33 003 Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2012)

Nr. 11 DERDE NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 25 oktober 2011

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

1

Artikel I wordt als volgt gewijzigd:

a. Het in onderdeel Ba opgenomen artikel 3.52a van de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het vierde lid wordt «in overleg met Onze Minister» vervangen door: na overleg met Onze Minister.

2. In het achtste lid, derde volzin, wordt na «Het niet nakomen van de verplichting kan» een zinsnede ingevoegd, luidende: in bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen gevallen.

3. In het negende lid wordt de zinsnede «bij algemene maatregel van bestuur» vervangen door: in bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen gevallen.

b. In het in onderdeel W opgenomen artikel 10a.10 van de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt voor de punt aan het slot ingevoegd: , met uitzondering van de voorwaarde dat het spaarloon niet binnen de in het eerste lid van dat artikel bedoelde periode van ten minste vier jaar voor andere dan de aldaar genoemde doeleinden kan worden opgenomen.

2

Artikel X wordt als volgt gewijzigd:

a. Vóór onderdeel A wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

0A. In artikel 2, vierde lid, wordt na de eerste volzin een volzin ingevoegd, luidende: Bij een lichaam dat zonder toepassing van de eerste volzin niet een binnenlandse belastingplichtige zou zijn, wordt, in afwijking van hoofdstuk II, het voordeel uit hoofde van een aanmerkelijk belang als bedoeld in artikel 17, derde lid, onderdeel b, bepaald op de voet van hoofdstuk III.

b. Het in onderdeel Q opgenomen artikel 15ad van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «de verwerving» vervangen door «de verwerving of uitbreiding». Voorts wordt een volzin aan dat lid toegevoegd, luidende: Ingeval een in de eerste volzin bedoelde andere maatschappij tijdens het bestaan van de fiscale eenheid is geliquideerd, vindt dit artikel toepassing alsof die liquidatie niet heeft plaatsgevonden.

2. In het achtste lid wordt «dergelijke winst» vervangen door: dergelijke winst uit een andere staat.

c. Na onderdeel Q wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

Qa. In artikel 15ah, eerste lid, wordt «de artikelen 15ab, tweede lid, en 15ae» vervangen door: de artikelen 15ab, tweede lid, 15ad en 15ae.

d. Na onderdeel T wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

Ta. In artikel 18, eerste lid, wordt «de artikelen 15d en 15e»vervangen door: artikel 15d.

e. Aan het in onderdeel Y opgenomen artikel 33b van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 wordt een lid toegevoegd, luidende:

6. Bij de toepassing van het vijfde lid blijven de artikelen 2, vierde lid, 10a, vierde lid, 13ba, zevende lid, 13d, tweede lid, onderdeel b, en 18, eerste lid, zoals deze luidden op 31 december 2011, van toepassing.

3

In het in artikel XIII, onderdeel A, opgenomen artikel 1, zevende lid, van de Wet op de dividendbelasting 1965 wordt in de eerste volzin «en bij een lid het lidmaatschapsrecht van die coöperatie niet tot het vermogen van een onderneming behoort» vervangen door «en het direct of indirect door die ander gehouden lidmaatschapsrecht van die coöperatie niet tot het vermogen van een onderneming van het lid behoort». Voorts wordt «dat lidmaatschapsrecht gelijkgesteld met een winstbewijs» vervangen door: dat lidmaatschapsrecht gelijkgesteld met een aandeel.

4

Artikel XXXVIa komt te luiden:

Artikel XXXVIa

Indien het bij koninklijke boodschap van 24 juli 2010 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en aanverwante wetten met het oog op enige verbeteringen en vereenvoudigingen van het bestuursprocesrecht (Wet aanpassing bestuursprocesrecht) (Kamerstukken 32 450) tot wet wordt verheven en deel A, artikel I, onderdeel CCCCC, van die wet in werking treedt:

a. wordt in het in deel A, artikel I, onderdeel CCCCC, van de in de aanhef bedoelde wet opgenomen artikel 4 van bijlage 2 bij de Algemene wet bestuursrecht aan het onderdeel dat aanvangt met «Wet inkomstenbelasting 2001» een zinsnede toegevoegd, luidende: en artikel 3.52a voor zover het betreft een RDA-beschikking of correctie-RDA-beschikking;

b. vervalt in de Wet inkomstenbelasting 2001 de laatste volzin van artikel 3.52a, zesde lid.

5

In artikel XXXVIII, eerste lid, onderdeel e, wordt «de verwerving» vervangen door «de verwerving of uitbreiding». Voorts wordt «verworven» vervangen door: verworven of uitgebreid.

Toelichting

I. Algemeen

Deze nota van wijziging brengt enkele wijzigingen aan in het overgangsrecht voor spaarloontegoeden, de buitenlandse aanmerkelijkbelangregeling en de maatregelen tegen overnameholdingconstructies in de vennootschapsbelasting. Daarnaast worden enige wijzigingen van meer technische aard aangebracht.

