33 019 Wijziging van onder meer de Mediawet 2008 in verband met aanpassing van de rijksmediabijdrage, beëindiging van de wettelijke taken van de Stichting Radio Nederland Wereldomroep en aanpassingen van meer technische aard

Nr. 5 VERSLAG

Vastgesteld 3 november 2011

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel genoegzaam voorbereid.

Inhoudsopgave

I.

ALGEMEEN

2

     

1.

Inleiding en achtergrond van het wetsvoorstel

2

2.

Verlaging van de rijksmediabijdrage

3

3.

Beëindiging van de wettelijke taken van de Wereldomroep

3

3.1

Kerntaak a: informeren Nederlandstaligen in het buitenland

5

3.2

Kerntaak b: onafhankelijke informatie in landen met een informatieachterstand

6

4.

Wijzigingen in het hoofdstuk Stimuleringsfonds voor de pers

7

4.1

Steun bieden aan gratis bladen

7

4.2

Steun bieden aan nieuwe bladen

7

5.

Overige wijzigingen

7

5.1

Omvang raad van bestuur en raad van toezicht van de NPO

7

5.2

Regeling eindafrekening kerkgenootschappen en genootschappen op geestelijke grondslag

7

5.3

Omroeplidmaatschap en ledenwerving

8

6.

Financiële gevolgen

10

     

II.

ARTIKELSGEWIJS

11

     

Artikel 1

11

– Onderdelen J, K en AA (artikelen 2.26, 2.32 en 2.137)

11

– Onderdeel CC (artikel 2.138a)

12

– Onderdeel EE (artikel 2.144)

12

– Onderdeel DDD (artikel 7.21)

12

– Onderdeel FFF (artikel 8.4)

13

I ALGEMEEN

1. Inleiding en achtergrond van het wetsvoorstel

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de Wijziging van de Mediawet 2008. Zij zien aanleiding tot het stellen van enkele vragen. De leden danken de regering voor de uitwerking van de eerdere plannen die besproken zijn in de Kamer. De afbouw van de rijksbijdrage aan de publieke omroep, maar ook het verhogen van het lidmaatschapsgeld zijn op korte termijn in wetgeving te realiseren. De leden verbazen zich dat er geen bepalingen zijn opgenomen ten aanzien van het vrijgeven van de programmagegevens. Kan de regering toelichten waarom de programmagegevens niet aan de orde komen in dit wetsvoorstel? De programmagegevens waren immers ook onderdeel van het debat omtrent de Mediabrief in juni 2011.

De leden van de PvdA-fractie hebben met enige bezorgdheid kennisgenomen van het wetsvoorstel tot wijziging van onder meer de Mediawet 2008. Zij hebben een aantal vragen en opmerkingen en spreken de hoop uit dat de regering bereid is welwillend naar de zorgen van deze leden te kijken.

De leden van de PVV-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het wetsvoorstel. De hervorming van het publieke mediabestel achten de leden van groot belang. De leden vragen waarom het vrijgeven van programmagegevens, Nederlandstalige repertoire en de salarissen van omroepmedewerkers niet worden behandeld in dit wetsvoorstel. De leden vragen wanneer deze zaken aan de orde zullen komen.

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel. Zij onderschrijven de daarin genomen maatregelen. In het regeerakkoord is afgesproken dat het rijk de komende jaren 18 miljard wil gaan bezuinigen om de overheidsfinanciën weer op orde te krijgen. Hiermee wordt voorkomen dat de rekening (met rente) voor de staat van de overheidsfinanciën wordt neergelegd bij toekomstige generaties. Binnen het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) is in verband hiermee een bezuiniging op het mediabudget opgenomen, oplopend tot 200 miljoen in 2015. De leden zijn van mening dat dit een forse opgave is, maar één die wel noodzakelijk is. Indien de omroepen hun krachten bundelen en ondoelmatigheden bestrijden is het mogelijk om een kwalitatief hoogwaardige programmering te bieden voor een breed publiek.

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. De leden hebben enkele vragen en opmerkingen. De leden vragen wanneer het tweede wetsvoorstel, waarin het tweede deel van de bezuinigingen waaronder die op het Muziek Centrum van de Omroep worden uitgewerkt, te verwachten is.

De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief over de wijziging van de onder meer de Mediawet 2008. Deze leden hebben nog een aantal vragen.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met afkeuring kennisgenomen van wijziging van onder meer de Mediawet 2008 in verband met aanpassing van de rijksmediabijdrage, beëindiging van de wettelijke taken van de Stichting Radio Nederland Wereldomroep en aanpassingen van meer technische aard.

De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het wetsvoorstel.

2. Verlaging van de rijksmediabijdrage

De leden van de SP-fractie maken zich zorgen over de omvang van de bezuinigingen. Een bezuiniging van 200 miljoen euro kan niet zomaar gerealiseerd worden zonder dat hier de kwaliteit en diversiteit van de publieke omroep en de programmering onder zal lijden. De Boston Consulting Group (BCG) stelt in haar eindrapportage Efficiëntieonderzoek Landelijke Publieke Omroep2 dat de kosten verlaagd kunnen worden wanneer er meer buitenlandse programma’s worden aangekocht. De leden zijn van mening dat dit een verarming van de programmering is. Is de publieke omroep er niet juist ook voor om Nederlandse programma’s van hoge kwaliteit te maken in plaats van deze in te kopen? Ook stelt BCG dat de geplande omroepfusies een maximale besparing van 135 miljoen euro oplevert. Op generieke overhead bij de publieke omroep kan 16 miljoen euro bespaard worden, waarvan 6 miljoen euro door fusies. Waar moeten de overige miljoenen dan vandaan komen, zonder dat er zware concessies aan kwaliteit en diversiteit worden gemaakt? De leden stellen dat televisie een publieke voorziening is en de overheid hierin een belangrijke verantwoordelijkheid heeft.

