33 032 Wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek in verband met het juridisch ouderschap van de vrouwelijke partner van de moeder anders dan door adoptie

E1 VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR VEILIGHEID EN JUSTITIE2

Vastgesteld 16 juli 2013

De memorie van antwoord heeft de commissie aanleiding gegeven tot het maken van de volgende nadere opmerkingen en het stellen van de volgende nadere vragen.

1. Inleiding

De leden van de VVD-fractie danken de regering hartelijk voor de beantwoording van hun vragen in de memorie van antwoord. Zij hebben nog de volgende nadere vragen.

De leden van de SP-fractie danken de regering voor de uitvoerige beantwoording van de vele vragen. Deze leden hebben nog enkele nadere vragen.

2. Aantasting van het ouderschap

De leden van de VVD-fractie stellen dat de regering een schets heeft gegeven van het huidige afstammingsrecht en het biologische ouderschap. Het juridisch ouderschap van de vader kan worden aangetast op de grond dat hij niet de biologische ouder is van het kind, tenzij hij als levensgezel van de moeder heeft ingestemd met een daad die de verwekking van het kind tot gevolg kan hebben gehad (de zogenaamde instemmende levensgezel). Het juridisch ouderschap van de vader kan worden aangetast door ontkenning of vernietiging van het juridisch vaderschap. Stel dat het huwelijk tussen juridisch vader en juridisch moeder wordt beëindigd, kan het juridisch ouderschap van de (ex)gehuwde vader die geen instemmende levensgezel is met het wetsvoorstel straks ook aangetast worden door de gehuwde duomoeder? En zo ja, wanneer, op welke gronden? Kan het juridisch ouderschap van de gehuwde duomoeder straks ook worden aangetast door de biologische vader? Kan het juridisch ouderschap van de ongehuwde duomoeder worden aangetast op het moment dat het partnerschap tussen de ongehuwde moeders wordt ontbonden? Zo ja, op wiens initiatief en op welke gronden? En voor zover de regering dat niet sowieso al zal doen, wil de regering bij de beantwoording van deze vragen artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) betrekken anders dan door aan te geven dat rechterlijke tussenkomst voor aantasting van het juridisch ouderschap nodig is vanwege de bescherming van artikel 8 EVRM?

De leden van de VVD-fractie merken ook op dat erkenning van het juridische vaderschap van de sociale vader kan worden aangetast door het kind. Dat kan eventueel voor zijn meerderjarigheid door het inschakelen van een bijzonder curator. Het kind hoeft enkel te stellen dat zijn juridische vader niet zijn biologische vader is. Kan het kind met dit wetsvoorstel ook het juridisch moederschap van de sociale moeder aantasten? En zo ja, op welke gronden? En wat als het kind, als het meerderjarig wordt, toch op andere gedachten komt? Kan het deze aantasting dan weer terugdraaien? Zo ja, op welke gronden?

3. Vergelijking met andere landen

De regering laat de optie van het vestigen van juridisch ouderschap door adoptie bestaan omdat «erkenning» daarvan in het buitenland breder is dan de erkenning zoals die in dit wetsvoorstel wordt voorgesteld en reeds in het Nederlandse familierecht een plaats heeft. De leden van de VVD-fractie vragen of de regering kan aangeven voor welke landen in Europa en daarbuiten geldt dat het juridisch ouderschap door erkenning niet als zodanig wordt «erkend»?

De leden van de SP-fractie hebben nog nadere vragen over het invoeren van een verplichte registratie van de biologische vader. Kan de regering deze leden informeren over de landen die een dergelijke verplichte registratie kennen? Deze leden stellen te weten dat deze plicht bestaat in Costa Rica en dat St. Maarten wetgeving in voorbereiding heeft. Wat zijn de ervaringen in die landen? Worden er DNA-gegevens gevraagd of wordt het aan de aangever overgelaten om de naam van de vader te noemen? Als dat laatste het geval is dan kan toch gezegd worden dat een plicht om de naam van de biologische vader te noemen in ons land niet veel extra werk mee zal brengen? In geval van een huwelijk wordt al geregistreerd wie de vader is. Als er in die gevallen sprake is van donorinseminatie of «vreemd gaan» zal dit waarschijnlijk niet vermeld worden, maar kan het kind aan een verplichting om de biologische vader te noemen wel het recht ontlenen hier alsnog naar te vragen. De plicht om de biologische vader te noemen in de akte van geboorte zou waarschijnlijk de handel in zaad via internet flink indammen. Deze leden vragen of de regering het hiermee eens is.

