33 032 Wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek in verband met het juridisch ouderschap van de vrouwelijke partner van de moeder anders dan door adoptie

33 514 (R1998) Wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap in verband met de wijziging van Boek 1 van het Nederlandse Burgerlijk Wetboek betreffende het ontstaan van het juridisch ouderschap van de vrouwelijke partner van de moeder anders dan door adoptie

K1 VERSLAG VAN EEN MONDELING OVERLEG

Vastgesteld 28 februari 2017

De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie2 heeft op 14 februari 2017 een mondeling overleg gevoerd met Minister Blok van Veiligheid en Justitie over:

  • de brief inzake kabinetsreactie op rapport «Kind en ouder in de 21ste eeuw» van de Staatscommissie Herijking ouderschap (EK 33 032/33 514, J);

  • Kind en ouders in de 21ste eeuw: rapport Staatscommissie Herijking ouderschap;

  • de samenvatting rapport Staatscommissie Herijking ouderschap: kind en ouders in de 21ste eeuw;

  • de toezegging Instellen multidisciplinaire staatscommissie modernisering familierecht (33 032/33 514 (R1998)) (T01829);

  • de motie-Quik-Schuijt (SP) c.s. over installatie van een brede multidisciplinaire Staatscommissie over de verhouding tussen juridische, biologische en sociale ouders en de kinderen die door hen worden verzorgd en opgevoed (EK 33 032/33 514 (R1998), G);

  • juridisch ouderschap vrouwelijke partner van moeder (33 032);

  • Wijziging Rijkswet op het Nederlanderschap in verband met Juridisch ouderschap vrouwelijke partner van moeder (33 514 (R1998)).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De voorzitter van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie, Duthler

De griffier van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie, Van Dooren

Voorzitter: Duthler

Griffier: Van Dooren

Aanwezig zijn twaalf leden der Kamer, te weten: Duthler, Engels, Backer, Bredenoord, Markuszower, Beuving, Van Rij, Van Bijsterveld, Ruers, Wezel, Lintmeijer en Schouwenaar,

en Minister Blok van Veiligheid en Justitie.

Aanvang 16.00 uur.

De voorzitter: De Staatscommissie Herijking ouderschap heeft een prachtig rapport uitgebracht. De commissie komt voort uit een toezegging naar aanleiding van een motie van de Eerste Kamer waarin werd opgeroepen tot instelling hiervan. Het rapport, dat lijvig is, gaat over het meeroudergezag en het meerouderschap. In de pers is het al gepresenteerd als «er komt wetgeving aan waarmee dit allemaal mogelijk gaat worden gemaakt». De vorige Minister van V en J heeft al aangegeven positief te staan tegenover een wettelijke regeling zoals in het rapport wordt voorgesteld. Wij vernemen graag van de Minister of hij aan dit rapport opvolging gaat geven en, zo ja, hoe hij dat voor zich ziet en welk tijdpad hij daarbij beoogt. Kan hij daar iets over zeggen?

Minister Blok: Voorzitter. Het rapport is zeer veelomvattend. Alleen de samenvatting omvat al 60 pagina's en is al een ervaring op zich. Het rapport snijdt een heel belangrijk vraagstuk aan. In een samenleving met meer diverse samenlevingsvormen doen zich allerlei vraagstukken voor, deels als gevolg van medische technologie die eerder niet bestond. Dit betekent ook dat de voor de hand liggende vragen die zo-even werden gesteld, niet zo makkelijk te beantwoorden zijn. Ik heb de Kamer laten weten dat ik in overleg met deskundigen daarover deze week een congres organiseer en op grond daarvan een marsroute wil bepalen. De consequenties strekken zich tot heel veel terreinen uit. Het gaat van ethische vragen tot heel praktische wetgevende en financiële vragen. Ethische vragen gaan bijvoorbeeld over het type relaties dat je in wetgeving wilt regelen. Praktische vragen gaan bijvoorbeeld over het voorgestelde afstammingsregister. Ook zijn er de onvermijdelijke financiële vragen. Als we een afstammingsregister invoeren, is de vraag wie dat gaat betalen. Waarschijnlijk kijkt iedereen dan naar de Minister van V en J, maar de begroting van V en J is niet de begroting waar voortdurend de euro's in de jaspanden te vinden zijn. Kortom, ik wil graag een vervolg geven aan de aanbevelingen. Ik zie namelijk heel goed de fundamentele wijzigingen in de samenleving die daar aanleiding toe geven. Ik vrees alleen dat ik nog geen antwoord kan geven op de vraag over het tempo. Ik vind de eerste stap een prioriteitstelling in de onderdelen die we het eerst gaan implementeren en de onderdelen die later komen of nader onderzoek vragen.

