33 037 Mestbeleid

Nr. 546 BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 28 juni 2024

In deze brief informeer ik u over de voortgang van enkele onderwerpen binnen het mestbeleid. Achtereenvolgens ga ik in op het advies van de Commissie van Deskundigen Meststoffenwet (CDM) over «Inventarisatie mogelijke maatregelen om fosfaatuitspoeling in de landbouw te beperken», de voortgang van de implementatie van het elektronisch mestregister, de haalbaarheid 1-oktoberdatum inzaaien vanggewassen 2024 en Wetsvoorstel wijziging Meststoffenwet in verband met de maximale mestproductie.

Advies Commissie van Deskundigen Meststoffenwet (CDM) «Inventarisatie mogelijke maatregelen om fosfaatuitspoeling in de landbouw te beperken»

Als aangekondigd in de Kamerbrief van 5 december jl.1 heb ik de CDM om advies gevraagd over mogelijke alternatieve maatregelen gericht op het terugbrengen van de uitspoeling van fosfaat in de landbouw als alternatief voor de verdere korting op de stikstofgebruiksnormen in nutriëntenverontreinigde gebieden waar de oppervlaktewaternorm voor fosfor wordt overschreden, de biologie niet op orde is en de bijdrage van de landbouw aan de nutriëntenbelasting van fosfor hoger is dan 19%. Het advies van de CDM geeft waardevolle informatie die besproken zal worden met stakeholders. Ook zal een mogelijk alternatief moeten worden besproken met de Europese Commissie, gezien dit eerder tot grote bezwaren leidde. Op korte termijn hoop ik u te informeren of een alternatief mogelijk is om een verdere korting van de stikstofgebruiksnorm in deze gebieden te vermijden en, zo ja, welk alternatief.

Voortgang van de implementatie van het elektronisch mestregister

In de huidige derogatiebeschikking is opgenomen dat Nederland met ingang van 1 januari 2024 een elektronisch mestregister (hierna: mestregister) heeft ingevoerd waarin het op of in de bodem brengen van minerale meststoffen en de productie van mest en het op of in de bodem brengen ervan worden geregistreerd. Deelname aan dat mestregister is tot 1 januari 2025 vrijwillig. Daarna zijn alle landbouwbedrijven verplicht gebruik maken van het mestregister. Met het mestregister brengen landbouwers verslag uit van het werkelijke nutriëntengebruik en het mestbeheer. Het mestregister is bedoeld als een monitorings- en analysetool voor de Nederlandse autoriteiten om exacte gegevens over het gebruik van meststoffen te kunnen geven en landbouwers te kunnen adviseren over methoden om de totale gebruikshoeveelheden van meststoffen te verlagen.

In de huidige regelgeving is voor een aantal groepen landbouwers reeds de verplichting opgenomen om jaarlijks gegevens te verstrekken aan de overheid over de mestproductie, de aan- en afvoer en de voorraden meststoffen op het bedrijf. Het gaat dan om Landbouwers die in een kalenderjaar een grotere hoeveelheid dierlijke meststoffen produceren dan 170 kilogram stikstof per hectare van de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond op hun bedrijf en om landbouwers die beschikken over een derogatievergunning2. Voor de implementatie van het mestregister worden op dit moment wijzigingen van de regelgeving voorbereid waarmee de verplichting tot het aanleveren van gegevens aan te leveren voor meer landbouwers gaat gelden dan tot dusver het geval was3.

Om de groep landbouwers die tot nu toe nog niet verplicht waren gegevens aan te leveren over het nutriëntengebruik op de hoogte te stellen van de aankomende verplichtingen die vanaf 2025 ook voor hen gelden, wordt medio deze zomer de voorlichting door RVO gestart over de gegevens die begin 2025 moeten worden aangeleverd. Het gaat om gegevens die landbouwers op dit moment al moeten bijhouden in hun eigen administratie maar tot dus ver nog niet bij RVO hoefden aan te leveren.

Haalbaarheid 1-oktoberdatum inzaaien vanggewassen 2024

Het bijzonder natte voorjaar van 2024 leidt ertoe dat gewassen later, of op dit moment nog niet, zijn ingezaaid of gepoot. Het tijdig inzaaien van vanggewassen wordt hierdoor voor veel agrariërs moeilijk. Ik besef dat de bijzondere weersomstandigheden voor veel ondernemers voor onzekerheid zorgen en dat de urgentie voor een oplossing groot is.

