33 014 Wijziging van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (Verzamelwet kinderopvang 2012)

Nr. 7 NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 31 oktober 2011

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

1

Artikel I, onderdeel I, komt te luiden:

I

Artikel 1.46 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid komt te luiden:

2. In de beschikking die volgt op de aanvraag, bedoeld in artikel 1.45, eerste of tweede lid, nadat uit het onderzoek, bedoeld in artikel 1.62, en anderszins is gebleken dat de exploitatie redelijkerwijs zal plaatsvinden in overeenstemming met het bepaalde bij of krachtens de paragrafen 2 en 3 van deze afdeling, bepaalt het college van burgemeester en wethouders de datum van ingang van de exploitatie, waarbij deze datum niet voor de datum van bekendmaking van die beschikking ligt. Het college van burgemeester en wethouders draagt zorg voor inschrijving van het kindercentrum, het gastouderbureau of de voorziening voor gastouderopvang in het register kinderopvang waarbij de datum van ingang van de exploitatie als startdatum van de registratie wordt opgenomen.

2. Het zevende lid vervalt.

2

Na artikel I, onderdeel X, wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

XA

Artikel 1.62 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt «jaarlijks» vervangen door «in redelijkheid» en wordt na »gastouderbureau» ingevoegd: jaarlijks.

2. In het derde lid wordt «jaarlijks» vervangen door: «in redelijkheid» en wordt na «steekproeven» ingevoegd: jaarlijks.

3

Onderdeel DD komt te luiden:

DD

Artikel 1.87 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt in de laatste zin na »gastouderopvang» ingevoegd «artikel 1.1, tweede lid, onderdeel a,» en wordt «afdeling 5, paragraaf 2.» vervangen door: afdeling 5, paragraaf 2, van dit hoofdstuk.

2. Onder vernummering van het tweede en derde lid tot derde en vierde lid, wordt een lid ingevoegd, luidende:

2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen voorwaarden worden gesteld aan de deelname aan een experiment.

3. In het vierde lid (nieuw) komt de laatste zin te luiden: Het eerste, tweede en derde lid zijn van overeenkomstige toepassing.

4

Artikel I, onderdeel FF, komt te luiden:

FF

Artikel 2.3 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid komt te luiden:

2. In de beschikking die volgt op de aanvraag, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, nadat uit het onderzoek, bedoeld in artikel 2.20, en anderszins is gebleken dat de exploitatie redelijkerwijs zal plaatsvinden in overeenstemming met het bepaalde bij of krachtens de paragrafen 2 en 3 van afdeling 2 van dit hoofdstuk, bepaalt het college van burgemeester en wethouders de datum van ingang van de exploitatie, waarbij deze datum niet voor de datum van bekendmaking van die beschikking ligt. Het college van burgemeester en wethouders draagt zorg voor inschrijving van de peuterspeelzaal in het register peuterspeelzaalwerk waarbij de datum van ingang van de exploitatie als startdatum van de registratie wordt opgenomen.

2. Het vijfde lid vervalt.

Toelichting

Onderdelen 1 en 4 (artikelen 1.46 en 2.3)

Op grond van het huidige artikel 1.46, tweede lid, is het mogelijk dat een kinderopvangvoorziening uitsluitend op basis van een positieve GGD-inspectie in het register kinderopvang wordt ingeschreven. Het is echter wenselijk dat inschrijving pas na een positieve beschikking van het college van burgemeester en wethouders plaatsvindt. Daarbij is het tevens gewenst dat de datum van inschrijving in het register kinderopvang overeenkomt met de datum vanaf wanneer exploitatie door het college is toegestaan op basis van de bij de Wko gestelde eisen. Het nieuwe tweede lid schrijft voor dat het college bepaalt vanaf welke datum de exploitatie aanvangt. Deze datum wordt in de toekennende beschikking vermeld en wordt ook in het register kinderopvang opgenomen als startdatum van de registratie. Met deze wijziging kan een kinderopvangvoorziening alleen in exploitatie worden genomen na een positieve GGD-inspectie (artikel 1.45, derde lid) én een positieve beschikking van het college (artikel 1.46, nieuw tweede lid). Indien uit GGD-onderzoek of anderszins blijkt dat de kinderopvangvoorziening naar verwachting niet aan de kwaliteitseisen voldoet, zal een afwijzende beschikking volgen (artikel 1.66, tweede lid).