De voorzitter: Het congres van vrijdag 17 februari waarnaar u verwijst, is dat het congres waarvoor de leden een uitnodiging hebben gekregen?

Minister Blok: Ja.

Mevrouw Bredenoord (D66): De algemene vragen zijn al gesteld. Medisch-technologisch gezien speelt er op dit moment ontzettend veel op dit terrein. Een aantal ontwikkelingen zijn nog niet meegenomen in het rapport. In ieder geval staan deze niet in de samenvatting; ik durf niet te beweren dat ik alle 400 pagina's gelezen heb. Ik denk bijvoorbeeld aan in-vitro-gametogenese, waarbij geslachtscellen worden gemaakt uit huidcellen. Deze week werd onder meer in Trouw en De Standaard daarover geschreven. Ik ben benieuwd naar de aanpak om dusdanige wet- en regelgeving te maken dat de technologie van over twee, drie of zes jaar meteen meegenomen is en de wet- en regelgeving robuust en toekomstvast is.

Minister Blok: Om dat beeld completer te krijgen, hebben we de input van deskundigen nodig. Die krijgen we niet alleen op het congres van aanstaande vrijdag, maar we zullen ook nader in kaart brengen wie we hierbij moeten betrekken. Dit illustreert precies hoe breed het is. Het gaat over medische technologie en de verwachting over de mogelijke toekomstige ontwikkelingen. Ik denk dat het extreem moeilijk is om in een wet toekomstige medische ontwikkelingen goed te regelen. Dat is typisch een vraag die ik aan de deskundigen wil voorleggen. Mijn eerste inschatting is dat het extreem lastig is. Iedere vergelijking gaat mank, maar je ziet bij recombinant-DNA-technieken dat de wetgever in het algemeen nogal beperkend was. Nu is er ook de CRISPR-technologie, die weer veel gerichter is dan de vroegere, ruwere technieken. Dat roept de vraag op of de CRISPR-technologie in de bestaande DNA-wetgeving moet worden vervat of niet. Daarmee illustreer ik hoe extreem moeilijk het is om nieuwe technologische ontwikkelingen al goed in wetgeving te vervatten. Het zou onverantwoord zijn om te suggereren dat ik al heel precies kan weergeven hoe snel ik dit kan regelen.

Mevrouw Bredenoord (D66): Ik begrijp volledig dat het ingewikkeld is en dat we nu nog niet kunnen voorspellen wat er over een aantal jaren kan. Ik weet vanuit mijn werk dat deze technieken er al zijn en dat dit bij dieren al kan. Het is slechts een kwestie van tijd. Het is hooguit een aanmoediging om dit wel alvast mee te nemen. Anders zitten we over drie, vier jaar met precies hetzelfde vraagstuk.

Minister Blok: Dit is een heel terecht punt, maar ik durf niet te zeggen of dat we nu al helemaal mogelijk kunnen maken of goed kunnen regelen in wetgeving.

De heer Lintmeijer (GroenLinks): Het veld is heel breed, zoals wel blijkt uit het rapport van de commissie-Wolfsen. Als je de toekomst erbij betrekt, is het veld zelfs oneindig. Is er binnen de boezem van het kabinet wel een eerste idee welke beperkingen of begrenzingen het om het veld heen wil zetten om tot wetgeving te komen? Anders gezegd, ik kan mij voorstellen dat de Minister zegt: het veld is zo breed; als we wachten tot we alles weten, komt er nooit wetgeving. Je kunt ook zeggen dat we in elk geval een aantal stappen wel willen regelen. Waar staat dan het hek waarbij de stappen stoppen? Is er een begrenzing aan te geven omtrent de onderwerpen waarover we in elk geval wetgeving willen opstellen? Ik vraag daarbij niet naar een termijn, maar naar een inhoudelijke inkadering.

