33 037 Mestbeleid

Nr. 19 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN, LANDBOUW EN INNOVATIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 16 mei 2012

De vaste commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie heeft gevraagd om een reactie op een artikel in De Boerderij van 11 april 2012 dat in de titel spreekt over «een reeks van knelpunten dat akkerbouwers weerhoudt van grootschalig gebruik van dierlijke mest».

In het artikel wordt terecht het belang onderstreept van dierlijke mest in de akkerbouw als goedkope bron van mineralen en als leverancier van organische stof voor het behoud van bodemvruchtbaarheid. De auteur noemt vervolgens enkele knelpunten die akkerbouwers zouden kunnen weerhouden dierlijke mest te gebruiken, zoals het gevaar van structuurschade, de beschikbaarheid, de samenstelling en verdeling van dierlijke mest en de voorschriften voor de aanwending. Ik beperk mijn reactie tot het laatstgenoemde punt.

In de desbetreffende alinea wordt de ondernemer gewaarschuwd voor de financiële risico’s van overtreding van de voorschriften voor het aanwenden van dierlijke mest. De auteur stelt dat de regelgeving weliswaar duidelijk is, «dierlijke mest moet emissiearm worden toegediend», maar signaleert tegelijk dat een punt van discussie is of mest goed is ondergewerkt. En dat de beoordeling van het resultaat «min of meer afhankelijk is van de tolerantie van de controleur».

De auteur ziet het als een knelpunt dat er nog geen erkenning is voor emissiearme toedieningstechnieken.

In het verleden is certificering van aanwendapparatuur als mogelijkheid onderzocht. Van dat idee is uiteindelijk afgezien omdat daarmee weliswaar slecht werkende apparatuur kan worden geweerd, maar dat daarmee niet kan worden geborgd dat de mest daadwerkelijk op emissiearme wijze wordt toegediend. Dat hangt immers niet alleen af van de uitvoering van de machinerie, maar evenzeer van de wijze waarop daarmee wordt omgegaan: een apparaat dat erkend is om mest deugdelijk in de grond te brengen, verliest zijn waarde als de spruitstukken bij het uitrijden boven de grond worden gehouden. Om die reden is besloten de voorschriften te formuleren in de vorm van een concreet beschreven resultaatverplichting en worden ondernemers vrij gelaten in de uitvoering van hun apparatuur.

Ik onderken dat als gevolg van die keuze soms discussie mogelijk is over de wijze waarop de mest is toegediend. Ik kan echter verzekeren dat bij gebruik van geschikte apparatuur en een zorgvuldige werkwijze, niet voor sancties behoeft te worden gevreesd. Alleen bij evident slechte uitvoering is er een risico op een proces-verbaal en korting op toeslagrechten. De regelgeving voor aanwending behoeft voor akkerbouwers dan ook geen reden te zijn van het gebruik van dierlijke mest

af te zien.

De staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, H. Bleker

Naar boven