Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 27 augustus 2024
Hierbij informeer ik u conform artikel 23.5, derde lid, Omgevingswet dat het ontwerpbesluit
tot wijziging van het Besluit activiteiten leefomgeving houdende een voorziening om
ter uitvoering van het 7e Nederlandse actieprogramma betreffende de Nitraatrichtlijn de uiterlijke inzaaidatum
van vanggewassen na maïs in verband met bijzondere weersomstandigheden te kunnen wijzigen
(hierna: ontwerpbesluit maïs) voor advisering is toegestuurd aan de Raad van State.
Het ontwerpbesluit maïs bevat twee wijzigingen met betrekking tot de teelt van vanggewassen
na maïs.
Onder de Wet Bodembescherming was het mogelijk om uitstel te verlenen van de in het
Besluit gebruik meststoffen (Bgm) opgenomen uiterste inzaaidatum voor het vanggewas
na maïs op zand- en lössgronden (1 oktober). Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet
is deze vrijstellingsmogelijkheid vervallen. Met het ontwerpbesluit maïs wordt de
mogelijkheid om af te kunnen wijken hersteld. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de
mogelijkheid van artikel 19.0 van de Omgevingswet om in het Besluit activiteiten leefomgeving
(Bal) bijzondere omstandigheden in de fysieke leefomgeving aan te wijzen waarbij de
Minister, als deze omstandigheden zich voordoen, bij afzonderlijk besluit af kan wijken
van de uitrijdregels. Deze wijziging van het Bal strekt er derhalve toe op een andere
plaats dan voorheen te voorzien in een mogelijkheid voor de Minister om op korte termijn
te kunnen besluiten over een wijziging van de uiterste inzaaidatum van vanggewassen
na maïs ter uitvoering van het 7e actieprogramma Nitraatrichtlijn.
Het ontwerpbesluit maïs bevat een bepaling van terugwerkende kracht voor het geval
het ontwerpbesluit maïs pas na 1 oktober 2024 in het Staatsblad kan worden gepubliceerd.
In die situatie kan een eventueel artikel 19.0-besluit om nog in 2024 van de 1 oktober
datum af te wijken ook nog na 1 oktober 2024 worden gepubliceerd in de Staatscourant.
Door de terugwerkende kracht kan een eventueel artikel 19.0-besluit voor de situatie
in 2024 ook betrekking hebben op de periode direct na 1 oktober 2024 tot de inwerkingtreding
van het ontwerpbesluit maïs en dat artikel 19.0-besluit. Hiermee kan worden voorkomen
dat agrariërs in die tussenliggende periode in overtreding zullen zijn. Op korte termijn
informeer ik u over de haalbaarheid in 2024 van de uiterste inzaaidatum van vanggewassen
in verband met het bijzonder natte voorjaar.
In het ontwerpbesluit maïs worden ook de regels met betrekking tot de teelt van een
gewas na de teelt van maïs op zand- en lössgrond technisch-inhoudelijk gelijkgetrokken
met de regels die golden onder het Bgm. Dit om te verduidelijken dat ten opzichte
van de situatie onder het Bgm geen wijziging is beoogd.
Deze twee wijzigingen in het ontwerpbesluit maïs bevatten geen beleidsinhoudelijke
wijzigingen ten opzichte van de situatie die tot 1 januari 2024 gold onder de Wet
bodembescherming. Omdat het in het ontwerpbesluit maïs gaat om wijzigingen van ondergeschikte
betekenis en om implementatie, hoeft het ontwerpbesluit maïs op grond van artikel 23.5,
derde lid, van de Omgevingswet niet te worden voorgehangen en volstaat dat van het
ontwerpbesluit kennis wordt gegeven aan de beide kamers der Staten-Generaal. Een gelijkluidende
melding heb ik daarom opgenomen in een brief aan de voorzitter van de Eerste Kamer.
De Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur, F.M. Wiersma