33 036 Wijziging van de Wet op de rechterlijke organisatie in verband met de implementatie van Besluit 2009/426/JBZ van 16 december 2008 inzake het versterken van Eurojust en tot wijziging van Besluit 2002/187/JBZ van 28 februari 2002 betreffende de oprichting van Eurojust teneinde de strijd tegen ernstige vormen van criminaliteit te versterken

Nr. 4 ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT 1

Hieronder zijn opgenomen het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State d.d. 14 juli 2011 en het nader rapport d.d. 28 september 2011, aangeboden aan de Koningin door de minister van Veiligheid en Justitie. Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State is cursief afgedrukt.

Bij Kabinetsmissive van 22 juni 2011, no. 11.001531, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Veiligheid en Justitie, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet houdende wijziging van de Wet op de rechterlijke organisatie in verband met de implementatie van Besluit 2009/426/JBZ van 16 december 2008 inzake het versterken van Eurojust en tot wijziging van Besluit 2002/187/JBZ van 28 februari 2002 betreffende de oprichting van Eurojust teneinde de strijd tegen ernstige vormen van criminaliteit te versterken, met memorie van toelichting.

Het wetsvoorstel betreft de implementatie van het besluit 2009/426/JBZ van de Raad van 16 december 2008 inzake het versterken van Eurojust. Laatstgenoemd besluit wijzigt het oprichtingsbesluit Eurojust van 28 februari 2002 (2002/187/JBZ). Voorgesteld wordt artikel 137 van de Wet op de rechterlijke organisatie (Wet RO) te wijzigen in verband met de aanwijzing van het nationaal lid van Eurojust en diens plaatsvervanger.

De Afdeling advisering van de Raad van State onderschrijft de strekking van het wetsvoorstel, maar maakt daarbij de volgende kanttekening.

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 22 juni 2011, nr. 11.001531, machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van de Raad van State haar advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 14 juli 2011, nr. W03.11.0229/II, bied ik U hierbij aan.

De Afdeling geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat aan het advies aandacht zal zijn geschonken.

De opmerkingen van Afdeling worden hieronder besproken. Daarbij worden de volgorde en nummering van het advies van de Afdeling advisering van de Raad aangehouden.

1. Aanwijzing van het nationale lid van Eurojust en diens vervanger

Artikel 2 van het gewijzigde Eurojustbesluit bepaalt dat Eurojust bestaat uit één nationaal lid voor elke lidstaat, welk lid de hoedanigheid heeft van openbaar aanklager, rechter of politiefunctionaris met gelijkwaardige bevoegdheden. Elk nationaal lid wordt bijgestaan door een plaatsvervanger. De ambtstermijn van het nationale lid bedraagt ten minste vier jaar (het gewijzigde artikel 9 Eurojustbesluit).

In de toelichting2 wordt vermeld dat ter uitvoering van het wijzigingsbesluit Eurojust wordt voorzien in de benoeming in tijdelijke dienst van een (tweede) plaatsvervangend hoofdofficier van justitie bij het landelijk parket en een senior officier van justitie.

De Afdeling wijst erop dat artikel 2 van het Eurojustbesluit regelt dat de nationale leden van Eurojust overeenkomstig de nationale rechtsstelsels worden gedetacheerd. Het voorgestelde artikel 137, vierde lid, van de Wet RO sluit daarbij aan door te bepalen dat de (tweede) plaatsvervangend hoofdofficier van justitie de functie vervult van het nationale lid bij Eurojust en een senior officier van justitie de functie van plaatsvervanger. De Afdeling leidt uit het voorgaande af dat niet is beoogd de benoeming van betrokkenen in tijdelijke dienst voor een bepaalde periode, zoals bedoeld in artikel 2c van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren3, maar van aanwijzing voor een bepaalde duur.

De Afdeling adviseert de passages in de toelichting, waar gesproken wordt over benoeming in tijdelijke dienst, met de wettekst in overeenstemming te brengen.

1. Aanwijzing van het nationale lid van Eurojust en diens vervanger

De Afdeling merkt op dat niet is beoogd de (tweede) plaatsvervangend hoofdofficier van justitie bij het landelijk parket, die de functie van nationaal lid bij Eurojust vervult, en de senior officier van justitie, die als plaatsvervanger optreedt van het nationaal lid, te benoemen in tijdelijke dienst als bedoeld in artikel 2c van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren.

