33 037 Mestbeleid

Nr. 361 BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 12 augustus 2019

De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft mij op 7 augustus jl. verzocht om alle gehanteerde rekenregels en uitgangspunten voor de actualisatie van de excretieforfaits uiterlijk 12 augustus 2019 openbaar te maken, in aanvulling op de berekeningen die zijn terug te vinden in het conceptadvies van de Commissie van Deskundigen Meststoffenwet (CDM) en de resultaten van de Werkgroep Uniformering berekening Mest- en mineralencijfers (WUM). Met deze brief geef ik invulling aan dit verzoek.

Procedure actualisering excretieforfaits

Het verzoek heeft betrekking op de integrale actualisatie van de excretieforfaits, die wordt geregeld middels een wijziging van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet. De excretieforfaits geven weer hoeveel meststoffen, uitgedrukt in kilogrammen fosfaat en stikstof, een dier produceert. De forfaits zijn gemiddelde waarden. Op basis van onder andere deze forfaits wordt gecontroleerd of veehouders genoeg dierlijke meststoffen van het bedrijf hebben afgevoerd om binnen de gebruiksnormen te blijven voor de landbouwgronden die bij het bedrijf in gebruik zijn en of bedrijven voldoende mestopslagcapaciteit hebben. Excretieforfaits zijn in de desbetreffende jaren ook gebruikt voor de bepaling van de omvang van het toe te kennen productierecht (varkens, pluimvee en melkvee). De excretieforfaits als zodanig zijn al lange tijd onderdeel van het mestbeleid. Actualisatie is van tijd tot tijd nodig omdat diverse factoren zoals de

voersamenstelling en de houderij van de dieren aan verandering onderhevig zijn. Bij een actualisatie worden de forfaits waar nodig op basis van wetenschappelijk advies aangepast opdat zij de werkelijkheid zo goed mogelijk benaderen.

Het actualiseren van de forfaits is meerdere malen met uw Kamer besproken en verzocht door leden van uw Kamer. Meest recent heb ik bij de behandeling van het wetsvoorstel tijdelijke verhoging van het afromingspercentage bij overgang van een fosfaatrecht (Kamerstuk 35 208) op 29 mei jl. aangegeven een actualisering van de forfaits voor te bereiden (Kamerstuk 35 208, nr. 16). Uw Kamer heeft de regering naar aanleiding van dit debat ook twee moties aangenomen, waarin u de regering verzoekt om voor 1 september 2019 enkele omissies in de regelgeving te repareren (motie van de leden De Groot en Dik-Faber, Kamerstuk 35 208, nr. 13) en voor 1 september een wijziging van de fosfaat-excretiecijfers door te voeren waarbij rekening gehouden wordt met efficiënter produceren (motie van de leden Lodders en Geurts, Kamerstuk 35 208, nr. 12).

Op dit moment loopt een internetconsultatie van een wijziging van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet waarmee de excretieforfaits worden geactualiseerd. Bij de internetconsultatie zijn naast de concept-wijzigingsregeling ook het conceptadvies van de CDM en de rapportage van de Werkgroep Uniformering berekening Mest- en mineralencijfers (WUM) openbaar gemaakt, zodat inzichtelijk is wat de basis is van de getallen die zijn opgenomen in de gewijzigde regeling. Daarmee is dus al veel achtergrondinformatie openbaar. Eenieder kan tot 14 augustus a.s. een reactie geven op de stukken via www.internetconsultatie.nl.

De internetconsultatie is zo snel mogelijk na het gereed komen van het conceptadvies van de CDM gestart. De internetconsultatie kan aanleiding geven voor aanpassingen in de concept-wijzigingsregeling. De resultaten uit de consultatie worden in de tweede helft van augustus verwerkt. De definitieve wijzigingsregeling dient voor de voorziene inwerkingtredingdatum van 1 januari 2020 genotificeerd te worden bij de Europese Commissie, waarvoor een standstill-periode van 3 maanden geldt. Deze periode plus de toezegging om uw Kamer in september te informeren over de wijziging van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet maken dat de consultatie tot half augustus loopt.

Ik realiseer me terdege dat het gaat om complexe materie. Daarom is reeds op 25 juli jl. met sectorvertegenwoordigers (LTO) gesproken over de actualisering van de excretieforfaits en is de afspraak gemaakt dat eind augustus een vervolgbespreking wordt gevoerd met deskundigen van de CDM. Andere sectorvertegenwoordigers worden ook voor deze bijeenkomst uitgenodigd. Hoewel deze bijeenkomst plaats zal vinden na de sluiting van de internetconsultatie, kunnen eventuele nieuwe inzichten nog wel worden meegenomen in de te wijzigen regelingstekst.

Inhoudelijke onderbouwing

Het conceptadvies van de CDM stelt een actualisering voor op basis van de mest- en mineralencijfers in de jaren 2015, 2016 en 2017. Daarnaast wordt een aantal wijzigingen voorgesteld, ingegeven door nieuwe inzichten dan wel veranderingen die zich afgelopen periode in de betreffende sectoren hebben voorgedaan. Dergelijke wijzigingen zijn toegelicht in het conceptadvies van de CDM, waarbij opgenomen is welke aannames en rekenregels zijn gebruikt.

