33 037 Mestbeleid

Nr. 130 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 3 juli 2014

De vaste commissie voor Economische Zaken heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan Staatssecretaris van Economische Zaken over de brief van 13 juni 2014 inzake het Ontwerpbesluit houdende wijziging van het Besluit gebruik meststoffen (Kamerstuk 33 037, nr. 126).

De op 24 juni 2014 toegezonden vragen en opmerkingen zijn met de Staatssecretaris bij brief van 2 juli 2014 beantwoord. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Hamer

De adjunct-griffier van de commissie, Peen

Vragen van de leden van de VVD-fractie

In voorliggend ontwerpbesluit wordt een aantal emissiebeperkende maatregelen voorgesteld. Doel van deze emissiebeperkende maatregelen is om ontwikkelingsruimte voor de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) te creëren. Nu de PAS wederom vertraging heeft opgelopen en het niet duidelijk is hoe deze eruit komt te zien is de vraag waarom deze Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) op dit moment wordt voorgehangen. De leden van de VVD-fractie vragen waarom de Staatssecretaris op dit moment dit besluit wil nemen. Waarom wacht de Staatssecretaris niet de PAS af?

Het feit dat er voor de PAS een verdergaande ammoniakemissiereductie nodig is staat niet ter discussie. De wijziging van het Besluit gebruik meststoffen is onderdeel van de overeenkomst over het terugdringen van emissies uit de landbouw, die met het bedrijfsleven gesloten is. Om ontwikkelingsruimte bij de inwerkingtreding van de PAS beschikbaar te kunnen stellen is het nodig dat maatregelen die voor ruimte zorgen tijdig worden genomen. Indien het traject van het wijzigen van het Besluit gebruik meststoffen zou worden gestart na inwerkingtreden van de PAS is dit niet het geval.

In 2014 is met de sector afgesproken dat de Staatssecretaris zorgt draagt dat een ontwerp van wijziging van het Besluit meststoffen in procedure wordt gebracht. In dit besluit zou een alternatieve techniek voor sleepvoetmethode worden toegestaan mits uit onderzoek blijkt dat deze techniek eenzelfde of hogere emissiereductie als het injecteren van mest in de bodem realiseert, geen negatieve gevolgen voor andere milieuaspecten veroorzaakt en handhaafbaar en controleerbaar is. De leden van de VVD-fractie lezen deze alternatieve techniek niet terug in voorliggend besluit. Kan de Staatssecretaris aangeven waarom deze alternatieve techniek niet is opgenomen. Welke onderzoeken en argumenten liggen hieraan ten grondslag?

Verschillende alternatieven worden onderzocht. Deze worden onder andere getoetst op ammoniakemissiereductie, handhaafbaarheid, controleerbaarheid en op afwenteling op andere milieuterreinen. Zodra duidelijk is welke alternatieven aan de gestelde voorwaarden voldoen zullen deze in het Besluit gebruik meststoffen worden opgenomen.

In het ontwerpbesluit zit naast een sleepvoetverbod voor grasland veen en klei in het kader van de PAS ook een aanscherping van de regels voor het uitrijden van mest op bouwland. Kan de Staatssecretaris aangeven waar deze aanscherping vandaan komt. Wat is de motivatie om deze verscherping op te nemen? Wat is het doel van deze verscherping?

Het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) heeft, in het kader van de Programmatische Aanpak Stikstof, een verkenning uitgevoerd naar kosteneffectieve maatregelen om de ammoniakemissie verder terug te dringen (rapport Verkenning van aanvullende maatregelen in het kader van de Programmatische Aanpak Stikstof, PBL 2010). Aanscherping van de regels voor het aanwenden van drijfmest op bouwland is door PBL daarbij aangemerkt als een kosteneffectieve maatregel. Tot nu toe was aanwending van drijfmest of vloeibaar zuiveringsslib op bouwland toegestaan met een methode waarbij de mest breedwerpig op de bodem wordt verspreid en in dezelfde werkgang wordt ondergewerkt. Omdat die methode tot onnodige vervluchtiging van ammoniak leidt zal die niet langer worden toegestaan. Dit betekent dat drijfmest op bouwland voortaan in alle gevallen met één machine, via een volledig tot op de grond gesloten systeem, in één werkgang op of in de grond moet worden gebracht.

De focus ligt sterk op het emissiearm aanwenden van mest. De leden van de VVD-fractie vragen of een bredere blik mogelijk is. In hoeverre heeft de Staatssecretaris ook onderzoek gedaan naar andere methoden om de ammoniakuitstoot te verminderen?