4. Sociaal ouderschap

De regering geeft in de memorie van antwoord aan dat een afzonderlijke regeling van het sociale ouderschap feitelijk neerkomt op een regeling van alleen het sociale ouderschap van duomoeders, zo merken de leden van de VVD-fractie op. De sociale vader valt immers al onder het afstammingsrecht. Voor alle andere sociale ouders geldt dat zij pas juridisch ouder kunnen worden nadat het ouderschap van één van de bestaande ouders teniet is gedaan. Deze leden constateren dat de regering dit als argument gebruikt om aan te geven waarom het niet wenselijk zou zijn een afzonderlijke regeling voor het sociaal ouderschap buiten het afstammingsrecht in te voeren. Volgens deze leden mist de regering hiermee nu net het belangrijkste punt. Door het introduceren van sociaal ouderschap naast het juridisch en biologisch ouderschap is het niet meer nodig om het juridisch ouderschap van één van de ouders te niet te doen. Wil de regering nader motiveren waarom zij een aparte regeling van het sociaal ouderschap niet wenselijk vindt?

5. Wijziging van het afstemmingsrecht

In het deskundigengesprek over het wetsvoorstel dat in de Eerste Kamer op 18 juni 2013 is gevoerd, is door mevrouw prof. Mr. D.W.M.J. Pessers het afstammingsrecht vergeleken met een bouwpakket dat steeds ingewikkelder wordt. De leden van de VVD-fractie verwijzen naar het stenografisch verslag van deze bijeenkomst voor een nadere toelichting.3 De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat met dit wetsvoorstel het afstammingsrecht er in ieder geval bepaald niet eenvoudiger op wordt, maar eerder complexer. De belangrijkste «vooruitgang» van dit wetsvoorstel is volgens de regering dat de gehuwde duomoeder van rechtswege juridisch ouder wordt in geval sprake is van een onbekende donor. Indien er sprake is van een bekende donor, dient de gehuwde duomoeder het kind te erkennen. Dat geldt ook voor de ongehuwde duomoeder met en de ongehuwde duomoeder zonder bekende donor. De belangrijkste «vooruitgang» van de regering geldt dus maar voor een beperkte categorie. Deze leden hechten eraan dat eerst fundamenteel wordt nagedacht over het familierecht, alvorens het «bouwpakket» dat het afstammingsrecht dreigt te worden verder wordt uitgebreid. Wil de regering nog eens uitleggen waarom zij het toch verantwoord vindt om de in het wetsvoorstel voorgestelde aanpassingen door te voeren terwijl een relatief beperkte «vooruitgang» zal worden geboekt?

Het valt de leden van de SP-fractie op dat, ter rechtvaardiging van het verlaten van het beginsel dat het afstammingsrecht het biologisch ouderschap volgt, verwezen wordt naar -kort gezegd – de instemmende levensgezel. Is de regering het met deze leden eens dat dit een dode letter is? En zo ja, is de regering het met deze leden eens dat doorbreking van een fundamenteel beginsel van het familierecht meer rechtvaardiging verdient dan verwijzing naar een dode letter in de bestaande wet? Het lijkt voorts de vraag of die bepaling in het Burgerlijk Wetboek (BW) de toets van het EVRM heden nog zou kunnen doorstaan? Hoe kijkt de regering daar tegenaan?

6. Belang en rechten van het kind

De leden van de SP-fractie constateren dat het Marckx-arrest van het EHRM korte metten maakte met het verschil tussen natuurlijke en wettige kinderen.4 Een kind heeft een moeder en een vader waarmee het een juridische band moet kunnen hebben. Deze uitspraak heeft veel wetswijzigingen veroorzaakt, steeds met de strekking het kind zoveel mogelijk een moeder en een vader te geven. De verschillende rechten die vaders in de loop van de jaren na het Marckx-arrest zijn gegeven zijn wel steeds gekoppeld aan «family life als bedoeld in artikel 8 EVRM». Er is ook rechtspraak gekomen die het niet tolereert dat, indien er vóór of tijdens de zwangerschap een affectieve relatie tussen de biologische vader en de moeder was, de moeder de vader niet in de gelegenheid stelt om «family life» op te bouwen met het kind. Maar er is in de jurisprudentie nog nauwelijks aandacht besteed aan de rechten van het kind op een vader, zoals geformuleerd in het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind (IVRK), zo stellen deze leden. Er is steeds gekeken naar de rechten van de vader. Is de regering het met deze leden eens dat dit wetsvoorstel dit recht van het kind om beide ouders te kennen illusoir maakt? Is het de regering bekend dat zaad van de zogenaamd bekende donoren veelal wordt gekocht via internet, waardoor de mogelijkheid van het kind om zijn afstamming te traceren en een band met zijn vader op te bouwen volstrekt nihil is? Is de regering het met deze leden eens dat de overheid dit legitimeert met het huidige wetsvoorstel? Zo ja, zou de regering toch niet na willen denken over een regeling sui generis voor sociaal ouderschap en over een staatscommissie tot herziening van het familierecht?