De aanpassing van het in het wetsvoorstel opgenomen overgangsrecht voor de vrijstelling in box 3 voor de spaarloontegoeden beoogt vereenvoudiging van dat overgangsrecht voor de uitvoering. Als gevolg van deze aanpassing hoeft ook voor de toepassing van de vrijstelling in box 3 niet meer voldaan te worden aan het blokkeringsvereiste dat tot 1 januari 2012 voor spaarloon geldt. Dat betekent dat na een tussentijdse opname van een deel van het spaarloontegoed vrijstelling in box 3 in beginsel van toepassing blijft op het resterende saldo.

De versoepeling van het overgangsrecht voor de vrijstelling in box 3 voor spaarloontegoeden leidt in het jaar 2012 tot een budgettaire derving van € 1 mln. Dit wordt gedekt binnen het vitaliteitspakket. De reservering voor terugsluis voor burgers komt € 1 mln. lager uit. Deze maatregel leidt tot een vereenvoudiging van het overgangsrecht voor werkgevers en financiële instellingen. Zij hoeven ten opzichte van de normale bedrijfsvoering geen speciale voorzieningen te treffen. Hierdoor wordt het structurele effect van € 3,5 mln aan administratieve lastenverlichting eerder bereikt.

Als gevolg van de aanpassing van de buitenlandse aanmerkelijkbelangregeling (buitenlandse AB-regeling) kan in een ontgaanssituatie waarbij een aanmerkelijk belang in een Nederlandse vennootschap wordt gehouden door een feitelijk niet in Nederland gevestigde vennootschap, waarvan de oprichting heeft plaatsgevonden naar Nederlands recht, de buitenlandse AB-regeling worden toegepast. Dit past ook in de rol die deze regeling heeft bij het tegengaan van misbruikstructuren. Voorts wordt een tweetal aanpassingen voorgesteld in de voor de dividendbelasting geldende anti-misbruikbepaling voor coöperaties. De wettekst wordt verduidelijkt in die zin dat de inhoudingsplicht alleen kan gelden ter zake van uitdelingen aan een lid waarbij sprake is van het ontgaan van belasting, en niet ter zake van uitdelingen aan de leden waarbij hiervan geen sprake is. Tevens wordt voorgesteld om bij toepassing van deze bepaling een lidmaatschapsrecht voor de dividendbelasting gelijk te stellen met een aandeel in plaats van met een winstbewijs.

II. Onderdeelsgewijs

Onderdeel 1, onder a

Artikel I, onderdeel Ba (artikel 3.52a van de Wet inkomstenbelasting 2001)

Met deze technische wijziging wordt de tekst van het in artikel I, onderdeel Ba, van het onderhavige wetsvoorstel opgenomen artikel 3.52a, vierde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 nader in overeenstemming gebracht met de Aanwijzingen voor de regelgeving (Ar 31). Voorts worden de delegatiebepalingen in het achtste en negende lid consistent gemaakt met de delegatiebepaling in het tiende lid.

Onderdeel 1, onder b

Artikel I, onderdeel W (artikel 10a10 van de Wet inkomstenbelasting 2001)

Voorgesteld wordt de in het wetsvoorstel opgenomen overgangsbepaling voor de vrijstelling in box 3 voor de spaarloontegoeden aan te passen. Om voor deze vrijstelling in aanmerking te komen hoeft als gevolg van deze aanpassing niet te zijn voldaan aan de tot 1 januari 2012 geldende voorwaarde dat het spaarloon niet binnen de in artikel 32, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964, zoals dit tot 1 januari 2012 luidt, bedoelde periode van ten minste vier jaar voor andere dan de aldaar genoemde doeleinden kan worden opgenomen. De wijziging bewerkstelligt dat na een tussentijdse opname van een deel van het spaarloontegoed- ongeacht het doel waarvoor de opname plaatsvindt – de vrijstelling in box 3 van toepassing blijft op het resterende saldo, mits met betrekking tot dit resterende saldo aan de overige voorwaarden is voldaan.

Onderdeel 2, onder a

Artikel X, onderdeel 0A (artikel 2 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969)

Voorgesteld wordt om bij een feitelijk niet in Nederland gevestigd lichaam, waarvan de oprichting heeft plaatsgevonden naar Nederlands recht, het voordeel uit hoofde van een aanmerkelijk belang in een Nederlandse vennootschap te belasten op de voet van artikel 17, derde lid, onderdeel b, en vijfde lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb 1969). Alsdan wordt een naar Nederlands recht opgericht lichaam dat – behalve wat betreft nationaliteit – in volstrekt identieke omstandigheden verkeert als een vreemdrechtelijk lichaam, op basis van de nationale wetgeving voor wat betreft voordelen uit hoofde van een aanmerkelijk belang op eenzelfde wijze in de belastingheffing betrokken. Hiermee wordt de onzekerheid weggenomen omtrent de onder meer door de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs (NOB) ter discussie gestelde verenigbaarheid met het EU-recht van de in het wetsvoorstel opgenomen regeling op het punt van de mogelijke discriminatie naar nationaliteit.