Bij het in kaart brengen van mogelijkheden om de voor de PAS benodigde emissiereductie te bereiken is inderdaad breed gekeken. Naast deze aanscherping van Besluit gebruik meststoffen zal ook Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderij worden herzien. Bovendien is er een overeenkomst met de sector gesloten om via voer- en managementmaatregelen en voorlichting over bijvoorbeeld emissiearm aanwenden de ammoniakemissie te verlagen. In het antwoord op de vraag van het CDA over hoe ik het ontwikkelen van alternatieven voor de sleepvoetmethode ondersteun ga ik nader in op het onderzoek dat ik op dit terrein steun.

Het voorstel laat een structurele toename van 60.000 euro aan administratieve lasten zien. Daarnaast zijn er bedrijfsspecifiek nog lasten te verwachten. Hoe past dit in het voornemen van het kabinet om de regeldruk en de administratieve lasten te verlagen? De leden van de VVD-fractie vragen zich af op welke manier deze toename wordt gecompenseerd door op een ander dossier de administratieve lasten te verlagen.

De administratieve lasten nemen alleen toe voor ondernemers die gebruik willen maken van de vrijstelling voor herstel van schade aan de graszode door emelten, engerlingen of droogte. Met de vrijstelling wordt verdienvermogen van ondernemers hersteld. Op dossierniveau bestaat er geen compensatieplicht voor regeldruktoenames.

Daarnaast hebben de leden van de VVD-fractie een vraag ten aanzien van de Regeling Ontheffing Productierechten Meststoffenwet (POR-regeling). Kan de Staatssecretaris aangeven wat de stand van zaken is bij de uitwerking van de POR-regeling. Kan de Staatssecretaris aangeven welk tijdpad zij voor ogen heeft en welke voorwaarden gaan gelden voor potentiële deelnemers?

In de afgelopen periode heb ik overleg gevoerd met het landbouwbedrijfsleven over de invulling van de POR-regeling. Op basis van de uitkomst van die gesprekken wordt gewerkt aan de benodigde wijziging van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet (Urm). Ik streef ernaar de Urm per 1 oktober van dit jaar te publiceren. Dat is ook het moment waarop de precieze voorwaarden bekend worden.

De leden van de VVD-fractie vragen of de Staatssecretaris kan aangeven wat de stand van zaken is inzake de equivalente maatregelen? Kan zij aangeven welk tijdpad zij voor ogen heeft, wat de randvoorwaarden zijn en of dit voor alle ondernemers in de plantaardige sectoren geldt.

In het vijfde actieprogramma Nitraatrichtlijn is de aanpak van equivalente maatregelen geïntroduceerd. In overleg met het bedrijfsleven wordt een regeling uitgewerkt, die op 1 januari 2015 van kracht moet worden, op basis waarvan bedrijfs- en gebiedsgerichte initiatieven onder voorwaarden in aanmerking kunnen komen voor ontheffing van de generieke stikstof- en/of fosfaatgebruiksnormen. De voorwaarden richten zich niet op het type bedrijf, maar op het resultaat. De belangrijkste voorwaarde is dat de initiatieven een equivalent of beter milieuresultaat ten aanzien van grond- en oppervlaktewater bieden ten opzichte van de reguliere gebruiksnormen. Daarnaast moeten initiatieven door onderbouwing vooraf en monitoring achteraf kunnen aantonen dat de maatregelen dat resultaat daadwerkelijk realiseren. Tenslotte moeten ze door adequate borging zeker kunnen stellen dat de maatregelen daadwerkelijk gerealiseerd worden.

De leden van de VVD-fractie hebben nog wat zorgen over de mogelijkheden van herstelbemesting na overvloedige regenval. Kan de Staatssecretaris aangeven wanneer de regeling voor herstelbemesting bij overvloedige regenval in werking zal treden? Gaat deze ook gelden voor ondernemers die de afgelopen periode met overvloedige regenval te maken hebben gehad? Zo nee, wat moeten of kunnen deze ondernemers dan wel doen?

De voorziening voor herstelbemesting bij extreme neerslag maakt onderdeel uit van een wijziging van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet (Urm). Het voorstel tot wijziging van de Urm is, in het kader van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure, op 3 juni jl. gepubliceerd voor (internet)consultatie. Een ieder heeft tot en met 15 juli 2014 de mogelijkheid om te reageren op het voorstel. De voorziening voor herstelbemesting bij extreme neerslag zal met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2014 gelden.

In navolging daarop vragen de leden van de VVD-fractie wat de mogelijkheden in het geval van calamiteiten bij een plaag. Kan de Staatssecretaris aangeven of er een permanente voorziening is voor calamiteiten bij plagen? Bijvoorbeeld een ontheffing van een scheurverbod bij engerlingen?