De leden van de ChristenUnie-fractie vinden een bezuiniging op de publieke omroep op zijn plaats, maar vinden de omvang van de bezuiniging zeer groot ten opzichte van andere terreinen. De publieke omroep moet van waarde blijven voor maatschappelijke binding en het bieden van een platform voor pluriforme programma’s. De leden vragen of deze kerntaken overeind blijven met een bezuiniging van op termijn 200 miljoen euro.

3. Beëindiging van de wettelijke taken van de Wereldomroep

De leden van de VVD-fractie hebben zich uitgesproken voor de wijzigingen in de financiering en wettelijke taak van de Wereldomroep. Daarbij hebben deze leden benadrukt dat de overgang naar de nieuwe situatie wel zorgvuldig moet gebeuren. Ze hebben hierover de volgende vragen. Zij vragen of er via Buitenlandse Zaken (BuZa) een nieuwe wettelijke taak wordt geformuleerd, nu de wettelijke taak uit de Mediawet 2008 wordt geschrapt. In welke wetgeving wordt deze taak opgenomen? Tevens vragen zij of er al een sociaal plan is opgesteld en wie de frictiekosten opvangt. Wat zou het kosten om, nu de Wereldomroep geen taak meer heeft ten aanzien van uitzenden in het buitenland, de middengolf vanuit de mediabegroting te financieren en op deze wijze voor verschillende doelgroepen uitzendingen beschikbaar te houden van radio uitzendingen van de publieke omroep? De leden tasten tot op heden in het duister ten aanzien van de precieze invulling van de plannen ten aanzien van de Wereldomroep. Zij verzoeken de regering om een stappenplan, dat aangeeft welke stappen wanneer gezet worden en wie voor welke stap verantwoordelijk is. Daarin zien deze leden ook graag een toelichting op de rol van de minister richting de overgangsdatum.

Met grote bezorgdheid hebben de leden van de PvdA-fractie kennisgenomen van het feit dat de regering voorstelt de Wereldomroep volledig uit de Mediawet te schrappen. Deze leden vragen of zij het toch goed hebben begrepen dat het toekomstperspectief voor het resterende deel van de Wereldomroep nog altijd die van een media-instelling is, die in onafhankelijkheid zijn werk kan doen. Zij vragen of het toch niet de bedoeling van de regering is de Wereldomroep om te vormen tot een propagandamachine, maar dat het de bedoeling toch nog steeds is om onafhankelijke journalistiek te bedrijven. Zij vragen of de regering het met deze leden eens is dat het de Mediawet is, die garanties biedt voor de onafhankelijkheid van alle gesubsidieerde media-instellingen. Zou het dan niet verstandiger zijn, zo vragen deze leden om de Wereldomroep wel de wettelijke bescherming te blijven bieden van de Mediawet. Zou het dan ook geen verstandigere optie zijn als in de Mediawet wordt opgenomen dat de subsidiëring van de Mediawet door het ministerie van Buitenlandse Zaken plaatsvindt, terwijl tegelijk de taakomschrijving en de onafhankelijkheid in de Mediawet worden geborgd? Is de regering bereid om deze mogelijkheid alsnog te overwegen, zo vragen deze leden.

De leden van de CDA-fractie constateren dat deze bezuiniging de gelegenheid biedt voor het Rijk om zich bij mediataken meer toe te leggen op de kerntaken. Vanuit dit perspectief is gekeken naar de huidige taken van de Wereldomroep. De leden onderschrijven de visie van de regering dat de taken ten aanzien van het informeren van Nederlandstaligen in het buitenland en het verspreiden van een realistisch beeld van Nederland in het buitenland voornamelijk zijn achterhaald. Met de Raad van State zijn de leden van mening dat behoud van journalistieke onafhankelijkheid essentieel is. Hoe kan de eigen verantwoordelijkheid en onafhankelijkheid van de Wereldomroep geborgd worden in de nieuwe constellatie? Zij vragen hoe de schijn kan worden vermeden dat de Wereldomroep bij zijn werkzaamheden in het kader van het Vrije Woord niet onafhankelijk – want gesubsidieerd door Buitenlandse Zaken – is. Tevens vragen zij of het mogelijk is de Wereldomroep ook in de nieuwe situatie en met handhaving van de budgettaire afspraken onder de werking van de Mediawet te laten vallen. Immers via de Mediawet is de onafhankelijkheid van de Wereldomroep automatisch geregeld. Bovendien kan de Wereldomroep binnen de mediawet eenvoudiger synergie met andere journalistieke organisaties realiseren. Ook is de governance via de Mediawet goed geborgd. Gaarne ontvangen zij een toelichting van de regering hierop. Tevens vragen de leden een nadere toelichting van de regering op het budget voor de overblijvende taak van de Wereldomroep bij Buitenlandse Zaken. Kan de regering aangeven hoeveel dit is voor de periode tot 2015? Wat deze leden betreft moet duidelijk zijn dat er voldoende middelen voor de kerntaak beschikbaar moeten blijven. Kan de regering ook al aangeven hoe dit budget zal worden aangewend? Kan de regering al aangeven op welke wijze de frictiekosten worden gefinancierd en of deze voor rekening van het ministerie van OCW of van OCW en BuZa gezamenlijk komen? Tenslotte vragen de leden of er al duidelijkheid is over de (contouren) van een sociaal plan.

