33 011 Regeling van een grondslag voor de heffing van rechten voor de Nederlandse identiteitskaart

A BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES A.I.

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 26 september 2011

Als gevolg van het arrest van de Hoge Raad van 9 september 2011 op het beroep in cassatie van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leudal tegen de uitspraak van het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch van 7 oktober 2010, nr. 09/00474, is heffing van leges voor het in behandeling nemen van een aanvraag voor een Nederlandse identiteitskaart op basis van artikel 229, eerste lid, onder b, van de Gemeentewet niet meer toegestaan.

De regering heeft met grote spoed een wetsvoorstel voorbereid dat tot doel heeft om met spoed een reparatie aan te brengen in de wettelijke grondslag voor de heffing van rechten door gemeenten voor het verrichten van handelingen ten behoeve van de aanvraag van een Nederlandse identiteitskaart.

Woensdag 26 september behandelt de Tweede Kamer der Staten-Generaal dit wetsvoorstel ter regeling van een grondslag voor de heffing van rechten voor de Nederlandse identiteitskaart.

Het is de verwachting dat de Tweede Kamer donderdag 27 september a.s. bij aanvang van de middagzitting dit wetsvoorstel in stemming brengt. Ik verwacht derhalve dat het voorstel nog deze week bij uw Kamer wordt aangebracht.

Ik acht het van het grootste belang dat de burger in het licht van kenbaarheid en rechtszekerheid, en de gemeenten mede in het licht van beperking van uitvoeringslasten zo spoedig mogelijk zekerheid worden geboden over de regeling omtrent de heffing van rechten voor onderhavige identiteitskaart.

Om die reden wil ik Uw Kamer met klem verzoeken dit wetsvoorstel, indien het wordt aanvaard in de Tweede Kamer, op de kortst mogelijke termijn plenair te behandelen, zo mogelijk volgende week.

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties a.i., G. B. M. Leers

Naar boven