Duidelijk moet zijn dat benoeming in de functie van (tweede) plaatsvervangend hoofdofficier van justitie van tijdelijke duur is en samenhangt met de taak van nationaal lid bij Eurojust. Het vervullen van het ambt van (tweede) plaatsvervangend hoofdofficier van justitie bij het landelijk parket is slechts mogelijk indien en voor zolang de betrokkene de functie van nationaal lid bij Eurojust vervult. In die zin is de benoeming als (tweede) plaatsvervangend hoofdofficier gekoppeld aan de aanwijzing als nationaal lid bij Eurojust. Dat geldt ook voor de plaatsvervanger van het nationaal lid, hoewel daarbij kan worden opgemerkt dat het aantal senior officieren van justitie bij het landelijk parket niet aan een maximum is gebonden zoals dat wel het geval is bij de (tweede) plaatsvervangend hoofdofficier van justitie bij het landelijk parket. De memorie van toelichting is daartoe aangepast.

2. Redactionele kanttekeningen

Voor redactionele kanttekeningen verwijst de Afdeling naar de bij het advies behorende bijlage.

2. Redactionele kanttekeningen

De redactionele kanttekeningen van de Afdeling worden overgenomen.

De Afdeling advisering van de Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat aan het vorenstaande aandacht zal zijn geschonken.

De vice-president van de Raad van State,

H. D. Tjeenk Willink

Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.

De minister van Veiligheid en Justitie,

I. W. Opstelten

Bijlage bij het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State betreffende no. W03.11.0229/II met redactionele kanttekeningen die de Afdeling in overweging geeft.

  • In de toelichting verduidelijken hoe Nederland in de praktijk zal voldoen aan de implementatieverplichtingen voortvloeiend uit de artikelen 6, tweede lid, 8 en 12 van het gewijzigde Eurojustbesluit,4 temeer daar de implementatietermijn op 4 juni 2011 is verstreken.

  • In de transponeringstabel de toelichting bij artikel 13 aanvullen met een verwijzing naar het wetsvoorstel Wijziging van de Wet politiegegevens en van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens in verband met implementatie van het kaderbesluit dataprotectie,5 nu in dat wetsvoorstel wordt voorzien in de implementatie van de bepalingen van het Eurojustbesluit die betrekking hebben op de gegevensuitwisseling tussen de nationale autoriteiten en Eurojust.


X Noot
1

De oorspronkelijke tekst van het voorstel van wet en van de memorie van toelichting zoals voorgelegd aan de Afdeling advisering van de Raad van State is ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer

X Noot
2

Memorie van toelichting, Artikelsgewijze toelichting op Artikel I: «Op grond van het gewijzigde artikel 9, eerste lid, van het Eurojustbesluit bedraagt de ambtstermijn van het nationaal lid ten minste vier jaar. In verband daarmee wordt betrokkene als plaatsvervangend hoofdofficier van justitie ook benoemd in tijdelijke dienst. Ook de plaatsvervanger – senior officier van justitie – wordt benoemd in tijdelijke dienst, aangezien deze benoeming is gekoppeld aan de vervulling van de taak als plaatsvervanger van het nationaal lid.»

X Noot
3

Artikel 2c, eerste tot en met derde lid, van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren bepaalt:

«1. De benoeming in een ambt als bedoeld in de artikel 2, tweede tot en met zevende lid, van de wet geschiedt in vaste dienst, tenzij er grond bestaat voor een benoeming in tijdelijke dienst.

2. Een benoeming in tijdelijke dienst als bedoeld in het eerste lid kan plaatsvinden voor een proeftijd of om een andere reden.

3. Een benoeming in tijdelijke dienst als bedoeld in het eerste lid wordt verleend voor een kalenderperiode of een andere objectief bepaalbare periode.»

X Noot
4

Deze artikelen bepalen dat verzoeken vanuit een andere lidstaat door de bevoegde nationale autoriteiten zonder nodeloze vertraging dienen te worden behandeld, dat Eurojust door de bevoegde autoriteiten in een met redenen omklede mededeling in kennis dient te worden gesteld van een weigering van de nationale autoriteiten te voldoen aan verzoeken of (niet-bindende) adviezen van Eurojust en dat Nederland een nationaal coördinatiesysteem met nationale correspondenten voor Eurojust dient op te richten.

X Noot
5

Wijziging van de Wet politiegegevens en van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens in verband met de implementatie van het kaderbesluit van de Raad van de Europese Unie 2008/977/JBZ over de bescherming van persoonsgegevens die worden verwerkt in het kader van de politiële en justitiële samenwerking in strafzaken en de implementatie van het Besluit van de Raad 2009/371/JBZ van 6 april 2009 tot oprichting van de Europese politiedienst (Europol). Kamerstukken II 2010/11, 32 554.

Naar boven