De leden van de SP-fractie pleiten opnieuw voor het behoud van de Wereldomroep. Vele reacties die de fractie vanuit de hele wereld heeft ontvangen tonen de wenselijkheid en het belang aan van de Wereldomroep. Dat de eerste kerntaak van de Wereldomroep komt te vervallen, is een besluit waar de leden zich absoluut niet in kunnen vinden. Deze taak waarbij Nederlandstaligen in het buitenland worden geïnformeerd, is een uiterst belangrijke. Dit geldt ook voor de calamiteitenfunctie, die ook komt te vervallen. De leden vragen de regering hoe de onafhankelijkheid van de journalistiek gewaarborgd blijft en wanneer deze in een subsidierelatie met Buitenlandse Zaken terecht komt. De minister stelt dat de regering hier zorg voor zal dragen, maar geeft niet aan hoe. Aangezien OCW tot 2013 verantwoordelijk blijft voor de Wereldomroep, zal een sociaal plan worden voorgelegd aan de regering. De leden vragen of de uitwerking van dat plan dan ook aan de Kamer wordt voorgelegd.

De leden van de D66-fractie constateren dat de Raad van State oordeelt dat de eigen verantwoordelijkheid van de Wereldomroep als maatschappelijke organisatie niet mag worden ingeperkt door de tot stand te brengen subsidierelatie met het ministerie van Buitenlandse Zaken. Kan de regering ingaan op het punt van de subsidierelatie? De leden vragen hoe de journalistieke onafhankelijkheid van de Wereldomroep gewaarborgd wordt. Zou het voor de onafhankelijkheid van de Wereldomroep zinnig zijn om de functies van de Wereldomroep te blijven borgen binnen de Mediawet, los van het feit dat de bekostiging voortaan buiten de Mediabegroting zal vallen? Voorts willen deze leden weten op basis van welke criteria het ministerie van Buitenlandse Zaken vanaf 2013 bepaalt hoe hoog de subsidie voor de Wereldomroep voor een bepaalde periode moet zijn.

De leden van genoemde fractie vragen hoe geborgd wordt dat de expertise van de Wereldomroep inzake landenkennis en contacten niet verloren gaat voor het publieke bestel. Deze leden zien dat de huidige publieke omroep te weinig aandacht heeft voor nieuws en achtergrond in bijvoorbeeld Afrika, Azië en Zuid-Amerika, en acht dit wel een taak voor een publieke omroep, daar dit soort nieuwsvoorziening te kostbaar is voor bijvoorbeeld commerciële omroepen. Deze leden zijn het eens met een behoorlijke inperking van de Wereldomroep, maar zien het als een kans dat de expertise van deze omroep inzake «moeilijker» landen overgaat naar bijvoorbeeld de nieuwsvoorziening van de publieke omroep. Deelt de regering de mening van deze leden dat de publieke omroep bij uitstek een taak heeft in het brengen van nieuws en ontwikkelingen ook uit regio’s die «moeilijker» zijn? Voorziet de huidige Mediawet in die opdracht hierin in voldoende mate? Is de regering bereid om die taak op te nemen in de Mediawet, alsook een taak met betrekking tot het informeren over Europese maatschappelijke en politieke ontwikkelingen?

De leden van de SGP-fractie vragen waarom de regering het noodzakelijk acht de positie van de Wereldomroep uit de Mediawet te schrappen. Naar de mening van deze leden zou het gezien de doelstelling van het wetsvoorstel voor de hand liggend geweest zijn dat enkel het takenpakket in de Mediawet zou worden beperkt. Zij vragen in welke zin de positie en van de Wereldomroep wezenlijk verandert door wijziging van de financiering en beperking van het takenpakket.

3.1 Kerntaak a: informeren Nederlandstaligen in het buitenland

De leden van de VVD-fractie constateren dat de landelijke publieke omroep verantwoordelijk wordt voor het Beste van Vlaanderen en Nederland (BVN) en de financiering komt ten laste van de mediabegroting. Graag vernemen de leden een toelichting om welk bedrag het gaat en ten laste van welke post dit op de begroting terecht komt. Wie krijgt binnen de landelijke publieke omroep de regie over BVN en hoe gaan kijkers daar profijt van hebben? De regering kondigt aan dat zij zal onderzoeken hoe het Nederlandstalig media-aanbod voor het Caribische gebied vorm gegeven kan worden. De leden vragen hierbij nadrukkelijk om de financiële consequenties toe te lichten. Wie organiseert dit aanbod op dit moment en tegen welk bedrag? Ten laste van welke begroting komt dit bedrag? Ziet de regering hier een rol voor het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap of is het de taak van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties? Is er sprake van een nieuwe wettelijke taak en horen daar financiële consequenties bij? Komt er een gehele nieuwe publieke omroep voor het Caribische gebied of valt dit media-aanbod onder de Nederlandse publieke omroep? Komen de financiën ten laste van de Nederlands Publieke Omroep (NPO) of van de mediabegroting? Wie krijgt wettelijk de regie over het Nederlandstalige media-aanbod in het Caribische gebied? De leden van genoemde fractie vernemen graag wanneer er concrete voorstellen te verwachten zijn.

De leden van de CDA-fractie vragen hoe de publieke omroep de Nederlandstalige uitzendingen in het Caraïbisch gebied gaat vormgeven. Wordt dit een gezamenlijke uitzending van de diverse omroepen, of wordt dit door een taakomroep gedaan? Wat zal het aanbod zijn in uren voor de Nederlandstalige uitzendingen, vragen de aan het woord zijnde leden.

De leden van de SP-fractie constateren dat de landelijke publieke omroep verantwoordelijk wordt voor de doorgifte van producties in het kader van BVN in plaats van de Wereldomroep. Dit roept bij de leden een vraag op, aangezien de publieke omroep hiermee een extra taak krijgt zonder de bijbehorende extra middelen; het dient zelfs gefinancierd te worden uit de mediabegroting die zo ingekrompen wordt. Hoe moet deze extra taak in de praktijk tot stand komen, zo vragen de leden.

