33 011 Regeling van een grondslag voor de heffing van rechten voor de Nederlandse identiteitskaart

Nr. 5 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 21 september 2011

Vandaag is bij Uw Kamer ingediend een wetsvoorstel ter regeling van een grondslag voor de heffing van rechten voor de Nederlandse identiteitskaart kamerstuk 33 011). Dit wetsvoorstel heeft tot doel om met spoed een reparatie aan te brengen in de wettelijke grondslag voor de heffing van rechten door gemeenten voor het verrichten van handelingen ten behoeve van de aanvraag van een Nederlandse identiteitskaart.

Als gevolg van het arrest van de Hoge Raad van 9 september 2011 op het beroep in cassatie van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leudal tegen de uitspraak van het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch van 7 oktober 2010, nr. 09/00474, is heffing van leges voor het in behandeling nemen van een aanvraag voor een Nederlandse identiteitskaart op basis van artikel 229, eerste lid, onder b, van de Gemeentewet echter niet meer toegestaan. Inmiddels is naar aanleiding van de berichtgeving rond het arrest van de Hoge Raad het aantal aanvragen voor een identiteitskaart explosief toegenomen.

Ik acht het van het grootste belang dat de burger in het licht van kenbaarheid en rechtszekerheid, en de gemeenten mede in het licht van beperking van uitvoeringslasten zo spoedig mogelijk zekerheid worden geboden over de regeling omtrent de heffing van rechten voor onderhavige identiteitskaart.

Om die reden wil ik Uw Kamer met klem verzoeken dit wetsvoorstel op de kortst mogelijke termijn plenair te behandelen, zo mogelijk nog deze week.

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

J. P. H. Donner

Naar boven