Artikel 2.3, dat betrekking heeft op de aanvraag tot het in exploitatie nemen van een peuterspeelzaal en de registratie daarvan, wordt op overeenkomstige wijze aangepast.

Onderdeel 2 (artikel 1.62)

Met dit nieuwe onderdeel in deze nota van wijziging worden in artikel 1.62, tweede lid en derde lid, de woorden »in redelijkheid» toegevoegd, omdat het op termijn de bedoeling is dat de intensiteit van het toezicht zal worden afgestemd op de inschatting van de kans dat de houder op de locatie van de kinderopvang verantwoorde kinderopvang biedt en zal blijven bieden. Wanneer deze inschatting positief is, volgt een lichter toezichtregime. Bij een negatieve inschatting, volgt intensiever toezicht. Daarbij zal overtreding van de regels ten aanzien van zaken die essentieel zijn voor de kwaliteit, zoals de beroepskracht-kind ratio, groepsgrootte en de kwalificatie van de beroepskrachten, vanzelfsprekend extra zwaar wegen.

Dit onderdeel Xa zal pas in werking treden op het moment dat de wijze waarop gemeenten en GGD-en bovengenoemde inschatting dienen te maken nader is uitgewerkt. De kaders die bij het vormgeven van dergelijk risicogestuurd toezicht en het opstellen van risicoprofielen in ieder geval in acht dienen te worden genomen, zullen tegelijkertijd met de inwerkingtreding van dit onderdeel in de Beleidsregel werkwijze toezichthouder kinderopvang en peuterspeelzalen worden opgenomen. Dit om te borgen dat de randvoorwaarden waarbinnen het toezicht flexibeler wordt, uniform blijven. In ieder geval zal dit onderdeel niet in werking treden dan nadat de al in het wetsvoorstel opgenomen wijziging van artikel 1.62 (zie onderdeel X) in werking is getreden.

Onderdeel 3 (artikel 1.87)

Het huidige experimenteerartikel 1.87 biedt ruimte om, bij algemene maatregel van bestuur, af te wijken van bepaalde wettelijke bepalingen in het kader van experimenten die ten doel hebben innovatieve kinderopvang mogelijk te maken en daartoe regels te stellen. Die regels hebben betrekking op de in het eerste lid, onderdelen a tot en met d genoemde onderwerpen. Het eerste lid van dit artikel biedt ook de ruimte om met die regels af te wijken van de in dit lid genoemde wettelijke bepalingen. Om experimenten gericht op het anders vormgeven van het arrangement van kinderopvang en onderwijs gedurende de dag mogelijk te maken, is het noodzakelijk om ook tijdelijk af te kunnen wijken van artikel 1.1, tweede lid, onderdeel a. Op die manier wordt de buitenschoolse opvang die niet vóór of ná schooltijd maar tijdens de schooldag plaatsvindt, gedurende een dergelijk experiment wél als kinderopvang in de zin van de wet aangemerkt. Zo kunnen dergelijke uren ook voor kinderopvangtoeslag in aanmerking komen. Het creëren van deze mogelijkheid is relevant. De samenleving verandert en ouders ervaren steeds vaker dat het traditionele schoolrooster moeilijk te combineren is met een volledige werkdag of een volledige werkweek. Dit sluit ook aan op het SER-advies «Tijden van de samenleving» dat op 15 april 2011 is gepubliceerd en waarin het belang van een ander, meer eigentijds, sluitend dagarrangement wordt benadrukt.

Het voorgestelde nieuwe tweede lid maakt het daarbij mogelijk om nadere voorwaarden te kunnen stellen aan de deelname aan deze experimenten bij of krachtens algemene maatregel van bestuur. Het huidige tweede en derde lid worden tot slot vernummerd tot derde en vierde lid. In het nieuwe vierde lid is de laatste zin in verband hiermee technisch aangepast.

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

H. G. J. Kamp

Naar boven