De leden van de D66-fractie constateren dat de regering het advies van de Raad van State, om in artikel 2.1, eerste lid, van de Mediawet 2008, het gehele onderdeel b te schrappen, niet overneemt. De leden vragen of het media-aanbod voor het Caribische gebied niet gewoon onder onderdeel a van hetzelfde artikel valt en het hier dus gaat over het verzorgen van publieke mediadiensten op landelijk, regionaal en lokaal niveau? Voorts vragen de leden of het BVN-aanbod nog nodig is in een tijd, waarin via andere media, zoals internet, naar dezelfde programmering gekeken kan worden. Naar de mening van de leden zou de regering hier hetzelfde argument als voor de Wereldomroep moeten hanteren en op basis daarvan het nut en de noodzaak van het al dan niet voortbestaan van het BVN-aanbod moeten afwegen.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen hoe de regeling voor BVN en het media-aanbod voor het Caribische gebied er uit ziet. Welk budget blijft voor deze onderdelen over, willen deze leden weten.

3.2 Kerntaak b: onafhankelijke informatie in landen met een informatieachterstand

De leden van de SP-fractie plaatsen vraagtekens bij de opmerking van de regering dat de benodigde informatie ook via andere kanalen te verkrijgen is. Juist in gebieden en situaties waar snelle, betrouwbare en vrij toegankelijke informatie cruciaal is, is de toegankelijkheid van bijvoorbeeld het internet en nieuwe media niet altijd te garanderen. Heeft de overheid hier geen verantwoordelijkheid in? Zouden juist in het geval van grote crises niet alle mogelijke middelen aangewend moeten worden? Hoeveel budget is er nodig om deze taken te laten voortbestaan? Met betrekking tot de informatievoorziening en verspreiding van het vrije woord in landen met een informatieachterstand, pleit de regering voor een focus op regio’s waar de informatievoorzieningen persvrijheid het minst zijn ontwikkeld. De leden vragen de regering of het niet van grote waarde zou zijn om juist in die gebieden waar de persvrijheid in ontwikkeling is een ondersteunende taak te hebben om die ontwikkeling verder op gang te brengen.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen in hoeverre de Wereldomroep de journalistieke werkzaamheden in het kader van het vrije woord en als onafhankelijke informatiebron nog serieus kan uitvoeren met deze bezuiniging. Is er onderzoek verricht naar de organisatievorm die het beste bij de Wereldomroep past, zo vragen de leden. Wat is de laatste stand van zaken met betrekking tot het reorganisatieplan? De leden vragen of bestaande samenwerking tussen de Wereldomroep en mediaorganisaties tot stand blijft in landen waar vrijheid van meningsuiting onder druk staat. Op welke manier kan de Wereldomroep blijven bijdragen aan het vrije woord, maar mogelijk ook journalisten in deze landen trainen, vragen de leden van deze fractie.

4. Wijzigingen in het hoofdstuk Stimuleringsfonds voor de pers

De leden van de VVD-fractie wijzen op de veroudering van het medium geprinte bladen. In de ogen van deze leden gaat de behoefte aan geprinte media achteruit, maar de behoefte aan nieuwsvoorziening niet. Als het Stimuleringsfonds voor de pers alleen gericht is op geprinte media, verliest deze sector kansen om op internet te zorgen voor voldoende aanbod. Graag vernemen zij een reactie van de regering. Kan de regering een toelichting geven op de criteria die gelden bij het Stimuleringsfonds voor de pers? Onafhankelijke nieuwsvoorzieningen zijn essentieel voor de democratie. Ook private nieuwsvoorzieningen vallen hieronder. Deelt de regering de mening van de leden dat in dat kader alleen de nieuwsvoorziening zelf gefinancierd moet worden in transitie van print naar nieuwe media, om de nieuwsvoorziening zoals die nu bestaat te behouden, om te beginnen in de regio maar ook ten aanzien van landelijke bladen, zo vragen deze leden.

4.1 Steun bieden aan gratis bladen

De leden van de CDA-fractie verlenen steun aan de maatregelen die de regering treft om de werking van het Stimuleringsfonds te moderniseren. Wel vragen deze leden de regering een toelichting te geven aan welke voorwaarde gratis bladen moeten voldoen om in aanmerking voor steun te komen.

4.2 Steun bieden aan nieuwe bladen

De leden van de VVD-fractie vragen of de regering het met hen eens is, dat het absurd is om een bijdrage te leveren aan gratis bladen, die om hun kosten te dekken ook een eigen bijdrage kunnen vragen? In de ogen van deze leden moet er een markt zijn voor verkoop, in plaats van financiële steun aan gratis bladen.

5. Overige wijzigingen

5.1 Omvang raad van bestuur en raad van toezicht van de NPO

De leden van de VVD-fractie constateren dat de wijziging van de Mediawet leidt tot een regulering van het aantal leden van de raad van bestuur en de raad van toezicht van de NPO. Kan de regering toelichten of de functie van lid van de raad van toezicht een bezoldigde functie is, zo vragen deze leden. Ook willen zij weten aan welke criteria deze leden moeten voldoen. Indien een bestuurslid van een omroepvereniging deelneemt in een van de raden van de NPO, hoe verhoudt zich de bezoldiging hiervan tot de eigen taak bij de eigen omroep, vragen de leden van deze fractie.

