33 037 Mestbeleid

Nr. 143 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 28 januari 2015

Het mestbeleid is erop gericht om de verontreiniging van water en lucht bij het gebruik van (dierlijke) meststoffen te voorkomen. Hierbij wordt een balans gezocht tussen de landbouwkundige noodzaak om mineralen aan de bodem toe te voegen en het beperken van milieurisico’s.

Zwavel is een essentieel element voor gewasgroei en speelt een belangrijke rol bij de ontwikkeling en groei van landbouwgewassen. Door een almaar dalende zwaveldepositie is voor veel gewassen sinds een jaar of tien zwavelbemesting nodig, in de vorm van sulfaat. Daarvoor zijn naast dierlijke mest verschillende (speciaal daarvoor ontwikkelde) minerale meststoffen beschikbaar.

Tegelijk komen er meer zwavelhoudende afval- en reststoffen beschikbaar die als meststof of bodemverbeterend middel mogen worden toegepast, zoals spuiwater uit luchtwassers of rookgasgips. Naast een landbouwkundig voordeel kan het aanzuren van mest met zwavelzuur bovendien bijdragen aan de vermindering van ammoniakemissie.

Deze ontwikkelingen kunnen op termijn leiden tot extra sulfaatuitspoeling naar grond- en oppervlaktewater. Ik heb daarom de Commissie Deskundigen Meststoffenwet (CDM) gevraagd mij hierover te adviseren. Het advies van de CDM is bijgevoegd1.

De belangrijkste conclusies van de CDM met betrekking tot het gebruik van zwavelhoudende meststoffen zijn:

  • Een hogere zwavelaanvoer via meststoffen aan de bodem dan zwavelafvoer met (oogst)producten, leidt tot hogere sulfaatuitspoeling naar grond- en oppervlaktewater.

  • Uitgespoeld sulfaat kan onder zuurstofloze omstandigheden worden omgezet tot sulfide. Sulfide is giftig voor waterplanten en andere (aquatische) organismen. Sulfide kan zich binden aan ijzer(hydr)oxiden, waarbij fosfaat kan vrijkomen. Het vrijgekomen fosfaat kan leiden tot eutrofiëring van oppervlaktewater.

  • Sulfaatuitspoeling kan leiden tot stijging van sulfaatconcentraties in grond- en oppervlaktewater. De mogelijke stijging van sulfaatconcentraties door extra zwavelaanvoer via sulfaathoudende mest- en reststoffen zal eerder waar te nemen zijn in regio’s met relatief lage sulfaatconcentraties (de zand- en lössregio’s) dan in de regio’s met hogere sulfaatconcentraties (de veen- en kleiregio’s).

  • De sulfaataanvoer naar landbouwgronden zal sterk toenemen indien het aanzuren van mest met zwavelzuur als emissiearme techniek wordt toegestaan en op grote schaal wordt toegepast.

  • Het toedienen aan de bodem van spuiwater met zwavelzuur uit luchtwassers lijkt vooralsnog niet tot een sterke verhoging van de uitspoeling van sulfaat te leiden. In gebieden met intensieve veehouderij, veelal op zandgrond, kan toediening van spuiwater met zwavelzuur lokaal leiden tot een hoge sulfaatuitspoeling.

  • Gips wordt vooral toegepast in jonge polders voor bodemverbetering. Dit wordt één keer per rotatie of meerdere rotaties toegepast en dus niet jaarlijks. De sulfaatuitspoeling naar het oppervlaktewater kan hierdoor lokaal sterk toenemen.

De CDM doet de volgende aanbevelingen:

  • Meer voorlichting te geven over landbouwkundige en milieukundige aspecten van het gebruik van zwavelhoudende afval- of reststoffen in de landbouw.

  • Versterkt in te zetten op andere opties dan het aanzuren van mest met zwavelzuur voor de beperking van ammoniakemissie.

  • In te zetten op een aangepast bodembeheer met andere meststoffen dan gips voor het verbeteren van de bodemstructuur.

  • Regelgeving in te voeren gebaseerd op maximale zwavelgiften indien aanzuren van mest als emissiearme techniek wordt aangewezen.

  • Het regelmatig evalueren van trends van sulfaatconcentraties in grond- en oppervlaktewater en van het gebruik van zwavelhoudende meststoffen in de landbouw.

Er blijkt niet uit het advies dat er op dit moment sprake is van een milieuprobleem. Omdat mij duidelijk is geworden dat de toepassing van zwavelhoudende meststoffen op termijn gevolgen kan hebben voor de waterkwaliteit, zal ik mij beraden of het nodig is om nadere eisen te stellen aan het gebruik ervan. Ik ga hiervoor in overleg met sectorpartijen die agrarische ondernemers en loonwerkers vertegenwoordigen, alsook met de CDM. Ik zal u over de uitkomsten informeren.

De Staatssecretaris van Economische Zaken, S.A.M. Dijksma


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

Naar boven