Minister Blok: Een logische afweging is om het af te pellen langs het aantal mensen dat ermee te maken heeft. Een van de dingen die we bijvoorbeeld nog willen doen, is kinderen vragen hoe zij aankijken tegen de manier waarop de relatie met verschillende typen ouderschap is geregeld. Bij prioriteitstellingen moet je altijd een afwegingskader hebben. Ik vind het dan logisch om te bekijken hoe we de grootste groep, waarover nu onzekerheden of onduidelijkheden zijn, het eerst helpen en het vervolgens zo afpellen. Ik maak het maar heel pragmatisch.

De voorzitter: Ik heb een aanvullende vraag. Binnen uw departement is ongetwijfeld nagedacht over de vraag hoe hieraan opvolging kan worden gegeven. Waarschijnlijk is er een meerjarenplan gemaakt of een projectgroep samengesteld. Op welke wijze wordt ambtelijk handen en voeten gegeven aan de uitwerking van dit rapport? Is er bijvoorbeeld een visienota?

Minister Blok: Ik kijk daarbij even naar mijn ambtenaren, want die kunnen beter vertellen hoe dat is ingericht.

De heer Van der Hoeven: Er is in ieder geval een begin gemaakt met de aanbevelingen en wat er nodig is om die aanbevelingen op te volgen. De uitvoeringstoetsen van de belangrijkste aanbevelingen zijn een onderdeel van de opvolging die er nu aan wordt gegeven. Voor de prioriteitstelling en de verdere inzet zijn we afhankelijk van een eerste politieke keuze welke onderdelen op welke termijn worden uitgevoerd en welke onderdelen niet worden uitgevoerd.

De voorzitter: Waaraan moet ik denken bij de uitvoeringstoetsen? Wat moet ik mij daarbij voorstellen?

De heer Van der Hoeven: Op de belangrijkste en meest ingrijpende onderdelen wordt zo snel mogelijk, zodat het een rol kan spelen bij de formatie, bekeken wat het zou kosten en wat de minimale termijn is om zoiets in te voeren.

De voorzitter: Wat zou «het» kosten? En wat is «zoiets»?

De heer Van der Hoeven: Het gaat dan om bijvoorbeeld het invoeren van een register ontstaansgeschiedenis of het invoeren van meerouderschap, waarbij moet worden nagegaan wat dit betekent voor alle organisaties die gebruikmaken van de Basisregistratie Personen en te maken krijgen met vier ouders. Het gaat dus om dat soort vragen.

De voorzitter: Oké, interessant.

De heer Ruers (SP): We weten welke technische mogelijkheden er zijn op het moment dat men er gebruik van maakt. Er gebeurt de laatste jaren van alles op dit gebied, met name op het gebied van draagmoederschap. In de hele wereld zien we daarvan effecten die soms, vriendelijk gezegd, vraagtekens oproepen. In zijn brief schrijft de Minister over draagmoederschap dat er in ieder geval aan een aantal voorwaarden moet zijn voldaan. Hij somt er vijf op. Ik wil het even over de vijfde voorwaarde hebben. Ik citeer: «De afspraken tussen de draagmoeder en de wensouders moeten vóór de conceptie ter goedkeuring aan de rechter worden voorgelegd. Daarbij zijn tevens afspraken mogelijk over financiële vergoedingen aan de draagmoeder, gebonden aan een wettelijk maximum. Internationaal draagmoederschap dat onder dezelfde voorwaarden tot stand is gekomen komt in aanmerking voor erkenning in Nederland. Verder adviseert de Staatscommissie om kinderkoop afzonderlijk strafbaar te stellen.» Bij kinderkoop komt een strafrechtelijk aspect kijken. Maar net daarvoor staat dat afspraken van tevoren aan de rechter moeten worden voorgelegd. Stel nou dat men de procedure wel vervolgt, technisch gesproken, waarbij het draagmoederschap nog even niet aan de rechter is voorgelegd. Wordt dan ook gedacht aan een strafbaar feit? Hoe kijken we ertegen aan als men het niet voorlegt aan de rechter en het kind wel wordt verwekt, en het draagmoederschap zich dus wel voltrekt?