5.2 Regeling eindafrekening kerkgenootschappen en genootschappen op geestelijke grondslag

De leden van de VVD-fractie constateren dat de uittredingsregeling voor omroepverenigingen wordt verruimd naar de zogenoemde 2.42-omroepen. De leden benadrukken dat de 2.42-omroepen géén verenigingen zijn. Wat is de argumentatie van de regering om deze omroepen ook onder de uittredingsregeling te laten vallen? Waar kunnen deze 2.42-omroepen naar uittreden? In de ogen van de leden kunnen ze een fusie aangaan met een omroepvereniging of zichzelf opheffen. Ziet de regering meer mogelijkheden dan deze twee, willen de leden weten Ook vernemen zij graag waarom een uittredingsregeling voor deze groep omroepen van belang in haar ogen is.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen waarom de 2.42 omroepen met een relatief zware bezuiniging te maken krijgen. Kan de regering nader onderbouwen hoe is vastgesteld dat 25% van de programma’s van deze omroepen van algemene aard zijn, terwijl het rapport «Partners in levensbeschouwing»3 vaststelt dat zij zich aan hun taakopdracht houden? Hoe onderbouwt de regering de extra bezuinigingen op de 2.42 omroepen, zo willen deze leden weten.

5.3 Omroeplidmaatschap en ledenwerving

De leden van de VVD-fractie constateren dat, naar aanleiding van zorgen die door de Tweede Kamer zijn geuit tijdens de begrotingsbehandeling op 13 december 2010 en de behandeling van de Mediabrief in juni 2011, de regering in dit wetsvoorstel voorstelt om beperkingen op te leggen aan het werven van leden. Dit betreft onder andere het weggeven van cadeaus in ruil voor een lidmaatschap. Tijdens het debat is ook de koppeling tussen een lidmaatschap en een abonnement op de omroepgids aan de orde gekomen. Kan de regering toelichten waarom in dit wetsvoorstel geen beperkingen worden opgelegd aan een wervingscampagne die betrekking heeft op abonnees voor de omroepgids, zo vragen deze leden.

De leden van de PvdA-fractie constateren dat in het wetsvoorstel enkele onderdelen uit de afspraken van coalitiepartijen en gedoogpartij, op het gebied van het mediabeleid worden geïmplementeerd. Deze leden wijzen bijvoorbeeld op de artikelen die handelen over het lidmaatschap van omroepverenigingen. De leden vragen de regering of het verstandig is met deze wetswijzigingen vooruit te lopen op een grotere, meer omvattende wetswijziging die ten grondslag moet liggen aan de herziening van het omroepbestel. Immers, de betekenis van lidmaatschap van een omroepvereniging verandert drastisch als omroepverenigingen gaan fuseren. Niet langer kan dan met recht worden betoogd dat de omroepverenigingen stromingen in de Nederlandse samenleving representeren. Immers, die maatschappelijke stromingen hebben zich niet verenigd. Over het algemeen bestaan ze nauwelijks meer. Voor zover ze nog bestaan als identificeerbare maatschappelijke stroming, zijn ze in elk geval niet in elkaar opgegaan, maar hebben ze nog een zelfstandige betekenis. Dat wil zeggen dat het lidmaatschap als uiting van verbondenheid met een maatschappelijke stroming, het beginsel waarop het omroepbestel ooit gebaseerd was, niet langer het leidend principe kan zijn voor het omroepbestel. In het nieuwe bestel, waarin gefuseerde omroepen zullen zijn vertegenwoordigd, dient de betekenis van het lidmaatschap en het ledenaantal dan ook te veranderen, evenals het beginsel dat omroepen maatschappelijke stromingen representeren. Eveneens is het wenselijk dat nieuwe beoordelingscriteria worden vormgegeven waarop bestaande omroepen kunnen worden beoordeeld. De leden verwachtten dan ook van de regering een samenhangende visie op de betekenis van omroeporganisaties en hun relatie met de rest van de samenleving, hun positie in het bestel, de betekenis van lidmaatschap en het belang van ledenaantallen en overige criteria waarop omroeporganisaties worden beoordeeld en afgerekend. Is de regering bereid zo’n visie op te stellen, zo vragen deze leden. Is de regering dan ook bereid om de onderdelen uit dit wetsvoorstel, die daarop vooruit lopen, eruit te halen en op te schorten tot het grotere, meeromvattende wetsvoorstel waarin de contouren voor het nieuwe omroepbestel worden uitgewerkt, willen de leden weten. De leden van eerdergenoemde fractie vragen de regering of er onderzoek is gedaan naar de effecten die een verhoging van de minimumcontributie voor omroepverenigingen zal hebben op de ledentallen. Zo niet, is de regering bereid om onderzoek te laten doen naar het te verwachten effect op de ledenaantallen, willen de leden weten Ook vragen zij of de regering ook bereid is om te onderzoeken of er wat dat betreft grote verschillen zijn tussen de verschillende omroepverenigingen. Dreigt de balans die nu in het bestel bestaat tussen enerzijds de omroepen met een relatief brede, gematigde achterban en anderzijds enkele omroepen met een achterban en missie die meer gekarakteriseerd kan worden als niche of bijzondere uitersten van de Nederlandse samenleving, niet verstoord te raken? Bestaat niet het risico van onbalans in het bestel doordat mogelijk juist leden van meer excentrieke omroepen bereid zijn hogere contributies te betalen, terwijl leden van meer gematigde, bredere omroepen die bereidheid minder hebben? Zullen jongeren bereid zijn een contributie van € 7,50 te betalen, zeker gelet op het feit dat zij in het kader van de ledenwerving daarvoor niet langer eenmalig een op geld waardeerbaar voordeel mogen ontvangen, oftewel geen cadeautje meer krijgen als ze lid worden? Heeft de regering enig inzicht in het effect van deze maatregel op de hoeveelheid jongere leden van omroepverenigingen? Kan de regering andere argumenten aandragen voor de verhoging van de contributie dan het simpele feit dat dat nu eenmaal zo is afgesproken tussen de coalitiepartijen en de gedoogpartij, zo vragen de aan het woord zijnde leden. Tevens willen zij weten of er werkelijk een noodzaak om de contributie te verhogen. Geeft de regering met de bijna verdrievoudiging van de omroepcontributie niet het signaal af dat het lidmaatschap van een omroep slechts moet zijn weggelegd voor diegenen die ruim genoeg in hun financiële jasje zitten? Dat zijn vragen en zorgen die de leden van eerdergenoemde fractie zoal bezighouden ten aanzien van de verhoging van de omroepcontributie.