Het besluit tot wijziging van het Besluit gebruik meststoffen voorziet in een voorziening om de graszode te herstellen in geval van schade door emelten, engerlingen of droogte. Aan deze voorziening zijn voorwaarden verbonden.

Tenslotte hebben de leden van de VVD-fractie een vraag over de derogatie van mineralenconcentraat. Kan de Staatssecretaris aangeven wat de stand van zaken is voor derogatie van mineralenconcentraat?

Nederland streeft naar een permanente voorziening waarbij mineralenconcentraat wel een meststof is, maar niet meer onder de beperkingen valt die de Nitraatrichtlijn aan het gebruik van dierlijke mest stelt. Hiervoor zal Nederland twee sporen bewandelen. Ten eerste biedt de aankomende wijziging van de Europese meststoffenverordening (voorstel eind 2014 verwacht) hiertoe kansen. Daarnaast zet ik mij in voor een oplossing via een derogatie van de Nitraatrichtlijn.

Vragen van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie vragen ten algemene hoeveel ammoniakreductie de wijzigingen aan het vijfde actieprogramma Nitraatrichtlijn opleveren. De leden van de CDA-fractie vragen op welke wijze de Staatssecretaris het ontwikkelen van alternatieve uitrijdmethoden voor de sleepvoet ondersteunt. Is dit alleen moreel of ook financieel? Wordt hiervoor samen met het bedrijfsleven een ontwikkelprogramma voor opgezet, zo vragen deze leden.

Bij de voorbereidingen voor het vijfde actieprogramma Nitraatrichtlijn is aandacht besteed aan de vraag hoeveel ammoniakreductie de wijzigingen in het vijfde actieprogramma opleveren. Op basis van het effect van de wijziging in gebruiksnormen op de verlaging van de stikstof-bemesting van de bodem en de ammoniak-emissiefactoren wordt ingeschat dat het netto-effect minder dan 1% reductie zal zijn, zowel voor heel Nederland als voor het zuidelijke zand- en lössgebied.

Om innovatie op het gebied van mestaanwending een steuntje in de rug te geven heb ik een Small Business Innovation Research regeling (SBIR) opengesteld. Momenteel wordt er in het kader van deze regeling door 11 partijen gewerkt aan nieuwe ideeën. Daarnaast draag ik bijvoorbeeld financieel bij aan ammoniakmetingen aan een alternatieve aanwendingsmethode op basis van waterspray en wordt er in de door mij gesteunde Proeftuin Natura 2000 Overijssel gewerkt aan alternatieven voor de sleepvoet op basis van aanzuren van mest.

De leden van de CDA-fractie hebben ook nog andere vragen ten aanzien van het vijfde actieprogramma en de derogatie. Onlangs is via de internetconsultatie de conceptregeling voor herstelbemesting bij overvloedige regenval gepubliceerd. De leden van de CDA-fractie vragen de Staatssecretaris wanneer deze regeling in gaat? Gaat deze regeling in met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2014? Deze leden vragen de Staatssecretaris wat ondernemers die de afgelopen maanden met overvloedige regenval te maken hebben gehad, nu in de praktijk moeten doen? Voorziet deze regeling in een permanente voorziening voor calamiteiten bij plagen? De leden van de CDA-fractie vragen de Staatssecretaris of er voor nieuwe groenbemesters ook stikstofgebruiksnormen worden opgenomen in de regeling, gezien deze er nu nog niet in staan.

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op een eerder gestelde vraag door de leden van de VVD-fractie.

Ten aanzien van het vijfde actieprogramma krijgen deze leden graag een stand van zaken omtrent de derogatie voor mineralenconcentraat.

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op een eerder gestelde vraag door de leden van de VVD-fractie.

De leden van de CDA-fractie zijn tevreden met het behouden en uitwerken van de vrijstelling dierrechten bij de POR-regeling, waarvoor deze leden zich hebben ingezet. De leden van de CDA-fractie hebben nog een aantal vragen over de uitwerking van de POR-regeling. Deze leden vragen de Staatssecretaris hieromtrent de stand van zaken. Wat is het tijdspad voor de uitwerking van de POR-regeling? Wanneer wordt de regeling naar verwachting gepubliceerd? Voor welke tijdsperiode zal de regeling worden opengesteld? Welke voorwaarden zullen gesteld gaan worden aan potentiële deelnemers?

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op een eerder gestelde vraag door de leden van de VVD-fractie.