Ik ga daarom het proces starten om de komende tijd helderheid te krijgen over de haalbaarheid van de 1-oktoberdatum in dit jaar voor de inzaai van vanggewassen op zand- en lössgrond na de teelt van maïs en overige teelten (zoals consumptieaardappelen). Om besluitvorming hierover voor te bereiden zal ik een wetenschappelijk advies vragen over het effect van het uiterlijk op 1 oktober oogsten op de rijpheid van gewassen en over het effect van het uitstellen van de inzaai van vanggewassen op nutriëntenuitspoeling. Op basis van dit advies kan een expertgroep naar analogie van de door mij vorig jaar ingestelde expertgroep «vanggewas na mais», ook adviseren over de haalbaarheid van de inzaaidatum voor vanggewassen na overige teelten, rekening houdende met de rijpheid van gewassen en weersomstandigheden in dit jaar. Deze expertgroep zal worden samengesteld met zowel wetenschappelijke experts als experts vanuit de sector. Na het definitieve advies van de expertgroep kan een besluit genomen worden over een eventueel uitstel van de 1-oktoberdatum voor dit jaar en zo nodig de regeling hier op aan te passen. Hiermee geef ik tevens invulling aan de motie van het lid Vedder c.s., die de regering verzoekt om op korte termijn met de sector en deskundigen te bezien voor welke gewassen de 1-oktoberregel dit jaar onhaalbaar is en daar uiterlijk 1 september oplossingen voor te presenteren, zoals het aanpassen van de 1-oktoberregel voor het jaar 2024 bij deze gewassen (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1654).

Het inzaaien van vanggewassen is een belangrijke maatregel om een verbetering van de waterkwaliteit te bewerkstelligen. Bij een eventueel uitstel van de datum van 1 oktober zal daarom naar alle waarschijnlijkheid de inzaai van een vanggewas na oogst van de hoofdteelt nodig blijven. De stimuleringsmaatregel vanggewassen is onderdeel van de afspraken met de Europese Commissie in het kader van het 7e actieprogramma Nitraatrichtlijn. Over een eventuele wijzing van de invulling van de maatregel zal derhalve voorafgaand aan definitieve besluitvorming afstemming nodig zijn met de Europese Commissie. Een mogelijke structurele aanpassing van de stimuleringsmaategel loopt mee in het proces voor het opstellen van het 8e actieprogramma Nitraatrichtlijn.

Wetsvoorstel wijziging Meststoffenwet in verband met de maximale mestproductie

Op 31 mei jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over de routekaart van het plan van aanpak mestmarkt (Kamerstuk 33 037, nr. 542). Onderdeel daarvan is het wetsvoorstel waarmee de mestproductieplafonds voor 2025 in lijn worden gebracht met de derogatiebeschikking en waarmee de afroming bij verhandeling van fosfaatrechten naar 30% wordt verhoogd en afroming van 30% bij verhandeling van dierrechten en bedrijfsoverdrachten wordt ingevoerd. De in dit wetsvoorstel te treffen maatregelen hangen nauw samen met de uiteindelijke architectuur van de aanpak van de huidige problematiek op de Nederlandse mestmarkt en met de wens om een generieke korting te voorkomen. Om tijdige en zorgvuldige (parlementaire) besluitvorming plaats te kunnen doen vinden over dit wetsvoorstel en over de uiteindelijke architectuur van de aanpak van de problematiek op de mestmarkt moet, zoals ook aangegeven in mijn brief van 31 mei jl. (Kamerstuk 33 037, nr. 542), het wetsvoorstel nog voor het zomerreces aan de Raad van State worden aangeboden ter advisering om parlementaire behandeling in het najaar en inwerkingtreding per 1 januari 2025 mogelijk te maken. Na verwerking van de reacties uit de internetconsultatie heeft de ministerraad vandaag besloten het wetsvoorstel voor advisering aan de Raad van State aan te bieden. Inhoudelijk is naar aanleiding van de internetconsultatie één wijziging aangebracht. Ten aanzien van de afroming bij overdracht van pluimvee- en varkensrechten is een uitzondering opgenomen dat indien in een periode van 5 jaar rechten meermaals kortjarig geleased worden tussen dezelfde bedrijven, er slechts eenmaal wordt afgeroomd.

Hiermee is meer flexibiliteit mogelijk voor bedrijven waar de dieraantallen tussen jaren fluctueren.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, P. Adema


X Noot
2

Vanwege het belang om bedrijven die gebruik maken van de derogatie van de gebruiksnorm voor dierlijke mest op het voldoen aan de derogatievoorwaarden is ook deze categorie landbouwers verplicht tot stelselmatige gegevensverstrekking.

X Noot
3

Ongeveer 25.000 Landbouwers verstrekken al jaarlijks gegevens en de nieuwe groep landbouwers die per 1-1-2025 verplicht worden gegevens te vertrekken, bedraagt ongeveer 35.000 en bestaat voor het grootste gedeelte uit akkerbouwers, tuinbouw en extensieve veehouderij.

Naar boven