Klacht
Verzoekster klaagt dat de staatssecretaris van Financiën heeft geweigerd om op grond
van de hardheidsclausule ex artikel 63 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen
goed te keuren dat haar alsnog teruggave van inkomstenbelasting wordt verleend over
de jaren 2001 tot en met 2005.
Naar aanleiding van deze klacht heeft de staatssecretaris van Financiën inlichtingen
verstrekt aan de commissie.
Feiten
Verzoekster ontvangt vanaf mei 2001 een AOW-uitkering. Haar partner heeft bij de aangifte
voor de inkomstenbelasting over dat jaar en volgende niet gevraagd aan de Sociale
Verzekeringsbank om in de loonheffing over die uitkering de algemene heffingskorting
toe te passen. Hij had namelijk uit een telefoongesprek met een medewerker van de
belastingdienst begrepen dat die heffingskorting slechts eenmaal kon worden toegepast.
In april 2011 werd verzoekster er door de belastingdienst in een brief, die betrekking
had op het jaar 2009, op geattendeerd dat zij om toepassing van de genoemde heffingskorting
kon vragen. Pas toen begreep zij dat zij dit dus ook over alle jaren met ingang van
2001 had kunnen doen. Door middel van zogenoemde T-biljetten (al dan niet herziene
aangiften) verzocht zij alsnog om die toepassing.
De belastingdienst heeft echter de (herziene) aangiften over de jaren 2001 tot en
met 2005 niet in behandeling genomen, omdat, zo oordeelde de belastinginspecteur,
sinds de inwerkingtreding van het Besluit van 16 december 2010 inzake ambtshalve verminderingen
van aanslagen, voor alle verzoeken daartoe die ná 31 maart 2011 zijn ingediend geldt
dat die ten hoogste tot vijf jaar terug kunnen worden ingewilligd, tenzij er sprake
is van bepaalde uitzonderlijke omstandigheden.
Verzoekster heeft in haar bezwaar tegen de weigering van de belastingdienst om teruggaven
te verlenen over genoemde jaren gewezen op het feit dat het mislopen van die teruggaven
allereerst te wijten is aan door een medewerker van de belastingdienst verstekte onjuiste
informatie en op het feit dat zij eerst in april 2011 ontdekte dat die informatie
onjuist was geweest.
De inspecteur bleef bij zijn standpunt dat genoemd Besluit hem geen ruimte bood voor
enieg tegemoetkoming.
De staatssecretaris heeft vervolgens het beroep van verzoekster op de hardheidsclausule
afgewezen omdat de wetgever het doen van (herziene) aangiften over verstreken jaren
bewust heeft beperkt tot vijf jaar, omdat belastingtijdvakken op enig moment moeten
kunnen worden afgesloten. De inspecteur had zich daar volgens de staatssecretaris
ook op kunnen en moeten beroepen en niet op het aangehaalde Besluit, hoewel de conclusie
dezelfde is.
Verzoekster kan zijns inziens ook geen beroep doen op opgewekt vertrouwen. Het is
zeer waarschijnlijk dat de medewerker van de belastingdienst destijds telefonisch
heeft gezegd dat de heffingskorting slechts eenmaal door een inhoudingsplichtige instantie
kan worden toegepast en niet heeft gezegd dat dit slechts eenmaal per echtpaar kon.
Dit laatste zou namelijk apert in strijd met de regels zijn. De staatssecretaris houdt
het derhalve op een misverstand bij de parnter van verzoekster.
Oordeel van de commissie3
Niet gebleken is dat de staatssecretaris ten onrechte geen toepassing heeft gegeven
aan de hardheidsclausule. Hoe begrijpelijk het ook is dat verzoekster het als wrang
ervaart dat zij belastingteruggaven misloopt, het is plausibel dat dit het gevolg
is van een misverstand aan de zijde van haar partner in combinatie met een dwingende
wettelijke bepaling. Er is geen sprake van uitzonderlijke omstandigheden.
Voorstel aan de Kamer
Er is geen aanleiding om de Kamer een voorstel te doen.
De voorzitter van de commissie, Neppérus
De griffier van de commissie, Van Dijk