33 037 Mestbeleid

Nr. 247 BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 18 december 2017

Hierbij stuur ik uw Kamer de antwoorden op vragen van het lid Dijkgraaf (SGP) over het rapport van de Auditdienst Rijk over toepassing van het billijkheidsbeginsel bij het opleggen van mestboetes (Aanhangsel Handelingen II 2017/18, nr. 747).

Voordat ik inga op de gestelde vragen, wil ik een aantal algemene opmerkingen maken over de naleving van de wet- en regelgeving voor mest en de rol van het boetebeleid daarin, mede in het licht van de recente berichtgeving over (vermoedens van) fraude met mest.

Indien de handhavende diensten op basis van onderzoek constateren dat ondernemers de Meststoffenwet of onderliggende regelgeving overtreden, leidt dit tot een boete. De hoogte van de boete hangt samen met de ernst van de overtreding. Zo gelden voor overtredingen die direct van negatieve invloed kunnen zijn op het milieu, zoals overschrijding van de gebruiksnormen, hogere boetes dan voor bijvoorbeeld administratieve overtredingen. Ten algemene is het van belang dat de boetes een afdoende afschrikwekkende werking hebben; dat wil zeggen dat de kosten van een boete hoger moeten zijn dan de baten van een overtreding. Dit is een belangrijke prikkel voor bedrijven om de wet- en regelgeving na te leven.

Anderzijds moet voorkomen worden dat bedrijven door een hoge boete in de problemen komen terwijl dat eigenlijk niet redelijk of proportioneel is. In de praktijk kunnen daarom, ter uitvoering van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), de in en krachtens de Meststoffenwet vastgelegde boetes naar beneden bijgesteld worden als bijzondere omstandigheden daartoe aanleiding geven. In de brief van 28 april 2016 (Kamerstuk 34 300 XIII, nr. 171) is hier uitvoerig op ingegaan. Bij het bepalen van de hoogte van een boete worden door RVO.nl dan ook de ernst van de overtreding en bijzondere omstandigheden meegewogen (toepassing van het billijkheidsbeginsel). Op verzoek van uw Kamer heeft de toenmalige Staatssecretaris van Economische Zaken door de Auditdienst Rijk laten onderzoeken of het billijkheidsbeginsel bij het opleggen van boetes in het kader van het mestbeleid op een correcte manier wordt toegepast (Kamerstuk 34 300 XIII, nr. 171). De conclusie is dat dat inderdaad het geval is.

Uit het onderzoek van de Auditdienst Rijk blijkt dat de uitvoeringspraktijk in mechanismen voorziet die een zorgvuldige afweging bevorderen.

Uiteraard blijft het voor ondernemers vervelend om een hoge boete opgelegd te krijgen. De opgelegde boetes worden dan ook met enige regelmaat voor de rechter aangevochten. In de praktijk wordt RVO.nl bij bezwaarprocedures voor 95 procent van de zaken in het gelijk gesteld en bij beroepsprocedures in 98 procent van de zaken. Dit sterkt mij in de opvatting dat het boetebeleid gebalanceerd is, waarbij enerzijds overtredingen terecht worden gesanctioneerd en anderzijds voldoende rekening wordt gehouden met eventuele bijzondere omstandigheden van een ondernemer. Ik hecht er zeer aan dat deze balans bewaard blijft.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten

Naar boven