Onderdeel 2, onder b

Artikel X, onderdeel Q (artikel 15ad van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969)

Het in het wetsvoorstel opgenomen artikel 15ad, eerste lid, van de Wet Vpb 1969 wordt ingevolge deze nota van wijziging op twee punten aangepast. Met de eerste aanpassing wordt geregeld dat ook de uitbreiding van een belang onder de werking van dit artikel valt. Met de toevoeging van een volzin aan genoemd eerste lid wordt zeker gesteld dat de maatregel met betrekking tot overnameholdingconstructies ook geldt na liquidatie binnen fiscale eenheid van de overgenomen vennootschap. Zowel die overgenomen vennootschap als de daarmee gevormde fiscale eenheid worden dan geacht voor de toepassing van artikel 15ad van de Wet Vpb 1969 voort te bestaan en vereffening van het vermogen van de overgenomen vennootschap wordt geacht niet te hebben plaatsgevonden. Met de wijziging van artikel 15ad, achtste lid, van de Wet Vpb 1969 wordt de tekst van dat achtste lid verduidelijkt.

Onderdeel 2, onder c

Artikel X, onderdeel Qa (artikel 15ah van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969)

Door de aanpassing van artikel 15ah, eerste lid, van de Wet Vpb 1969 geldt deze bepaling, die ziet op toerekening van winst van een fiscale eenheid aan een gevoegde vennootschap, ook voor de toepassing van artikel 15ad van de Wet Vpb 1969.

Onderdeel 2, onder d

Artikel X, onderdeel Ta (artikel 18 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969)

In artikel 18 van de Wet Vpb 1969 staat abusievelijk nog een verwijzing naar artikel 15e van de Wet Vpb 1969. Deze verwijzing komt ingevolge deze nota van wijziging te vervallen.

Onderdeel 2, onder e

Artikel X, onderdeel Y (artikel 33b van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969)

Het in het wetsvoorstel opgenomen artikel 33b van de Wet Vpb 1969 wordt ingevolge deze nota van wijziging aangepast. Door de toevoeging van een nieuw zesde lid aan genoemd artikel 33b wordt buiten twijfel gesteld dat ingeval artikel 13c van de Wet Vpb 1969, zoals dat luidde op 31 december 2011, van toepassing blijft op grond van artikel 33b, vijfde lid, van de Wet Vpb 1969 ook de artikelen waarin verwezen wordt naar genoemd artikel 13c, zoals deze luidden op 31 december 2011, van toepassing blijven.

Onderdeel 3

Artikel XIII, onderdeel A (artikel 1 van de Wet op de dividendbelasting 1965)

Ingevolge artikel 1, zevende lid, van de Wet op de dividendbelasting 1965 wordt een coöperatie in misbruiksituaties inhoudingsplichtig voor de dividendbelasting. Voorgesteld wordt om de wettekst te verduidelijken in die zin dat de inhoudingsplicht alleen kan gelden ter zake van uitdelingen aan een lid waarbij sprake is van het ontgaan van belasting, en niet ter zake van uitdelingen aan de leden waarbij hiervan geen sprake is.

Voorts is er gezocht naar een manier om de coöperatie zonder ingrijpende wijzigingen van het wettelijk systeem een plaats te geven in de Wet op de dividendbelasting 1965. Om aan te sluiten bij de gelijkstelling in het aanmerkelijkbelangregime van de Wet inkomstenbelasting 2001 is er in het wetsvoorstel voor gekozen om het lidmaatschapsrecht gelijk te stellen met een winstbewijs. Geconstateerd is dat voor de dividendbelasting een gelijkstelling van een lidmaatschapsrecht met een aandeel echter meer voor de hand ligt in die zin dat ook op een lidmaatschapsrecht kapitaal wordt gestort en het lidmaatschapsrecht ook stemrecht heeft. Daarom wordt in deze nota van wijziging tevens voorgesteld een lidmaatschapsrecht voor de toepassing van de Wet op de dividendbelasting 1965 gelijk te stellen met een aandeel in plaats van met een winstbewijs.

Onderdeel 4

Artikel XXXVIa

Het bij nota van wijziging in het onderhavige wetsvoorstel ingevoegde artikel XXXVIa wordt in deze nota van wijziging gepreciseerd. Artikel XXXVIa behelst een samenloopbepaling met het bij koninklijke boodschap van 24 juli 2010 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en aanverwante wetten met het oog op enige verbeteringen en vereenvoudigingen van het bestuursprocesrecht (Wet aanpassing bestuursprocesrecht) (Kamerstukken 32 450) (hierna: de Wab). Door de in deze nota van wijziging aangebrachte precisering van de genoemde samenloopbepaling, waarin tevens enkele redactionele verbeteringen zijn aangebracht, wordt rekening gehouden met de mogelijkheid dat de Wab gefaseerd in werking treedt.

Onderdeel 5

Artikel XXXVIII (inwerkingtreding)

De aanpassing van artikel XXXVIII, eerste lid, onderdeel e, vloeit voort uit de aanpassing van het in het wetsvoorstel opgenomen artikel 15ad, eerste lid, van de Wet Vpb 1969 (onderdeel 2, onder b), waarmee wordt geregeld dat ook de uitbreiding van een belang onder de werking van dit artikel 15ad valt.

De staatssecretaris van Financiën,

F. H. H. Weekers

Naar boven