De leden zijn het er ten principale mee eens dat, zolang het omroepbestel zo sterk leunt op het belang van lidmaatschap van een omroepvereniging, het alleen geloofwaardig is indien leden niet geworven worden met een financieel voordeeltje dat gevoelsmatig minstens gelijkwaardig is aan de contributie die voor een jaar moet worden betaald. Idealiter worden mensen geen lid van een omroep omdat ze er een cadeautje voor krijgen, maar omdat ze invloed willen hebben op het aanbod op radio, televisie en internet van de publieke omroep. Maar, zo vragen deze leden, vindt de regering dat het lid worden van een maatschappelijke organisatie met als doel invloed uit te oefenen op maatschappelijke activiteiten vooral onder jongere generaties niet langer een vanzelfsprekendheid is zoals het dat vroeger in de tijd van de verzuiling was? Kan de regering schetsen hoe de afgelopen vijftig jaar de lidmaatschapsaantallen, en dan liefst in het bijzonder de aantallen leden onder de 30, zich hebben ontwikkeld van bijvoorbeeld politieke organisaties? Welke conclusies trekt de regering uit die ontwikkeling over de vanzelfsprekendheid van het lidmaatschap als uiting van maatschappelijke betrokkenheid? Is het eigenlijk wel te verwachten dat een groot deel van de Nederlandse bevolking nog steeds lid wil worden van een omroepvereniging als daar geen financieel voordeel meer tegenover mag staan, zo vragen de leden van voornoemde fractie.

De leden van de CDA-fractie zijn het van harte eens met de regering dat leden het hart van de omroep vormen. De leden verzoeken de regering een toelichting te geven in hoeverre in de toekomst andere vormen van lidmaatschap mogelijk zijn anders dan de huidige lidmaatschappen. Te denken valt hierbij aan deelname op social media en andere vormen van betrokkenheid. De leden zijn tevreden dat in het onderhavige wetsvoorstel ook de motie Haverkamp en Van Miltenburg (32 827, nr. 9) wordt uitgewerkt waarin wordt gepleit voor een minimumcontributie voor jongeren tot 25 jaar.

De leden van de SP-fractie zijn het eens met het voorstel vanuit de Kamer om een jeugdcontributie in te stellen. De leden vragen zich af waarom de regering blijft vasthouden aan de contributie van 15 euro voor de overige leden. De hoogte van het bedrag geeft toch niet de gewenste betrokkenheid weer? Een bedrag van 15 euro per jaar voor een lidmaatschap van een omroepvereniging is voor veel toekomstige leden waarschijnlijk reden van lidmaatschap af te zien. Het gewenste doel van meer betrokkenheid zal hier niet mee worden bereikt. Is het niet aan de omroepverenigingen zelf om, via andere methoden, meer betrokkenheid te creëren? De leden verzoeken de regering van deze verhoging af te zien.

De leden van de D66-fractie constateren dat de regering, op verzoek van de Kamer, in de voorliggende wetswijziging een jongerenkorting voor het lidmaatschapsgeld van een omroepvereniging heeft opgenomen. Jongeren tot 25 jaar betalen straks maximaal € 7,50 voor hun lidmaatschap. De leden steunen dit voorstel. Tegelijkertijd vragen deze leden waarom de regering niet eenzelfde korting hanteert voor mensen van 65 jaar of ouder. Gepensioneerden gaan er namelijk qua inkomen vaak flink op achteruit. Bovendien krijgen zij vanaf volgend jaar te maken met een aanzienlijk koopkrachtverlies van 6 of 7 procent, als gevolg van bevriezing van de pensioenuitkeringen door de pensioenfondsen, zo blijkt uit berichtgeving in verschillende media. In het kader van de representativiteit van het omroepbestel en de mogelijke scheefgroei hierin, vragen de leden daarom, of voor gepensioneerden ook niet een zogenaamde ouderenkorting voor het lidmaatschapsgeld van een omroepvereniging zou moeten gelden. Zij pleiten er bij de regering voor om dit alsnog in overweging te nemen.

6. Financiële gevolgen

De leden van de VVD-fractie constateren dat voor incidentele frictiekosten de middelen uit de algemene mediareserve beschikbaar worden gesteld. Wat is op dit moment de omvang van deze mediareserve, zo willen zij weten. Ook vernemen zij graag wie de gelden beschikbaar stelt. Wie beschikt over deze reserve, is dat de regering, de NPO of de omroepverenigingen zelf? Waar is deze reserve nog meer voor bestemd, behalve voor de frictiekosten, zo vragen de leden van voornoemde fractie.