Op basis van alle beschikbare informatie heeft de CDM de actuele forfaits berekend. De excretie van stikstof en fosfaat per diercategorie is voor alle diercategorieën afgeleid van balansberekeningen (zie ook pagina 15 van het conceptadvies van de CDM):

Excretie = voerinname – vastlegging in melk, vlees en eieren

Per diercategorie is dus informatie nodig over rantsoenen en over vastlegging van stikstof en fosfaat in melk, vlees en eieren. Informatie over rantsoenen is afkomstig van CBS. Voor de jaren 2015, 2016 en 2017, de jaren waar deze actualisering op is gebaseerd, is deze informatie terug te vinden:

  • Van Bruggen, C. (2016). Dierlijke mest en mineralen 2015. ISBN: 978-90-357-2006-0, Centraal Bureau voor de Statistiek, Den Haag.

  • Van Bruggen, C. (2017). Dierlijke mest en mineralen 2016. ISBN: 978-90-357-2307-8, Centraal Bureau voor de Statistiek, Den Haag.

  • Van Bruggen, C. (2018). Dierlijke mest en mineralen 2017. ISBN: 978-90-357-2518-8, Centraal Bureau voor de Statistiek, Den Haag.

De opzet van deze rapporten is steeds dezelfde: in het eerste hoofdstuk is de gehanteerde rekenmethodiek te vinden; in hoofdstuk 2 en 3 zijn de uitgangspunten wat betreft voerverbruik, voersamenstelling en de vastlegging van de mineralen in dierlijke producten beschreven voor respectievelijk graasdieren en staldieren; in het laatste hoofdstuk staan de resultaten van de betreffende berekeningen: de mestproductie en fosfaat- en stikstofexcretie per diercategorie.

Aanvullend is informatie gebruikt uit het Handboek Kwantitatieve Informatie Veehouderij (KWIN) en in enkele gevallen is informatie opgevraagd bij veevoerleveranciers.

De door de CDM uitgevoerde berekeningen zijn toegelicht in het met de internetconsultatie openbaar gemaakte concept advies.

Voor de «grote» diercategorieën zijn de rekenregels verder beschreven in een rapport van de Werkgroep Uniformering berekening Mest- en mineralencijfers (WUM):

  • WUM 2010. Gestandaardiseerde berekeningsmethode voor dierlijke mest en mineralen. Standaardcijfers 1990–2008. Werkgroep Uniformering berekening Mest- en mineralencijfers (redactie C. van Bruggen).

Voor melkvee is de methode feitelijk beschreven door de Commissie Tamminga:

  • Tamminga, S., A.W. Jongbloed, P. Bikker, L.B.J. Sebek, C. van Bruggen, O. Oenema (2009) Actualisatie excretiecijfers landbouwhuisdieren voor forfaits regeling Meststoffenwet. Wageningen, Wettelijke Onderzoekstaken Natuur & Milieu, WOT-werkdocument 156.

Bij melkvee is de excretie gedifferentieerd naar melkproductie en ureumgehalte in de melk. Daarvoor zijn formules afgeleid, op basis van voornoemde balansberekeningen (zie ook bijlage 3, pagina’s 55–56 van het conceptadvies van de CDM):

N-excretie = [(100 – Gemiddelde emissie)/100] * {[gemiddelde N-excretie] + [0,0094 * (Melkproductie – gemiddelde melkproductie)] + [1,8 * (Melkureum – gemiddelde melkureum)]}

P2O5-excretie = [Gemiddelde P2O5-excretie] + [0,0029 * (Melkproductie – gemiddelde melkproductie)]

Tevens relevant voor de melkveehouderij is de Handreiking bedrijfsspecifieke berekening van de excretie (BEX). Voor melkvee is in feite deze methode gebruikt (vergelijkbaar met die van de WUM). Alle formules en aannames van de berekening zijn in deze handleiding terug te vinden.

Voor de afleiding van biologisch gehouden dieren is gebruik gemaakt van twee rapporten:

  • Bikker, P., J. van Harn, C.M. Groenestein, J. de Wit, C. van Bruggen & H.H. Luesink (2013). Stikstof- en fosforexcretie van varkens, pluimvee en rundvee in biologische en gangbare houderijsystemen. Wageningen, Wettelijke Onderzoekstaken Natuur & Milieu. WOt-werkdocument 347;

  • Bikker P., A. Aarnink, H. Ellen en M.M. van Krimpen (2017). Excretie van biologisch gehouden leghennen, zeugen en vleesvarkens onder praktijkomstandigheden. Bouwstenen voor berekening van de stalbalans. Wageningen Livestock Research, Report 1072.

Alle hierboven genoemde rapporten zijn openbaar. Volledigheidshalve zijn de rapporten als bijlagen bijgevoegd bij deze brief1.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

Naar boven