Dan hebben de leden van de CDA-fractie nog vragen over equivalentie (alternatieven voor generieke, te lage gebruiksnormen). Deze leden vragen de Staatssecretaris of zij kan aangeven welke randvoorwaarden zij aan equivalentie stelt. Wat is de streefdatum waarop dit systeem in werking treedt? Zou deze regeling beschikbaar kunnen zijn per 1 januari 2015? Zal deze regeling beschikbaar zijn voor alle ondernemers in plantaardige sectoren?

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op een eerder gestelde vraag door de leden van de VVD-fractie.

De leden van de CDA-fractie hebben nog enkele andere gerelateerde vragen. Deze leden vragen in hoeverre de knelpunten rondom de verplichte mestverwerking die onder anderen Stichting Mestverwerking Gelderland en Ecoson bij u hebben aangekaart, reeds opgelost zijn? Deze leden vragen daarnaast of de Staatssecretaris zou kunnen communiceren over de problemen rond de driepartijen overeenkomst met de Tweede Kamer en de sector? Hoe kunnen situaties met ketens met meer dan drie partijen worden opgelost?

Ik heb u in het Algemeen Overleg over het mestbeleid op 26 maart jl. aangegeven op welke manier drie of meer partijen een driepartijenovereenkomst in het kader van de mestverwerkingsplicht kunnen afsluiten (Kamerstukken II 2013/14, 33 037, nr. 122).

Tot slot, tijdens het algemeen overleg van 26 maart 2014 zijn diverse toezeggingen gedaan door de Staatssecretaris. In hoeverre is de Staatssecretaris aan de slag gegaan de volgende toezeggingen:

  • - Wanneer kan de Tweede Kamer het aangekondigde wetsvoorstel ten aanzien van «groei in de melkveehouderij» verwachten waarbij een externe doorrekening met betrekking tot de grondprijzen meegestuurd wordt?

Het wetsvoorstel verantwoorde groei melkveehouderij zal één dezer dagen aan uw Kamer worden aangeboden. De toegezegde externe doorrekening ontvangt u zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk voor het einde van het zomerreces.

  • - Wat is de stand van zaken omtrent de inventarisatie over graszaad waarbij de Staatssecretaris in contact zou treden met de sector?

Ik zal hierover advies inwinnen bij de Commissie van Deskundigen Meststoffenwet. Zodra ik dit advies ontvangen heb zal ik uw Kamer hierover informeren.

  • - Wat is de stand van zaken met betrekking tot het stromest-amendement? Zal deze regeling in werking treden met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2014?

Ik heb u op 24 juni jl. geïnformeerd over de stand van zaken over de uitwerking van de uitzondering voor strorijke mest van de verwerkingsplicht in het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet (hierna: UBM). Ik heb u in deze brief ook aangegeven dat ik me beraad op de mogelijkheid om deze met terugwerkende kracht in werking te laten treden. Ik zal uw Kamer nader informeren in het kader van het schriftelijk overleg over nadere informatie ontwerpbesluit wijziging Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet waarin een vergelijkbare vraag is gesteld.

  • - Hoe ver is de Staatssecretaris met de uitwerking van de motie omtrent een N gebruiksnorm voor luzerne?

Zoals ik in het debat met uw Kamer (Kamerstukken II 2013–14, 33 037, nr. 122) heb aangegeven, heb ik aan deze motie uitvoering gegeven door de Nederlandse wens met betrekking tot een passende stikstofnorm voor luzerne in te brengen bij de onderhandelingen over het vijfde actieprogramma Nitraatrichtlijn. De Europese Commissie heeft het vijfde actieprogramma Nitraatrichtlijn op dat punt echter niet willen wijzigen. Aangezien actieprogramma en derogatie voor de Europese Commissie één pakket vormen waarover nu overeenstemming is bereikt, kan ik op dit punt geen verdere stappen zetten zonder het geheel ter discussie te stellen. Dat lijkt mij, gezien de grote belangen die met derogatie gemoeid zijn, onwenselijk.

Vragen van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie spreken hun verbazing uit over het feit dat de Staatssecretaris volledig voorbij gaat aan de adviezen van de Technische commissie bodem (TCB) met betrekking tot runderdrijfmest. De TCB wijst op het onverminderde belang van maatregelen die de emissie van ammoniak bij het aanwenden van dierlijke mest beperken en op het nadelige effect van ammoniak op natuur. De leden van de D66-fractie vragen aan de Staatssecretaris waarom er aan het advies van de TCB voorbij is gegaan, temeer omdat de TCB aangeeft dat de vrijstelling gebrekkig gemotiveerd is en dat er alternatieven beschikbaar zijn. De genoemde leden ontvangen graag een betere onderbouwing waarom er voor deze vrijstelling gekozen is in plaats van voor bevredigende alternatieven.

