33 030 Verslagen van de commissie voor de Verzoekschriften en de Burgerinitiatieven

Nr. 28 VERSLAG OVER HET VERZOEKSCHRIFT1 VAN C. S. TE A.2 BETREFFENDE EEN OVERGANGSREGELING VOOR DE EIGEN-WONINGREGELING

Vastgesteld 24 mei 2012

Klacht

Verzoeker klaagt erover dat hij zeer getroffen is door de herziening van de wet op de inkomstenbelasting in 2001, waardoor hij niet langer als eigenaar maar als huurder van een in erfpacht verkregen woonboerderij wordt beschouwd en de eigen-woningregeling niet meer van toepassing is. Zijn aanzienlijke kosten in verband met restauratie en innovatie zijn daardoor niet meer aftrekbaar voor in de inkomstenbelasting. De herziening is zonder overgangsregeling van kracht geworden. Bovendien wordt hij voor de toepassing van andere fiscale regelingen, bijvoorbeeld de heffing van onroerende zaakbelasting en overdrachtsbelasting, wel beschouwd als eigenaar of mede-eigenaar. Zijn beroep op de hardheidsclausule ex artikel 63 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is door de staatssecretaris van Financiën afgewezen.

Naar aanleiding van deze klacht heeft de staatssecretaris inlichtingen verstrekt aan de commissie.

Feiten

Verzoeker heeft de woonboerderij in 1993 in erfpacht verkregen en in de volgende jaren voor eigen rekening behoorlijke investeringen gepleegd in de boerderij. De renten en kosten van de geldleningen die daarvoor noodzakelijk waren, waren als gevolg van de eigen-woningregeling in de Wet op de inkomstenbelasting 1964 aftrekbaar, voor zover die betrekking hadden op het woongedeelte en er in voldoende mate sprake was van belang bij de waarde-ontwikkeling van de woning.

Bij de totstandkoming van de Wet op de inkomstenbelasting 2001 heeft de wetgever expliciet uitgesproken dat een erfpachtrecht op een opstal te vergelijken is met huur. Omdat er in het algemeen geen sprake is van belang van de woninghuurder bij waarde-ontwikkeling, betekende dat eigenlijk geen verschil met de oude situatie voor wat de toepasselijkheid van de eigen-woningregeling betreft. Daarom is geen overgangsmaatregel genomen.

De belastingdienst heeft pas in de aangifte van verzoeker over 2003 toepassing gegeven aan de nieuwe regeling door af te wijken van diens aangiften. Tot en met 2002 heeft verzoeker er niets van gemerkt. Met ingang van 2009 is het erfpachtcontract van verzoeker omgezet in een recht van opstal, waardoor verzoeker ook voor de inkomstenbelasting weer als eigenaar wordt behandeld. In de jaren 2003 tot en met 2008 heeft verzoeker de op het woongedeelte betrekking hebbende kosten dus niet in mindering kunnen brengen op zijn belastbaar inkomen.

Verzoeker heeft vergeefs gebruik gemaakt van de middelen van bezwaar en beroep. Daarbij heeft de rechter ondermeer overwogen dat de waardeveranderingen die de woonboerderij heeft ondergaan niet grotendeels verzoeker aangaan. Vervolgens heeft verzoeker in 2007 vergeefs een beroep gedaan op de hardheidsclausule.

Overwegingen

Verzoeker heeft het door hem beschreven nadeel eerst ervaren nadat de belastinginspecteur in 2005 afweek van zijn aangifte voor de inkomstenbelasting over 2003, omdat hij de situatie opnieuw is gaan bezien, uiteraard vanuit de Wet op de inkomstenbelasting 2001 en constateerde dat de woning van verzoeker niet als eigen woning was aan te merken. Dit standpunt is door de rechter overgenomen. Dat verzoeker in de jaren daarvóór wel bepaalde kosten in verband met de woning in mindering heeft gebracht op zijn belastbaar inkomen, leidt niet tot de conclusie dat die aftrek daarna eveneens moet worden aanvaard dan wel dat verzoeker moet worden gecompenseerd voor het nadeel.

Dat iemand voor de toepassing van verschillende fiscale regelingen of als eigenaar of als huurder moet worden behandeld, zoals verzoeker stelt, kan niet worden volgehouden, omdat niet steeds dezelfde factoren een rol spelen. Zo wordt overdrachtsbelasting geheven bij de vestiging van zakelijke rechten en is de zakelijk gerechtigde weer onderworpen aan onroerende zaakbelasting.

Oordeel van de commissie3

De staatssecretaris heeft terecht geconstateerd dat hier sprake is van een bewuste keuze van de wetgever, ook voor het niet opnemen van overgangsrecht en om die reden terecht geen toepassing gegeven aan de hardheidsclausule.

Voorstel aan de Kamer

Er is geen aanleiding om de Kamer een voorstel te doen.

De voorzitter van de commissie, Neppérus

De griffier van de commissie, Van Dijk


X Noot
1

Dit adres en de stukken welke de commissie bij haar onderzoek ten dienste hebben gestaan, liggen op het commissiesecretariaat Verzoekschriften, Lange Poten 4, Den Haag, ter inzage van de leden.

X Noot
2

Naam en adres van verzoeker zijn de commissie bekend.

X Noot
3

De commissie bestaat uit de leden: Cörüz (CDA), Smeets (PvdA), Neppérus, (voorzitter) (VVD), Van Raak (SP), Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU), Elissen (PVV), Schouw (D66), Taverne (VVD) en de plaatsvervangend leden Biskop (CDA), Klijnsma (PvdA,) Harbers (VVD) en Mulder (VVD).

Naar boven