33 012 Wijziging van de Opiumwet en de Wet wapens en munitie in verband met de verruiming van de kring van ambtenaren, belast met de opsporing van de in deze wetten strafbaar gestelde feiten, alsmede van enkele andere wettelijke voorschriften van strafvorderlijke aard

B VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR VEILIGHEID EN JUSTITIE1

Vastgesteld 16 april 2013

Het voorbereidend onderzoek heeft de commissie aanleiding gegeven tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.

1. Inleiding

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij hebben nog een enkele vraag.

De leden van de SP-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het wetsvoorstel en wensen met betrekking tot het eerste deel van het wetsvoorstel graag de reactie te vernemen van de regering op hun opmerkingen en vragen. De leden van de SGP-fractie sluiten zich aan bij een van de vragen van de SP-fractie.

De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel en hebben daarover een enkele vraag.

2. Algemeen

Bij nota van wijziging van 25 april 20122 is de opsporingsbevoegdheid van boa’s in het kader van de Opiumwet en de Wet wapens en munitie uitgebreid tot alle categorieën boa’s. Zoals bekend, hebben ook gemeenten boa’s in dienst. De leden van de VVD-fractie vernemen graag van de regering of uitbreiding naar alle categorieën boa’s betekent dat in principe ook aan gemeentelijke boa’s, wanneer zij over de benodigde kwalificaties beschikken, opsporingsbevoegdheid in het kader van beide wetten kan toekomen.

Kan de regering aan de leden van de SP-fractie en de SGP-fractie aangeven op welke terreinen en voor welke taken, bevoegdheden en functies boa’s zijn aangesteld?

De leden van de SP-fractie vragen hoe groot het totale aantal bijzondere opsporingsambtenaren – boa’s, krachtens artikel 142 Wetboek van Strafvordering (Sv) – is. Hoe is de ontwikkeling van het aantal boa’s geweest in de laatste tien jaren en hoe verhoudt dit aantal zich tot het aantal algemene opsporingsambtenaren als bedoeld in artikel 141 Sv? Kan de regering gemotiveerd uiteenzetten waarom in het algemeen en bij specifieke wetten ervoor is gekozen om boa’s te belasten met de opsporing van strafbare feiten en er niet voor is gekozen om algemene opsporingsambtenaren ex artikel 141 Sv te belasten met de betreffende opsporingstaken?

3. Onderscheid algemene opsporingsambtenaren en boa's

Hoe verhoudt het salarisniveau van boa’s zich ten opzichte van algemene opsporingsambtenaren? Welke verschillen in rechtspositie bestaan er tussen enerzijds de algemene opsporingsambtenaren ex artikel 141 Sv en de boa’s ex artikel 142 Sv? Kan de regering nader uiteenzetten aan de leden van de SP-fractie wat zij in de nota naar aanleiding van het verslag3 bedoelt met de mededeling dat boa’s niet per definitie goedkoper zijn dan algemene politieambtenaren? Speelt, in het geval er gekozen is voor boa’s in plaats van algemene opsporingsambtenaren, de hoogte van het salaris van de boa’s ten opzichte van algemene opsporingsambtenaren een rol en zo ja, welke? Waarom kiest de regering er niet voor, waar zij in de memorie van toelichting erkent dat het werk van de gespecialiseerde politie-boa en de boa’s van de Koninklijke marechaussee bij de Wet wapens en munitie (Wwm) soms dicht aanligt tegen het operationele werk van de algemene opsporingsambtenaren,4 om de functie van de boa’s op te waarderen naar het niveau van de algemene opsporingsambtenaren? Anders gezegd: welke doorslaggevende argumenten heeft de regering om bij de Opiumwet en de Wwm de aan de orde zijnde opsporingstaken niet op te dragen aan «gewone» algemene opsporingsambtenaren en de daarvoor qua kennis en opleiding in aanmerking komende boa’s te «promoveren» naar algemene opsporingsambtenaren? Deelt de regering in dat verband de zorg van de SP-fractie dat er op de wijze die de regering in het wetsvoorstel aangeeft, in redelijkheid qua taakuitoefening geen verdedigbaar onderscheid meer gemaakt kan worden tussen de ingevolge het wetsvoorstel «uitgebreide» boa’s en de algemene opsporingsambtenaren? Onderschrijft de regering ook dat daardoor het risico ontstaat dat in gelijke of bijna gelijke werksituaties een niet uit te leggen onderscheid wordt gemaakt tussen boa’s en algemene opsporingsambtenaren, mede in het licht van de uitspraak van de regering dat de hier bedoelde boa’s niet per definitie goedkoper zijn dan algemene opsporingsambtenaren?

4. Verhouding tot andere wetsvoorstellen

Begin 2011 is de «Verzamelwet Justitie IV» ter consultatie aangeboden aan enkele adviesorganen en voor openbare consultatie gepubliceerd. De leden van de SGP-fractie begrijpen dat mede naar aanleiding van de adviezen ervoor is gekozen de diverse wetswijzigingen onder te brengen in drie afzonderlijke wetsvoorstellen. Een van die drie wetsvoorstellen is het onderhavige wetsvoorstel. Deze leden merken op dat bij dit wetsvoorstel inmiddels drie nota's van wijzigingen zijn ingediend, waarover de Raad van State niet heeft kunnen adviseren. Zij vragen de regering in welke twee andere wetsvoorstellen de overige wijzigingen uit de «Verzamelwet Justitie IV» worden ondergebracht?

De leden van de vaste commissie voor Veiligheid & Justitie zien de reactie van de regering – bij voorkeur binnen vier weken – met belangstelling tegemoet.

De voorzitter van de vaste commissie voor Veiligheid & Justitie, Broekers-Knol

De griffier van de vaste commissie voor Veiligheid & Justitie, Van Dooren


X Noot
1

Samenstelling:

Holdijk (SGP), Broekers-Knol (VVD) (voorzitter), Kneppers-Heijnert (VVD), Kox (SP), Engels (D66), Franken (CDA), Thissen (GL), Nagel (50PLUS), Ruers (SP), Van Bijsterveld (CDA) (vice-voorzitter), Duthler (VVD), Koffeman (PvdD), Kuiper (CU), Quik-Schuijt (SP), Strik (GL), K.G. de Vries (PvdA), Knip (VVD), Hoekstra (CDA), Lokin-Sassen (CDA), Scholten (D66), De Boer (GL), De Lange (OSF), Ter Horst (PvdA), Beuving (PvdA), Koole (PvdA), Schrijver (PvdA), Reynaers (PVV), Popken (PVV), Frijters-Klijnen (PVV), Swagerman (VVD)

X Noot
2

Kamerstukken II 2011/12, 33 012, nr. 7.

X Noot
3

Kamerstukken II 2011/12, 33 012, nr. 6, p. 2.

X Noot
4

Kamerstukken II 2011/12, 33 012, nr. 3, p. 4, bij artikel I.

Naar boven