In het vijfde actieprogramma Nitraatrichtlijn is de mogelijkheid opgenomen om een vrijstelling te geven voor het bovengronds aanwenden van runderdrijfmest op bouwland in het veenkoloniaal gebied van Noordoost Nederland en op Texel ter bestrijding van winderosie. Dit op nadrukkelijk verzoek van de sector. De Europese Commissie heeft de maatregelen in het vijfde actieprogramma Nitraatrichtlijn beoordeeld en hiermee ingestemd. Met onderhavig besluit tot wijziging van het Besluit gebruik meststoffen ter uitvoering van het vijfde actieprogramma Nitraatrichtlijn is invulling gegeven aan deze vrijstelling.

Het staat ondernemers uiteraard vrij om beschikbare alternatieven voor het aanwenden van runderdrijfmest te gebruiken.

Vragen van de leden van de ChristenUnie-fractie

De leden van den ChristenUnie-fractie vragen de Staatssecretaris wat de stand van zaken is bij de uitwerking van de POR-regeling (vrijstelling dierrechten bij mestverwerking) voor de varkens- en pluimveehouderij. Zij vernemen graag wanneer de regeling wordt gepubliceerd en opengesteld en welke voorwaarden worden gesteld aan de deelnemers.

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op een eerder gestelde vraag door de leden van de VVD-fractie.

De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat de wijziging van het Bgm strekt tot de implementatie van een aantal maatregelen uit het vijfde actieprogramma Nitraatrichtlijn. Zij vragen hierbij hoe het staat met het systeem van equivalentie, waarbij alternatieven mogelijk zijn voor generieke, mogelijke te lage gebruiksnormen. Wanneer kan dit systeem ingaan en welke ondernemers kunnen hiervoor kwalificeren?

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op een eerder gestelde vraag door de leden van de VVD-fractie.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van de concept-regeling voor herstelbemesting bij overvloedige regenval. Zij vragen de Staatssecretaris wanneer deze regeling ingaat en of dit dan gebeurt met terugwerkende kracht. Daarnaast vragen zij de Staatssecretaris in hoeverre deze regeling soelaas biedt voor ondernemers die de afgelopen maanden met overvloedige regenval te maken hebben gehad. Kunnen zij ook profiteren van deze regeling?

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op een eerder gestelde vraag door de leden van de VVD-fractie.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen tot slot of de Staatssecretaris een update kan geven van de onderhandelingen in Brussel over de derogatie van mineralenconcentraat.

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op een eerder gestelde vraag door de leden van de VVD-fractie.

Vragen van de leden van de SGP-fractie

Het voorliggende ontwerpbesluit vloeit mede voort uit afspraken die met de agrarische sector zijn gemaakt. De leden van de SGP-fractie vragen hierbij aandacht voor de zogenaamde ammoniakdeal van maart jongstleden. Daarbij is onder meer afgesproken dat de Staatssecretaris er zorg voor zal dragen «dat een ontwerp van een wijziging van het Besluit gebruik meststoffen in procedure wordt gebracht waardoor mestaanwending volgens een alternatieve techniek voor de sleepvoetmethode wordt toegestaan, mits uit onderzoek blijkt dat deze techniek eenzelfde of een hogere emissiereductie als het injecteren van mest in de bodem realiseert, geen negatieve gevolgen voor andere milieuaspecten veroorzaakt en handhaafbaar en controleerbaar is;» Waarom is deze uitzonderingsbepaling niet opgenomen in het voorliggende ontwerpbesluit?

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op een eerder gestelde vraag door de leden van de VVD-fractie.

In het ontwerpbesluit zit naast het sleepvoetverbod voor grasland op veen en kleigrond in het kader van de Programmatische Aanpak Stikstof ook een aanscherping van de regels voor het uitrijden van mest op bouwland. Deze aanscherping stond niet in de ammoniakdeal met de sector. De leden van de SGP-fractie vragen waar deze aanscherping vandaan komt, in hoeverre boeren er rekening mee konden houden en wat deze aanscherping in de praktijk concreet betekent.

In aanvulling op het antwoord op een eerdere vraag van de leden van de VVD-fractie stel ik vast dat het in voorbereiding zijn van deze aanscherping op bouwland 15 december 2011 aan uw Kamer is gemeld (Kamerstukken II 2011/2012, 30 654, nr. 99). Sindsdien is bij de communicatie hierover steeds melding gemaakt van beide aanscherpingen. De aanscherping van het Besluit gebruik meststoffen voor wat betreft aanwending op bouwland maakt ook deel uit van afspraken met de sector.