De leden van de PvdA-fractie zijn van mening dat de publieke media-instellingen door de weinig voorstellende bepalingen over minimale rijksmediabijdrage veel te sterk een speelbal zijn van de politiek. Daardoor is in de ogen van deze leden de inhoudelijke onafhankelijkheid van de publieke media-instellingen buitengewoon kwetsbaar. Onderschrijft de regering dat de grote onzekerheid voor publieke media-instellingen kwetsbaar is voor de onafhankelijkheid van die instellingen, zo vragen zij. Volgens deze leden is een financiële zekerheid voor een langere termijn dan een jaar van groot belang om de publieke media-instellingen de rust en zekerheid te bieden om inhoudelijk onafhankelijk te kunnen functioneren. Is de regering bereid de mogelijkheid te onderzoeken van langjarige financiële zekerheid die niet door regering en parlement jaarlijks kan worden bijgesteld? Deze leden denken daarbij bijvoorbeeld aan vastlegging van een minimale financiering in de concessieovereenkomst die de minister met de landelijke publieke omroep sluit. Hoe kijkt de regering tegen dergelijke constructies aan, willen de leden weten. Voorts vragen zij of de regering nog andere mogelijkheden ziet voor de publieke omroep om inkomstenstromen te genereren die de onafhankelijkheid van politiek en commercie kunnen waarborgen. Hoe kijkt de regering wat dat betreft aan tegen de mogelijkheid om (auteursrechtelijke) vergoedingen te eisen van kabelaanbieders die programma’s van de publieke omroep distribueren en waarvan algemeen bekend is dat ze zeer hoge marges realiseren in Nederland? Is de regering het wel met de leden van genoemde fractie eens dat kijkers en luisteraars niet direct geld mag worden gevraagd voor uitzendingen van de algemene radio- en TV-kanalen of voor het terugkijken of -luisteren van eerder uitgezonden programma’s via internet (bijvoorbeeld via uitzendinggemist)? Is de regering het ook met deze leden eens dat uitgesteld kijken of luisteren via internet tegenwoordig bij de normale distributie van programma’s hoort en dat het derhalve ongehoord is dat auteursrechthebbenden of collectieve beheersorganisaties van auteursrechten zoals Buma/Stemraen anderen het terugkijken of -luisteren via internet trachten te blokkeren als er niet een aparte vergoeding voor wordt betaald? Is de minister bereid met de collectieve beheersorganisaties om tafel te gaan zitten en hen erop te wijzen dat het buitengewoon ongepast is als zij het normale functioneren van de publieke omroep in het internettijdperk trachten te frustreren met achterhaalde eisen die geen enkel ander doel dienen dan het vergroten van de winsten van de beheersorganisaties? De regering is het toch wel met deze leden eens dat het voor de inspanning van de auteur die het auteursrecht op een programma of delen van een programma bezit helemaal niks uitmaakt of een TV-kijker of radioluisteraar nu via de ether, via de kabel of via internet kijkt of luistert en ook niet of die kijker of luisteraar dat live doet of een dag later? Is de regering bereid het actual audience principe (er worden auteursrechten afgedragen voor het daadwerkelijke kijk- of luisterpubliek, niet afzonderlijk voor alle te onderscheiden distributievormen) desnoods wettelijk vast te leggen als de collectieve beheersorganisaties en andere rechthebbenden zich niet vrijwillig willen aanpassen aan het internettijdperk, zo vragen deze leden.

De leden van de SP-fractie constateren dat, met betrekking tot frictiekosten, de regering naar middelen uit de algemene mediareserve verwijst. De leden vragen de regering een inschatting te maken van de verwachte frictiekosten. Ook vragen de leden hoeveel er beschikbaar is vanuit de mediareserve.

II. ARTIKELSGEWIJS

Artikel 1

Onderdelen J, K en AA (artikelen 2.26, 2.32 en 2.137)

De leden van de PvdA-fractie hebben met enige verbazing het voorgestelde tweede lid van artikel 2.137 gelezen. Lezen deze leden nu goed dat omroepverenigingen nog wel op geld waardeerbare voordelen mogen verstrekken aan leden, zolang dat maar niet in het kader van ledenwerving gebeurt? Concreet: lezen de leden van genoemde fractie het goed dat de omroepverenigingen hun leden nog wel een korting mogen blijven verstrekken op de omroepgids ter hoogte van het bedrag van de jaarlijkse contributie, zodat het lidmaatschap effectief niks kost voor mensen die een abonnement op de omroepgids wensen? Kiest de regering hiermee niet voor een enorme bevoordeling van omroepen met een omroepgids, vragen de leden. Kan de regering uitleggen waarom deze omroepen sterk bevoordeeld worden ten opzichte van de omroepen die niet een eigen omroepgids uitgeven? Dwingt de regering met deze bepalingen omroepen zonder omroepgids niet om jaarlijks een cadeautje of een ander soort korting weg te geven aan leden, net zoals de omroepen met omroepgids jaarlijks korting geven op de omroepgids? Zou dat er niet juist toe kunnen leiden dat er meer verenigingsgeld gespendeerd wordt aan kortingen of cadeautjes in plaats van minder, aangezien de omroepverenigingen die voordeeltjes nu alleen geven aan nieuwe leden? Biedt de bepaling van het voorgestelde artikel 2.137, lid 1 wel ruimte aan omroepverenigingen om in het kader van ledenwerving op geld waardeerbare voordelen te verstrekken aan niet-leden? Een omroepvereniging zou er voor kunnen kiezen een proeflidmaatschap te introduceren of een cadeautje te verstrekken aan mensen die nog geen lid zijn maar wel een kaartje insturen om in de nabije toekomst lid te worden. Heeft de regering over die mogelijkheden nagedacht, willen de leden weten. Zo ja, waarom heeft de regering de formulering gekozen zoals die er nu staat, zo vragen de leden.

Onderdeel CC (artikel 2.138a)

De leden van de VVD-fractie vragen of er ten aanzien van de eindafrekening een beroepsmogelijkheid voor de aanvrager bestaat.