In antwoord op vragen van de leden van de SP-fractie wijst de regering er in de memorie van antwoord op dat «family life» niet hetzelfde is als biologisch ouderschap en dat het Comité voor de Rechten van het Kind oog heeft voor de verschillende situaties waarin kinderen kunnen opgroeien.5 Deze leden zijn het daarin met de regering eens, maar merken op dat het helaas een feit is dat niet ieder kind bij zijn ouders kan opgroeien. Ze stellen tevens dat hun vraag ging over artikel 7 IVRK. Het recht van een kind om zijn ouders te kennen en zo veel mogelijk door hen te worden verzorgd en opgevoed gaat volgens deze leden wel degelijk over biologische ouders. Het feit dat 192 landen zich in het verdrag hebben kunnen vinden, impliceert in de ogen van deze leden dat onder «ouders» verstaan moet worden «biologische ouders», in aanmerking nemende de verschillende culturen in de landen. Hoe ziet de regering dat?

De leden van de SP-fractie wijzen op een discussie die slechts zijdelings met het wetsvoorstel te maken heeft, namelijk over hoe het gaat met kinderen die opgroeien met twee moeders. Zijdelings, omdat de discussie op dit moment niet gaat over de vraag of lesbisch ouderschap goed geregeld moet worden, maar over de vraag hoe het lesbisch ouderschap het best geregeld kan worden; door middel van het afstammingsrecht of anders. Toch, zo stellen zij, is er reden voor enige voorzichtigheid omdat uit onderzoek in de Verenigde Staten onder 40-jarigen die opgroeiden in een lesbisch gezin is gebleken dat deze groep wel degelijk meer problemen heeft dan de controlegroep die opgroeiende met een vader en een moeder. Volgens deze leden is het onderzoek naar de betekenis op de lange termijn van het opgroeien zonder vader of met een vader op afstand daarom noodzakelijk. Deelt de regering de mening dat, zolang wij in Nederland nog geen zicht hebben op de effecten op de lange termijn, terughoudendheid geboden is?

De leden van de SP-fractie vragen ook of, met dit wetsvoorstel, niet een stap terug in de geschiedenis wordt gezet, namelijk naar de tijd waarin het uitgangspunt was dat geboren worden buiten een huwelijk een rechteloze bastaard opleverde. Zij merken op dat ondertussen ook het IVRK van kracht is geworden dat kinderen het recht geeft hun ouders te kennen en zo mogelijk door hen te worden verzorgd en opgevoed. Is de regering het met deze leden eens dat dit recht niet wordt gerealiseerd door de wet kunstmatige bevruchting donorinseminatie? En wel omdat: 16 jaar te oud is, de stichting Donorgegevens Kunstmatige Bevruchting (DKB) zijn administratie onvoldoende op orde heeft en er bij een tekort aan zaad, zaad uit het buitenland wordt gebruikt, wat het kennen van de vader tot een illusie maakt.

Is de regering bekend met het verschijnsel dat «bekende donoren» veelal geworven worden via internet, en dus in feite onbekende donoren zijn, die voor het kind niet te traceren zijn?

Hoe beoordeelt de regering het feit dat deze handel in zaad door de Nederlandse overheid met behulp van dit wetsvoorstel wordt gefaciliteerd?

De regering vermeldt dat ook in dit wetsvoorstel de band met het biologisch ouderschap het sluitstuk blijft.6 Hoe ziet de regering dat ingeval donorzaad verkregen is via de Stichting DKB of het internet?

7. Informeren over afstamming

In antwoord op een vraag van de leden van de SP-fractie – die eveneens door de leden van de CDA-fractie is gesteld – antwoordt de regering dat het de verantwoordelijkheid van de ouders is om het kind te informeren over zijn afstamming. Is het leerstuk dat afstamming van openbare orde is niet meer van kracht? Sinds wanneer niet meer? Op grond waarvan niet meer? Volgens deze leden kan het IVRK in elk geval niet bedoeld hebben de ouders een plicht op te leggen met betrekking tot afstamming. Zij stellen dat het IVRK tot doel heeft kinderen rechten te geven, ook waar ouders falen, ook waar de overheid faalt, zodat de overheid daarop aangesproken kan worden. Ware dat anders dan zou het hele verdrag niet nodig zijn, zo merken deze leden op. Het verdrag verplicht de overheid om, voor zover het in zijn vermogen ligt, de rechten van kinderen te garanderen. In de ogen van deze leden schiet dit wetsvoorstel daarin tekort, omdat de gegevens van de bekende donor nergens terug te vinden zijn en de gegevens van de donor via de Stichting DKB te laat bekend kunnen worden (16 jaar), veelal helemaal niet te traceren zijn (indien het zaad uit het buitenland is betrokken)7 of als de donor geen recht geeft op contact. Deze leden vragen welke zinnige beslissing een rechter kan geven als de donor niet op komt dagen of wel komt maar zegt geen contact te willen? Onder «kennen« verstaat het IVRK volgens deze leden niet slechts «over een aantal gegevens beschikken». Wil de regering hier nog eens op ingaan?

