het digestaat als meststof mag worden verhandeld en gebruikt.

  • Regels voor het bijhouden van een administratie.

Verordening Dierlijke Bijproducten (nr. 1069/2009 en nr. 142/2011)

Het doel van deze twee verordeningen is het veilig afvoeren, transporteren, verwerken en hanteren van dierlijk materiaal (dierlijke bijproducten) dat niet is bestemd voor menselijke consumptie. Dit om te voorkomen dat deze producten een risico vormen voor de gezondheid van mens of dier.

Dierlijke bijproducten zijn ingedeeld in drie categorieën, afhankelijk van de risico’s voor de gezondheid van mens of dier. Categorie 3 vormt hierbij het laagste risico. Bij co-vergisting mogen alleen categorie 3-materialen gebruikt worden die op Bijlage Aa onderdeel IV staan. Deze producten staan onder C2 in deze bijlage.

Erkenning biogasinstallatie

Om biogas te mogen produceren uit mest en/of andere dierlijke bijproducten moet de vergistinginstallatie erkend zijn op grond van de Verordening Dierlijke Bijproducten. Deze erkenning is aan te vragen bij de NVWA. Wanneer alleen producten of reststromen van plantaardige oorsprong of zuiveringsslib van plantaardige oorsprong (zonder dierlijke uitwerpselen) worden vergist, dan is de Verordening Dierlijke Bijproducten niet van toepassing.

Registratie vervoerders of handelaren

Een bedrijf dat dierlijke bijproducten of afgeleide producten hiervan vervoert of verhandelt, moet zich laten registreren bij de NVWA.

De verordening stelt ook voorwaarden aan het gebruik als meststof van het digestaat dat door co-vergisting met categorie 3 materiaal is ontstaan.

Wet Ruimtelijke Ordening

De Wet ruimtelijke ordening (WRO) is een Nederlandse wet die regelt hoe ruimtelijke plannen in Nederland tot stand komen en gewijzigd worden. Zowel het Rijk, de provincies als de gemeente hebben de bevoegdheid om ruimtelijke plannen op te stellen. Een voorbeeld van een ruimtelijk plan is het bestemmingsplan. Een bestemmingsplan bepaalt welk gebruik en welke bebouwingsmogelijkheden van de gronden zijn toegestaan. Het bestemmingsplan bepaalt of er al dan niet een co-vergistingsinstallatie mag worden gebouwd.

Wet Milieubeheer (WM)

Het doel van de Wet milieubeheer is het beschermen van het milieu en het voorkomen of beperken van hinder. Een groot aantal regelingen en besluiten is gebaseerd op de Wet Milieubeheer. Via deze wet zijn ook een aantal Europese richtlijnen ingevoerd, bijvoorbeeld de Kader Richtlijn Afvalstoffen (KRA).

Voor co-vergisters zijn twee delen van de Wet milieubeheer belangrijk:

  • Hoofdstuk 8: dit is de basis voor algemene regels voor inrichtingen zoals de vergistingsinstallatie.

  • Hoofdstuk 10: hierin staan regels voor het vervoer, de overdracht van afvalstoffen en handelingen met afvalstoffen buiten inrichtingen.

Algemene regels voor inrichtingen, zoals bedoeld in hoofdstuk 8, zijn bijvoorbeeld:

Besluit risico’s zware ongevallen (BRZO)

Het Besluit risico's zware ongevallen 1999 is de Nederlandse implementatie van de Europese Seveso II-richtlijn. Het BRZO integreert wet- en regelgeving op het gebied van arbeidsveiligheid, externe veiligheid en rampbestrijding in één juridisch kader. Doelstelling is het voorkomen en beheersen van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. Het BRZO stelt hiertoe eisen aan de meest risicovolle bedrijven in Nederland. Daarnaast wordt in het besluit de wijze waarop de overheid daarop moet toezien geregeld.

Uit het RIVM-rapport Veiligheid grootschalige productie van biogas volgt dat het BRZO van toepassing kan zijn op inrichtingen met een biogasopslag groter dan 4.000 kubieke meter, indien het gehalte waterstofsulfide in het biogas kan oplopen tot meer dan 1%.