Er is discussie over het verband tussen de berekende emissiereductie door emissiebeperkende maatregelen bij het uitrijden van mest en het verloop van de gemeten ammoniakconcentratie. Het verloop van de gemeten ammoniakconcentratie loopt uit de pas met de berekende emissiereductie. De Staatssecretaris heeft de Commissie Deskundigen Meststoffenwet, RIVM en andere betrokken wetenschappers gevraagd om hier via een quick scan naar te kijken. Wanneer wordt de uitkomst van deze quick scan verwacht? Wacht de Staatssecretaris met definitieve vaststelling van het voorliggende besluit tot ommekomst van deze quick scan?

De uitkomst van deze quick-scan wordt op korte termijn verwacht. Bij de totstandkoming van het Besluit gebruik meststoffen is gebruik gemaakt van de meest recente wetenschappelijke inzichten op het gebied van emissie door mestaanwending. Het is niet de verwachting dat deze inzichten op basis van de quick-scan substantieel zullen veranderen. Indien nieuwe wetenschappelijke inzichten aanleiding geven om het Besluit gebruik meststoffen op enig moment in de toekomst te herzien zal dat zeker ter hand worden genomen.

De leden van de SGP-fractie vragen in dit verband aandacht voor de negatieve consequenties van meer mestinjectie of het anderszins in de grond brengen van mest. Hoe minder zuurstof bij de mest kan komen, hoe meer activiteit van anaerobe bacteriën. Deze bacteriën zetten organisch gebonden stikstof om in ammoniak. Is het mogelijk dat deze anaerobe bacteriën ervoor zorgen dat de emissiereductie die op korte termijn bereikt wordt door het injecteren in plaats van meer bovengronds uitrijden van mest op langere termijn (deels) teniet gedaan wordt? Laat de Staatssecretaris dit meenemen in de genoemde quick scan? Wil zij hier in het beleid rekening mee houden?

Organische stikstof kan worden afgebroken onder zowel zuurstofloze omstandigheden (anaerobe bacteriën) als onder zuurstofrijke omstandigheden (aerobe bacteriën). De afbraak door aerobe bacteriën verloopt vaak sneller dan door anaerobe bacteriën. Zowel bij het in de grond brengen van mest als bij bovengronds uitrijden van mest is er sprake van afbraak van organische stikstof in ammonium. Dit proces van afbraak van organische stikstof verloopt geleidelijk (dagen tot weken na toediening van mest) en de vrijgekomen ammonium wordt opgenomen door het gewas, omgezet in nitraat (en opgenomen door het gewas of spoelt uit in de winter) of wordt vastgehouden in de bodem. Het risico op ammoniakemissie is beperkt van dagen tot weken na toediening.

De ammoniakemissie is een fysisch proces en treedt direct op na toediening en heeft meestal de piekwaarden in de eerste uren (onder sommige omstandigheden iets langer, maar binnen enkele dagen). Het vrijkomen van ammonium door mineralisatie verloopt dus trager en zal geen of bijna geen effect hebben op de ammoniakemissie. En als mineralisatie al een effect zou hebben op ammoniakemissie, dan speelt dit zowel bij emissiearme als bovengrondse mesttoediening.

Voor de quick-scan is de onderzoekers gevraagd om breed te kijken. Het is niet de verwachting dat mestinjectie de bepalende factor zal blijken te zijn.

De sector werkt aan alternatieven voor het sleepvoetverbod op grasland. De leden van de SGP-fractie vinden het van belang dat de sector alle ruimte krijgt voor het uitvoeren van proefprojecten in dezen. De leden van deze fractie krijgen het signaal dat deze proefprojecten soms stuiten op negatieve advisering door de Technische Commissie Bodem. Is het de inzet van de Staatssecretaris om de uitvoering van deze proefprojecten, gelet op de kleinschaligheid ervan, zo min mogelijk te belemmeren?

Ik ben een voorstander van het goed onderzoeken van innovaties in proefsituaties. Om een ontheffing te kunnen verlenen is het van belang dat er een adequaat onderzoeksvoorstel ligt waarin nieuwe vragen worden beantwoord en dat de proeven die gedaan worden dit onderzoeksvoorstel dienen. Als aan deze eisen wordt voldaan en er geen bezwaar is van de Technische Commissie Bodem, dan zijn er geen belemmeringen om ontheffingen af te geven voor proefprojecten.