Onderdeel EE (artikel 2.144)

De leden van de VVD-fractie vragen om een nadere toelichting op het genoemde bedrag bij onderdeel f, te weten de verlaging van de regionale omroep met 47,592 miljoen euro.

De leden van de PvdA-fractie constateren dat de Mediawet de onafhankelijkheid garandeert van de publieke omroepen niet alleen met inhoudelijke wetsbepalingen, maar ook met een financiële bepaling, namelijk in artikel 2 144. De leden merken op dat die bescherming een wassen neus is als die elke keer dat een begrotingswijziging door de regering gewenst wordt, ook het niveau van de financiële waarborg per wet wordt gewijzigd. Dan biedt het bewuste artikel in de Mediawet toch niet meer bescherming dan een normale begroting, zo vragen deze leden de regering. Zou de regering in kunnen gaan op haar visie op de betekenis van artikel 2.144 van de Mediawet, zo vragen de leden. De regering heeft ervoor gekozen om een formulering voor te stellen waarin staat dat wordt afgeweken van hetgeen nu in artikel 2.144, eerste lid, tweede volzin staat. Daarin staat dat de rijksmediabijdrage van ten minste € 577,093 miljoen wordt vermeerderd met € 47,179 miljoen. Betekent het feit dat de regering nu voorstelt af te wijken van die volzin, dat er nog eens € 47,179 miljoen extra wordt bezuinigd op de mediabegroting? Zo niet, kan de regering dan verduidelijken waarom ze voorstelt af te wijken van de tekst over vermeerdering met € 47,179 miljoen? Waarom kiest de regering er voor de voorgestelde vermindering alleen in dit wetsvoorstel op te nemen en niet op te nemen in de Mediawet 2008? Is de interpretatie van de leden juist dat de combinatie van artikel VI en artikel VII de regering de volledige vrijheid geeft zelf te bepalen of en wanneer de bezuinigingen wettelijk worden vastgelegd? Hoeveel is de minimale omvang van de rijksmediabijdrage in 2015 als dit wetsvoorstel wordt aangenomen, zo vragen de leden.

Onderdeel DDD (artikel 7.21)

De leden van de PVV-fractie vragen of het voorgestelde artikel 7.21 gebaseerd is op de veronderstelling dat concentratie een negatief effect heeft op de pluriformiteit en dus voorkomen dient te worden. De leden vragen of dit artikel feitelijk een terugkeer betekent naar een element uit de ingetrokken Tijdelijke wet mediaconcentraties (Twm). De leden verwijzen naar de toelichting op de intrekking van de Twm waarin de regering benadrukt dat «de wet [..] bovendien – uiteraard onbedoeld en ongewenst – [zou] kunnen leiden tot het verdwijnen van dagbladtitels, omdat overnames door een grote(re) onderneming worden geblokkeerd door het maximumpercentage van 35%.» De leden vragen of de regering met deze toelichting bedoelde te erkennen dat een relatie tussen eigendomsverhoudingen en pluriformiteit ontbreekt. De leden vragen of het verrichten van een jaarlijks kostbaar onderzoek door het Commissariaat naar een relatie die niet is vastgesteld niet overbodig en onwenselijk is.

Onderdeel FFF (artikel 8.4)

De leden van de VVD-fractie achten een maximum aantal bestuursleden voor het Stimuleringsfonds voor de pers nog aan de hoge kant. Kan de regering toelichten waarom zij voor een maximum van zes leden heeft gekozen, zo vragen zij.

De voorzitter van de commissie,

Van Bochove

De adjunct-griffier van de commissie,

Thomassen


X Noot
1

Samenstelling:

Leden: Jadnanansing, T.M. (PvdA), Klaver, J.F. (GL), Lucas, A.W. (VVD), Liefde, B.C. de (VVD), Dijkgraaf, E. (SGP), Werf, M.C.I. van der (CDA), Dijkstra, P.A. (D66), Klaveren, J.J. van (PVV), Beertema, H.J. (PVV), Dekken, T.R. van (PvdA), Çelik, M. (PvdA), Elias, T.M.Ch. (VVD), Smits, M. (SP), Dijk, J.J. van (SP), Bosma, M. (PVV), Ouwehand, E. (PvdD), Ortega-Martijn, C.A. (CU), Biskop, J.J.G.M. (CDA), Dibi, T. (GL), Wolbert, A.G. (PvdA), ondervoorzitter, Miltenburg, A. van (VVD), Ham, B. van der (D66) en Bochove, B.J. van (CDA), voorzitter.

Plv. leden: Dijsselbloem, J.R.V.A. (PvdA), Sap, J.C.M. (GL), Harbers, M.G.J. (VVD), Lodders, W.J.H. (VVD), Staaij, C.G. van der (SGP), Rouwe, S. de (CDA), Pechtold, A. (D66), Gerbrands, K. (PVV), Mos, R. de (PVV), Klijnsma, J. (PvdA), Hamer, M.I. (PvdA), Hennis-Plasschaert, J.A. (VVD), Wit, J.M.A.M. de (SP), Kooiman, C.J.E. (SP), Dille, W.R. (PVV), Thieme, M.L. (PvdD), Schouten, C.J. (CU), Haverkamp, M.C. (CDA), Peters, M. (GL), Dam, M.H.P. van (PvdA), Burg, B.I. van der (VVD), Koşer Kaya, F. (D66) en Ferrier, K.G. (CDA).

X Noot
2

The Boston Consulting Group, «Eindrapportage Efficiëntieonderzoek Landelijke Publieke Omroep» d.d. 31 augustus 2011, bijlage bij Kamerstuk 32 033, nr. 8, p. 7–9.

X Noot
3

Bijlage bij Kamerstuk 31 804, nr. 83.

Naar boven