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein. Het gaat daarbij onder meer om bedrijven die onder het BRZO vallen, LPG-tankstations, opslagplaatsen (PGS), ammoniakkoelinstallaties en spoorwegemplacementen. Het besluit bevat eisen voor het plaatsgebonden risico (PR) en regels voor het groepsrisico (GR). Het verplicht gemeenten en provincies bij het verlenen van milieuvergunningen en het maken van bestemmingsplannen hiermee rekening te houden.

Het Bevi is van toepassing op vergisters die onder het BRZO vallen. Op een vergister onder de BRZO drempel (een biogasopslag kleiner dan 4.000 kubieke meter en een gehalte waterstofsulfide in het biogas kleiner dan 1%) is het Bevi niet van toepassing.

Algemene regels gebaseerd op hoofdstuk 10 zijn bijvoorbeeld:

Besluit inzamelen afvalstoffen

Het Besluit inzamelen afvalstoffen (BIA) is een uitwerking van artikelen uit hoofdstuk 10 van de Wet milieubeheer. Elke inzamelaar, vervoerder, handelaar of bemiddelaar in bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen is verplicht om zich te laten registreren bij de Stichting Nationale en Internationale Wegvervoer Organisatie (NIWO). De NIWO beheert een landelijke VIHB-lijst met alle bedrijven die afvalstoffen mogen vervoeren, inzamelen, hierin mogen handelen en/of bemiddelen. Na de registratie wordt een VIHB-nummer toegekend.

Besluit melden van bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen

In de Wet milieubeheer (hoofdstuk 10) en in het Besluit melden bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen staan landelijke regels voor het melden en registreren van afvalstoffen. Het Besluit melden bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen beschrijft welke ontvangers van afvalstoffen de ontvangst en afgifte moeten melden aan het Landelijk Meldpunt Afvalstoffen (het LMA). Voor co-vergisting zijn dit bedrijven die afval verwerken en waarbij de inrichting onder onderdeel 28.4 van bijlage I (onder C) van het Besluit omgevingsrecht valt.

Omgevingsvergunning milieu (Wabo)

De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) regelt de omgevingsvergunning. De omgevingsvergunning is één geïntegreerde vergunning voor bouwen, wonen, monumenten, ruimte, natuur en milieu. Een co-vergister heeft bij oprichting in ieder geval een omgevingsvergunning nodig voor de onderdelen bouwen en milieu.

Wie is het bevoegd gezag?

In het Besluit omgevingsrecht (Bor) wordt aangegeven of de gemeente of de provincie het bevoegd gezag is. In vrijwel alle gevallen is de gemeente het bevoegd gezag als een veehouderij dierlijke mest bewerkt of verwerkt op boerderijschaal. Alleen als een bedrijf op grotere schaal mest van derden gaat verwerken en onder het BRZO of de IPPC-richtlijn valt is de provincie het bevoegd gezag. Zie ook het onderstaande overzicht:

De gemeente is bevoegd gezag:

  • voor het bewerken, verwerken, opslaan of overslaan van dierlijke of overige organische meststoffen (categorie 7.1 van bijlage I, onderdeel C van het Bor).

De provincie is bevoegd gezag voor de vergunning:

  • als sprake is van het bewerken of verwerken van buiten de inrichting afkomstige dierlijke meststoffen met een capaciteit van 25.000 m3 per jaar of meer (categorie 7.4 van bijlage I, onderdeel C van het Bor) en er sprake is van een IPPC-installatie of het Besluit risico's zware ongevallen 1999 van toepassing is.

Ten slotte

RWS/Leefomgeving (Infomil) heeft ten behoeve van het bevoegde gezag een handreiking (co)vergisting van mest opgesteld, waarin ook een overzicht wordt gegeven van alle van toepassing zijnde regels en voorschriften.

De Staatssecretaris van Economische Zaken, S.A.M. Dijksma

Naar boven