In het vijfde actieprogramma Nitraatrichtlijn is ook opgenomen dat er een regeling komt voor herstelbemesting na extreme neerslag. Inmiddels is een concept-regeling gepubliceerd. Deze zal naar verwachting echter pas half juli van kracht worden. De leden van de SGP-fractie vragen de Staatssecretaris om deze regeling per direct van kracht te laten worden dan wel met terugwerkende kracht in te voeren. In de maand mei is in bepaalde gebieden extreem veel neerslag gevallen. Verschillende gewassen, waaronder (opnieuw gepote) aardappel, hebben per direct extra stikstof nodig. Deze gewassen kunnen wachten tot half juli.

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op een eerder gestelde vraag door de leden van de VVD-fractie.

Vragen van de leden van de Partij voor de Dieren-fractie

De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren zien dat de meeste maatregelen zien op uitvoering van het vijfde actieprogramma Nitraatrichtlijn. Zij hebben er al eerder op gewezen dat naar hun mening deze aanpak, die zich alleen richt op end-of-pipe maatregelen in plaats van een echt effectieve aanpak aan de bron, zonde is van tijd en geld. Alleen het verminderen van de mestproductie in Nederland door een forse krimp van de veestapel kan naar mening van de leden van de Partij voor de Dieren-fractie de grote problemen die het enorme Nederlandse mestoverschot met zich meebrengt oplossen.

De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren hebben met grote zorg kennis genomen van de voorgenomen vrijstelling voor het gebruik van runderdrijfmest ter bestrijding van winderosie. Het is de leden duidelijk dat de Staatssecretaris het economisch belang van enkelen hier voorrang geeft boven het publieke belang van een gezond milieu. Niet duidelijk is waarom zij hiervoor kiest. Zij geeft zelf aan dat er prima alternatieven beschikbaar zijn, en dat de Technische Commissie Bodem deze maatregel ten sterkste afraadt. In tegenstelling bij wat zij onder punt 4. Milieueffecten aangeeft, heeft zij de te verwachte negatieve gevolgen van deze maatregel voor het milieu niet beschreven. De leden van de Partij voor de Dieren-fractie zien graag een uitgebreide beschrijving van deze milieueffecten tegemoet. Zij vragen de Staatssecretaris daarbij ook in te gaan op de maatschappelijke kosten van deze milieueffecten. Zowel op de korte termijn, bijvoorbeeld extra beheermaatregelen in het kader van de PAS, als op de langere termijn, door een verslechtering van het oppervlakte- en grondwater en het niet of pas later en tegen meer kosten halen van de doelen van de Kaderrichtlijn Water en de Nitraatrichtlijn. De Staatssecretaris schrijft dat de besparing voor ondernemers door deze maatregel ongeveer 50 euro per hectare is, de TCB schrijft dat de alternatieven goede resultaten geven en niet veel duurder zijn. De leden van de Partij voor de Dieren-fractie zien dan ook geen enkele overtuigende reden om de negatieve milieueffecten van deze maatregel maar te accepteren. Graag ontvangen deze leden een nadere onderbouwing van deze keuze. Ook de TCB constateert dat een onderbouwing van deze keuze ontbreekt. Waar heeft het kabinet eigenlijk adviesorganen zoals de TCB voor als hun adviezen in de wind worden geslagen?

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op een eerder gestelde vraag door de leden van de D66-fractie.

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie kunnen het gezien de nog steeds grote overbemesting in grote delen van ons land goed voorstellen dat de Staatssecretaris de norm voor fosfaat verlaagt. Zij willen de Staatssecretaris echter graag een vraag stellen over de handhaving ervan. Kan de Staatssecretaris toelichten op welke wijze deze norm, en de norm voor stikstof, gehandhaafd worden?

Voor het bemesten van landbouwgrond mogen maximumhoeveelheden (gebruiksnormen) stikstof, fosfaat en dierlijke mest gebruikt worden. De naleving van het mestbeleid wordt gecontroleerd. RVO.nl voert administratieve controles uit, waarbij onder andere gebruik wordt gemaakt van de door ondernemers aangeleverde gegevens en die van andere instanties. De NVWA controleert de gebruiksnormen door bedrijven fysiek te bezoeken. Hierbij kunnen medewerkers van de NVWA tevens de mineralenadministratie controleren.

Wanneer overschrijding van de gebruiksnormen wordt geconstateerd, wordt dat per brief kenbaar gemaakt. De ondernemer krijgt de mogelijkheid zijn zienswijze te geven. Daarna wordt een besluit genomen en zo nodig een boete opgelegd.

