Klacht
Verzoeker klaagt erover dat de belastingdienst zijn verzoek om een aanslag in de inkomstenbelasting
over het jaar 2002 ambtshalve te herzien, onzorgvuldig en onjuist heeft behandeld.
Naar aanleiding van deze klacht heeft de staatssecretaris van Financiën inlichtingen
verstrekt aan de commissie.
Feiten
Verzoeker heeft op 27 november 2008 voor de tweede maal een pro forma bezwaarschrift
ingediend tegen de aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over
het jaar 2002. Omdat hij ook op 17 december 2004 daartegen een pro forma bezwaarschrift
had ingediend (dat op 23 februari 2005 werd afgewezen bij uitblijven van een nadere
motivering) en niet tweemaal een bezwaarschrift kan worden ingediend tegen dezelfde
aanslag, heeft de belastinginspecteur dit bezwaarschrift behandeld als een verzoek
om ambtshalve vermindering van de aanslag te verlenen. Op 21 januari 2009 heeft verzoeker
de motivering ingediend. Op 18 februari 2009 heeft een hoorgesprek plaatsgevonden.
Op 12 mei 2009 wijst de inspecteur het verzoek tenslotte af, omdat dit niet was ingediend
binnen de termijn die voortvloeit uit het Uitvoeringsbesluit inzake het ambtshalve
verlenen van verminderingen. Dat besluit stelt een vijfjaarstermijn na het verstrijken
van het betreffende belastingjaar, eventueel te verlengen met de termijn waarmee uitstel
is verleend voor het doen van de aangifte. In het geval van verzoeker verliep de termijn
op 1 april 2008.
Verzoeker diende op 17 februari 2010 een klacht in tegen de inspecteur vanwege het
niet willen herzien van de aanslag. Verzoeker werd op 15 maart 2010 gehoord. Op 7 april
2010 verklaart de belastingdienst de klacht ongegrond.
Overwegingen
Verzoeker bestrijdt niet dat zijn bezwaarschrift (lees: verzoek om ambtshalve herziening)
van 27 november 2008 te laat is ingediend volgens de op dat moment geldende regels.
Hij meent echter dat de inmiddels (in 2009) van kracht geworden wijziging van de regels
ter zake, namelijk een verlenging van de vijfjaarstermijn naar een zevenjaarstermijn,
ook op zijn verzoek had moeten worden toegepast en verwijt de belastingdienst bovendien
dat die wijziging van de regels voor hem verzwegen is. De gewijzigde regelgeving is
echter niet van toepassing op verzoeken van vóór 2009 (en zelfs niet op alle verzoeken
die in 2009 zijn ingediend). Niet valt in te zien waarom de belastingdienst verzoeker
zou moeten attenderen op regels die niet op hem van toepassing zijn.
Deze klacht heeft verzoeker overigens eerst naar voren gebracht bij de indiening van
zijn verzoekschrift bij de Kamer. In zijn aanvankelijke klacht bij de belastingdienst
verweet hij de belastingdienst dat op 7 april 2010 een beslissing is genomen op zijn
klacht, terwijl hem nog de gelegenheid was geboden om aan te tonen dat hem langer
uitstel van indiening van de aangifte was verleend dan in de bepaling van de voor
hem geldende verzoektermijn was meegewogen. Verzoeker had inderdaad tot 1 april die
gelegenheid gekregen maar omdat hij op 1 april niets had overlegd, kon op 7 april
de beslissing worden genomen. Zijn bewering dat hij op 1 april om uitstel had verzocht
kan niet worden gestaafd.
Oordeel van de commissie3
Verzoeker is vanwege de belastingdienst noch onzorgvuldig noch onjuist behandeld.
Voorstel aan de Kamer
Er is geen aanleiding om de Kamer een voorstel te doen.
De voorzitter van de commissie, Neppérus
De griffier van de commissie, Van Dijk