Minister Blok: Dit is een van de terechte vragen. Hierbij gaat het heel specifiek om het voorstel van de commissie om draagmoederschap netjes te regelen, ook als daarbij betaling plaatsvindt. De heer Ruers constateert terecht dat dit nu ook gebeurt. Ik heb overigens niet het beeld dat dit massaal gebeurt. De vraag van de heer Ruers is of het meteen strafbaar is als iemand, ondanks het feit dat we het hier netjes wettelijk proberen te regelen en na allerlei afwegingskaders en uitvoeringstoetsen, toch bedenkt om dat niet te doen. Daarop ga ik nog geen ja of nee antwoorden. Dat is een van de logische vragen om aan meerdere deskundigen voor te leggen. Je komt daarbij op de strafrechtelijke kant en de handhavingskant. Daarnaast zit er een heel belangrijke internationaalrechtelijke kant aan. Draagmoederschap vindt vaak over de grens plaats, helemaal als men zich niet aan de regels wil houden. Ik vrees dat ik de vragen van beide leden een beetje langs dezelfde lijn moet beantwoorden. Het zijn zeer terechte vragen, waarmee nog eens wordt geïllustreerd dat we het stapsgewijs moeten doen. Om een Chinees spreekwoord te gebruiken: als je toch een olifant opeet, doe het dan wel in kleine hapjes.

Mevrouw Wezel (SP): Ik heb begrepen dat een vergoeding van € 500 per maand voor het draagmoederschap een norm wordt. Dat kan heel negatieve effecten met zich brengen omdat mensen dat wellicht zien als een verdienmodel waarbij zij makkelijk € 500 per maand kunnen bijverdienen.

De voorzitter: U mag het antwoord schuldig blijven; dat is helemaal niet erg.

Minister Blok: Ik heb weleens een bevalling bijgewoond. Die maakte op mij niet de indruk van makkelijk bijverdienen; daar was overigens ook geen sprake van. Ik had al ontzag voor vrouwen, maar dat heb ik nog meer gekregen. De commissie-Wolfsen adviseert om voor een nette regeling te kiezen, aangezien we weten dat er betaald draagmoederschap plaatsvindt. Of we dan bedragen wettelijk moeten maximeren, tja, ik ben echt nog niet zover.

De heer Ruers (SP): Het is een ethisch probleem.

Minister Blok: Ja, moet je als overheid tarieven vaststellen voor iets wat op zich legaal is?

De voorzitter: Het wordt misschien wel meegenomen op het congres van vrijdag en vast ook in de trajecten daarna.

Mevrouw Bredenoord (D66): Bent u ervan op de hoogte dat er een onkostenvergoeding wordt gegeven voor het doneren van eicellen aan de eicelbank, waarvan er drie zijn? Daarmee doneert een vrouw voor de zwangerschap van een ander stel. Die vergoeding ligt tussen € 700 en € 900 per cyclus. Is de Minister daarvan op de hoogte? Wellicht is dat een punt om mee te nemen als benchmark.

De voorzitter: Ik zie dat dit opgeschreven wordt, dus ik neem aan dat dit meegenomen wordt.

Minister Blok: Het is bekend, maar ik vind dat niet een-op-een vergelijkbaar met de vraag of je wettelijk de prijs moet regelen voor het dragen van andermans kind. Als deze vraag aan mij als Minister wordt gesteld, gaat het over wettelijke regulering.

De voorzitter: De vraag wordt meegenomen, zie ik.

De heer Lintmeijer (GroenLinks): Ik val nog even terug op het Chinese spreekwoord. Een variant daarvan is: als je toch een olifant eet, begin dan bij de staart, want dan heb je na korte tijd in elk geval een concreet afgerond resultaat. Dat ligt een beetje in het verlengde van mijn eerste vraag. Het grote gevaar is dat we het veld zo breed houden dat we nooit meer wat doen. Ter onderstreping merk ik op – de Minister zei het eigenlijk al – dat we moeten bekijken welke dingen we wel op een aanvaardbare termijn kunnen doen. Ik maakte uit de ambtelijke woorden op dat er in elk geval gedacht wordt aan iets van een formatiedossier. Dat geeft weer wat hoop.