8. Eventuele toename onbekende donoren

De leden van de SP-fractie merken op dat de regering antwoordt dat de kans verwaarloosbaar is dat de betere rechtspositie van vrouwen die gebruik maken van een onbekende donor zal leiden tot het vaker inschakelen van een onbekende donor.8 In de evaluatie van de embryowet en de wet donorgegevens kunstmatige bevruchting van 28 november 2012 wordt opgemerkt dat «in sommige instellingen wordt geschat dat meer dan de helft van de vrouwen die zwanger worden met behulp van een donor dit wordt via thuisinseminatie met behulp van een donor via internet».9 Dit gebeurt waarschijnlijk om wachtlijsten te omzeilen, maar ook omdat sommige vrouwen niet willen dat de donor een vaderrol gaat spelen of vinden dat een donor er alleen is om te doneren en dat daarmee het boek gesloten is. De cijfers die daaromtrent door Mr. Wilma Eusman zijn overgelegd tijdens een deskundigengesprek in de Eerste Kamer bevestigen deze vermoedens.10 De regering stelt ook nog dat moeders niet zelden juist naar een positieve rol van de donor zoeken. Dat komt inderdaad voor, maar heeft de regering daar ook cijfers over? Deze leden ontvangen graag een nadere reactie.

9. Tot slot

De memorie van antwoord dateert van 12 april 2013. De leden van de VVD-fractie lezen daarin de aankondiging van een rechtsvergelijkend onderzoek naar uitbreiding van het gezagsrecht naar meer dan twee personen. Het onderzoek bevond zich toen in de fase van aanbesteding. Kan de regering aangeven of er reeds een begin is gemaakt met uitvoering van het onderzoek en wanneer de resultaten worden verwacht?

De leden van de SP-fractie zouden graag cijfers ontvangen over de aantallen van ongehuwde heterostellen met kinderen, en daarbinnen over de aantallen bij wie de vader «vergeet» om te erkennen of wel erkent heeft maar nalaat het gezamenlijk gezag te laten aantekenen in het gezagsregister. Onder de groep die vergeet te erkennen of het gezamenlijk gezag te laten aantekenen moet ook de groep gerekend worden die dat onnodige bureaucratische rompslomp vindt of het ziet als een uiting van wantrouwen jegens elkaar. Deze leden zouden graag inzicht hebben in deze statistieken.

De leden van de vaste commissie voor Veiligheid & Justitie zien de nota naar aanleiding van het verslag – bij voorkeur binnen acht weken – met belangstelling tegemoet.

De voorzitter van de vaste commissie voor Veiligheid & Justitie, Duthler

De griffier van de vaste commissie voor Veiligheid & Justitie, Van Dooren


X Noot
1

Dit verslag is abusievelijk gedrukt onder D.

X Noot
2

Samenstelling:

Holdijk (SGP), Broekers-Knol (VVD), Kneppers-Heijnert (VVD), Kox (SP), Engels (D66), Franken (CDA), Thissen (GL), Nagel (50PLUS), Ruers (SP), Van Bijsterveld (CDA) (vicevoorzitter), Duthler (VVD) (voorzitter), Koffeman (PvdD), Kuiper (CU), Quik-Schuijt (SP), Strik (GL), K.G. de Vries (PvdA), Knip (VVD), Hoekstra (CDA), Lokin-Sassen (CDA), Scholten (D66), De Boer (GL), De Lange (OSF), Ter Horst (PvdA), Beuving (PvdA), Koole (PvdA), Schrijver (PvdA), Reynaers (PVV), Popken (PVV), Frijters-Klijnen (PVV) en Swagerman (VVD).

X Noot
3

Zie verslag deskundigenbijeenkomst in de Eerste Kamer, d.d. 18 juni 2013 (EK 2012–2013, 33 032, D in bewerking).

Op video: http://www.youtube.com/watch?v=6Mio4UQdWFQ&feature=youtu.be

X Noot
4

13 juni 1979, Publ. ECHR. A, vol. 31, NJ 1980, 462.

X Noot
5

EK 2012–2013, 33 032, C, p. 8.

X Noot
6

EK 2012–2013, 33 032, C, p. 2.

X Noot
7

Zie bijvoorbeeld jaarverslag 2011 van de stichting donorgegevens kunstmatige bevruchting.

X Noot
8

EK 2012–2013, 33 032, C, p. 14.

X Noot
10

Zie verslag deskundigenbijeenkomst in de Eerste Kamer, d.d. 18 juni 2013 (EK 2012–2013, 33 032, D in bewerking).

Naar boven