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie willen de Staatssecretaris hierover graag een casus voorleggen. Een bezorgde inwoner van Zeeland meldde aan deze leden de volgende situatie: Een weiland tegenover deze meneer, dat grenst aan een natuurgebied, wordt volgens hem 6 tot 8 keer per jaar bemest. Deze meneer had sterk de indruk dat de normen overschreden werden op dit perceel, en nam daarover contact op met de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA). Hij ontving het volgende antwoord:

«Op basis van het uitrijden van dierlijke meststoffen op één perceel van het bedrijf kan niet nagegaan worden of het bedrijf aan de mestregelgeving, het stelsel van gebruiksnormen voldoet. Om te beoordelen of een bedrijf aan de mestwetgeving (stelsel van gebruiksnormen) voldoet moet een rekensom gemaakt worden. De basis voor die berekening staat in de meststoffenwet zelf. In het kort komt het hierop neer dat op basis van de beginvoorraad, productie, aanvoer, afvoer en eindvoorraad van dierlijke meststoffen op een bedrijf wordt berekend of het bedrijf binnen de wettelijke gebruiksnormen blijft. Bij een controle of een bedrijf voldoet aan de gebruiksnormen moeten de hiervoor genoemde posten worden gecontroleerd waarna berekend wordt hoeveel mest er op het bedrijf is gebruikt en daar moet het bedrijf dan voldoende landbouwgrond voor hebben. De berekening of een veehouder aan de mestwetgeving heeft voldaan wordt dus niet gedaan op basis van het aantal keren dat er mest uitgereden is op een perceel. Dat zou ook lastig zijn omdat niet bekend is hoeveel m3 er daadwerkelijk wordt uitgereden gedurende een heel jaar en wat het gehalte aan stikstof en fosfaat is van die mest van het eigen bedrijf wat wordt uitgereden».

Kan de Staatssecretaris hierop reageren? Vindt zij dat de NVWA in dit geval adequaat heeft opgetreden? Enkele maanden geleden heeft een woordvoerder van de ZLTO zelf aangegeven dat waarschijnlijk 40% van de mest in het zuiden van Nederland illegaal verhandeld wordt, kan de Staatssecretaris zich dat herinneren? Dit gegeven, dat de Staatssecretaris niet kon bevestigen noch ontkennen, is volgens de leden van de Partij voor de Dieren-fractie een teken aan de wand dat erop kan duiden dat de fosfaat- en stikstofnormen op grote schaal overschreden worden, om makkelijk af te kunnen komen van illegale mest. Graag ontvangen deze leden een reactie. Deelt de Staatssecretaris de mening dat het controleren van de bemestingsnormen een onmisbaar onderdeel is van een effectieve aanpak van de overbemesting en de illegale handel in mest? Zeker wanneer de NVWA een melding binnenkrijgt over het vermoeden dat door een bedrijf de bemestingsnormen (fors) worden overtreden? Zo ja, op welke wijze wil zij dit gaan vorm geven? Zo nee, waarom niet, en op welke wijze wil zij dan overbemesting en fraude met mest effectief gaan bestrijden?

In mijn brief van 30 januari jl. (Kamerstukken II, 2013/14, 33 037, nr. 85) heb ik u geïnformeerd dat de door de sector gesignaleerde omvang van de fraude en de resultaten van handhavingsactiviteiten van de NVWA en de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland aanleiding zijn voor extra maatregelen, die betrekking moeten hebben op het handelen van zowel producenten en gebruikers van mest, als op degenen die de mest vervoeren.

De controles op de gebruiksnormen vinden plaats zoals hierboven beschreven. In de regelgeving en de handhaving daarvan is niet het aantal giften bepalend, maar de totale mineralengift per bedrijf per kalenderjaar, afgezet tegen de voor het betreffende bedrijf geldende gebruiksnormen voor stikstof en fosfaat. De controles zijn een onmisbaar onderdeel van een effectieve handhaving van het mestbeleid. Concrete meldingen van misstanden, zoals bijvoorbeeld niet-emissiearm uitrijden, zijn essentieel om direct overtredingen vast te stellen en daartegen op te kunnen treden.

Tot slot, het Besluit gebruik meststoffen zal na afronding van de voorhangprocedure voor advies aan de Raad van State worden aangeboden. De verwachting is dat het besluit daar in de maanden juli, augustus en september voor ligt. Na verwerking van het advies van de Raad van State wordt het vastgestelde besluit in een nahangprocedure op grond van artikel 92 van de Wet Bodembescherming opnieuw aan beide Kamers der Staten-Generaal overlegd alvorens het besluit inwerking kan treden.

Naar boven