Mevrouw Wezel (SP): In de als bijlage bij het rapport gevoegde «Notitie ontstaan juridisch ouderschap en gezamenlijk ouderlijk gezag over buiten huwelijk/geregistreerd partnerschap geboren kinderen» wordt voorgesteld om naast de geboortemoeder degene die binnen drie maanden na de geboorte een verklaring van aanvaarding van het ouderschap aan de ambtenaar overlegt, te registreren als juridisch ouder. Als daarbij beide ouders aangeven het gezag gezamenlijk te willen uitoefenen, ontstaat dit gezamenlijk gezag van rechtswege. Als er bij de geboorteaangifte geen ouderschapsverklaring is overgelegd, stelt de ambtenaar, ingeval de moeder en een meerderjarige op een gemeenschappelijk woonadres staan ingeschreven, deze meerderjarige huisgenoot in de gelegenheid om het juridisch ouderschap al dan niet met het gezamenlijk gezag te aanvaarden. Ik begrijp niet goed waarom het samenwonen in deze notitie een criterium zou moeten zijn. Ook binnen het huwelijk is er geen plicht meer tot samenwonen. Waarom is niet zoals bij een huwelijk de geboorteaangifte doorslaggevend? Het is mij niet duidelijk waarom de moeder van rechtswege alle rechten en plichten ten opzichte van het kind op zich neemt door de enkele geboorteaangifte en de positie van de vader ten opzichte van het kind volkomen vrijblijvend is. Mijn voorkeur zou ernaar uitgaan dat de ambtenaar iemand die aangifte komt doen van de geboorte van een kind als ouder registreert, tenzij diegene zegt dat hij niet de opvoedouder dan wel de intentionele ouder wil zijn.

De voorzitter: Waaruit citeert u, mevrouw Wezel?

Mevrouw Wezel (SP): Dit is een stukje dat ik heb opgeschreven.

De voorzitter: O, oké. Ik kon het al niet vinden.

Mevrouw Wezel (SP): Nanneke Quik-Schuijt heeft dit ook aangegeven. Het is een vraag namens de SP-fractie.

Minister Blok: De tekst waarmee mevrouw Wezel begon, herken ik niet als onderdeel van het advies van de staatscommissie.

Mevrouw Wezel (SP): Het staat in de als bijlage bij het rapport gevoegde notitie.

Minister Blok: Dat is geen onderdeel van het advies, maar een van de overwegingen.

Mevrouw Wezel (SP): Oké, maar hoe kijkt de Minister daartegen aan?

Minister Blok: Ik gaf al aan dat ik het met het afgewogen advies van de staatscommissie een hele olifant vind. Ik ga alleen nog maar staarten aan de olifant plakken als dat heel nadrukkelijk uit de adviesrondes komt. Verder zal mijn neiging zijn om eerst maar eens soep te trekken van die staart. Dit zou een toevoeging zijn die de staatscommissie juist niet heeft gebruikt. We kunnen dit alleen maar behapbaar maken door het te trechteren, want het is echt te groot. Mijn manier van trechteren zou zijn om te bekijken met welke onderdelen we de grootste groepen helderheid kunnen verschaffen. Er zitten heel veel onderwerpen in die in het oog springen en die een beetje sciencefictionachtig lijken. Maar volgens mij is een logische trechtering om na te gaan hoe we zo veel mogelijk mensen aan duidelijkheid helpen.

De voorzitter: Volgens mij is het voor dit moment voldoende. Ik zie nog wel wat vragende ogen, maar ik kan mij voorstellen dat u hier nog op terugkomt in de loop van de tijd. Minister, ik dank u hartelijk voor wat u al wel met ons kon delen.

Sluiting 16.24 uur.


X Noot
1

Letter K heeft alleen betrekking op wetsvoorstel 33 032.

X Noot
2

Samenstelling:

Kox (SP), Engels (D66), Nagel (50PLUS), Ruers (SP), Van Bijsterveld (CDA) (vice-voorzitter), Duthler (VVD) (voorzitter), Ten Hoeve (OSF), Koffeman (PvdD), Strik (GL), Backer (D66), Knip (VVD), Barth (PvdA), Beuving (PvdA), Hoekstra (CDA), Popken (PVV), Schouwenaar (VVD), Schrijver (PvdA), Bikker (CU), Bredenoord (D66), Van Dijk (SGP), Markuszower (PVV), Van Rij (CDA), Rombouts (CDA), Van Weerdenburg (PVV), Wezel (SP), Van de Ven (VVD)

Naar boven