33 030 Verslagen van de commissie voor de Verzoekschriften en de Burgerinitiatieven

Nr. 19 VERSLAG OVER HET VERZOEKSCHRIFT 1 VAN M. T. TE O.2 BETREFFENDE HET HANDELEN VAN DE BELASTINGDIENST

Vastgesteld 8 maart 2012

Klacht

Verzoeker klaagt erover dat de inspecteur der belastingen heeft geweigerd om zijn verzoek om alsnog ambtshalve een middeling van jaarinkomens toe te passen te honoreren en dat de belastingdienst hem daarna telefonisch en schriftelijk onzorgvuldig is tegemoet getreden.

Naar aanleiding van deze klacht heeft de staatssecretaris van Financiën inlichtingen verstrekt aan de commissie.

Feiten

Verzoeker heeft op 30 maart 2011 verzocht om middeling van inkomens over de jaren 2002 tot en met 2004, in verband met de verschuldigde inkomstenbelasting. Dit verzoek werd op 11 april 2011 door de belastinginspecteur afgewezen omdat het verzoek niet was ontvangen binnen de termijn van 36 maanden na de dag waarop de laatste aanslag in de inkomstenbelasting over een in het tijdvak begrepen jaar onherroepelijk was geworden. In het onderhavige geval was dat de aanslag over 2002, die op 11 januari 2008 onherroepelijk was geworden. Het verzoek was derhalve ruim twee maanden te laat. Een en ander vloeit voort uit artikel 3.154 lid 10 van de Wet inkomstenbelasting 2001.

Op 8 juli 2011 diende verzoeker een bezwaarschrift in tegen deze afwijzing. De inspecteur verklaarde dit bezwaar op 18 augustus 2011 niet ontvankelijk omdat het bezwaarschrift niet binnen zes weken was ingediend. Daarbij gaf de inspecteur aan dat hij ook ambtshalve geen reden zag om alsnog middeling toe te staan. Op 22 augustus 2011 vroeg verzoeker om heroverweging, waarin hij aangaf dat zijns inziens sprake was van een verschoonbare termijnoverschrijding ten tijde van de indiening van het middelingsverzoek, vanwege zijn geestesgesteldheid als gevolg van zakelijke en persoonlijke problemen. Daarop liet de inspecteur op 25 augustus 2011 weten geen vrijheid te hebben om op grond van «verschoonbaar verzuim» op zijn uitspraak terug te komen. Wel attendeerde hij verzoeker op de mogelijkheid om bij de staatssecretaris van Financiën een beroep te doen op de hardheidsclausule ex artikel 63 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, hetgeen hij op 29 augustus 2011 deed. Op 3 oktober 2011 wees de staatssecretaris dit verzoek af, omdat het zijns inziens aan de inspecteur is om te beoordelen of er sprake was (geweest) van een verschoonbare termijnoverschrijding. Op 5 oktober diende verzoeker wederom een verzoek om herziening in bij de inspecteur, die dit echter op 12 oktober afwees. Op 27 oktober 2011 diende verzoeker een klacht hierover in bij de Directeur van de belastingdienst, die daar op 9 november 2011 uitspraak over deed en daarbij wederom verwees naar de bevoegdheid en de beslissing ter zake van de inspecteur.

Overwegingen

De belangrijkste grief van verzoeker is dat de inspecteur niet is ingegaan op zijn argumenten in zijn verzoek van 22 augustus 2011 om uit te gaan van een verschoonbare termijnoverschrijding ten tijde van de indiening van het middelingsverzoek. De inspecteur gaat daar in zijn reactie inderdaad niet op in en volstaat met de opmerking, in de boven reeds aangehaalde bewoording, dat hij niet op zijn uitspraak op het bezwaarschrift kan terugkomen. Het ware echter beter geweest als de inspecteur dit uitgebreider had gemotiveerd, door er bijvoorbeeld op te wijzen dat verzoeker in zijn oorspronkelijke verzoeken (van 30 maart en 8 juli 2011) geen gewag maakte van zijn verschoonbaarheidsargument en dat hij daar in zijn besluit van 18 augustus dus ook niet op kon ingaan, en voorts dat hij slechts eenmaal een besluit kan nemen op een bezwaarschrift en het daarom niet zinvol was om een inhoudelijk oordeel te geven over het verschoonbaarheidsargument-.

De tweede grief van verzoeker betreft een bejegeningsaspect. Indien hem telefonisch, wat niet meer is vast te stellen, door een medewerker van de belastingdienst is gezegd dat de dienst geen tijd zou hebben om klachten als die van hem te behandelen, dan is dit inderdaad een onheuse bejegening.

De derde grief van verzoeker betreft de brief van de directeur van de Belastingdienst van 9 november 2011 waarin deze stelt dat verzoekers middelingsverzoek ruim anderhalf jaar te laat was. Deze opmerking is weliswaar verklaarbaar (want gebaseerd op de dag van het onherroepelijk worden van een andere over genoemd tijdvak opgelegde aanslag) maar het is begrijpelijk dat verzoeker zich hier aan heeft gestoord.

Oordeel van de commissie3

De commissie is van mening dat de belastingdienst en de staatssecretaris over het geheel genomen adequaat en snel hebben gereageerd op de brieven van verzoeker. Een uitgebreidere motivering van de inspecteur in latere instantie had verdere klachten wellicht kunnen voorkomen. De klacht over de onzorgvuldigheid in een brief is terecht. Alles bijeengenomen is er echter geen sprake van een ernstige onzorgvuldigheid of tekortkoming.

Voorstel aan de Kamer

Er is geen aanleiding om de Kamer een voorstel te doen.

De voorzitter van de commissie, Neppérus

De griffier van de commissie, Van Dijk


X Noot
1

Dit adres en de stukken welke de commissie bij haar onderzoek ten dienste hebben gestaan, liggen op het commissiesecretariaat Verzoekschriften, Lange Poten 4, Den Haag, ter inzage van de leden.

X Noot
2

Naam en adres van verzoeker zijn de commissie bekend.

X Noot
3

De commissie bestaat uit de leden: Cörüz (CDA), Smeets (PvdA), Neppérus, (voorzitter) (VVD), Van Raak (SP), Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU), Elissen (PVV), Schouw (D66), Taverne (VVD) en de plaatsvervangend leden Biskop (CDA), Klijnsma (PvdA,) Harbers (VVD) en Mulder (VVD).

Naar boven