33 000 VI Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van

Nr. 98 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 25 mei 2012

Bij brief van 26 april jongstleden heeft de vaste commissie van Veiligheid en Justitie mij gevraagd of ik bereid ben een onderzoek te laten doen naar de archieven (dossiers en/of geschriften en documenten) van het Openbaar Ministerie die mogelijk nog meer inzicht kunnen geven in de wijze waarop het Openbaar Ministerie in het verleden is omgegaan met misbruikzaken binnen de Rooms-Katholieke Kerk.

Tijdens de hoorzitting van 18 april jl. was er enige onduidelijkheid over de beschikbaarheid van relevante informatie over oude strafzaken. Als gevolg hiervan ontstond er tijdens en na de hoorzitting twijfel over het wel of niet bestaan van nadere informatie relevant voor de vraag op welke wijze het Openbaar Ministerie in het verleden is omgegaan met deze zaken. Ik verwijs in dit verband naar de brief van het College van procureurs-generaal van 27 april 2012.

Ik onderschrijf het belang van het genoemde onderzoek om de ontstane twijfel weg te nemen.

Het Openbaar Ministerie onderschrijft eveneens het belang van bedoeld onderzoek, met name ook om eventuele onduidelijkheid weg te nemen die gerezen kan zijn over de beschikbaarheid van relevant materiaal, waarnaar ook het Openbaar Ministerie reeds heeft gezocht.

Ik heb dan ook besloten een onderzoek zoals de Kamer mij heeft verzocht, door onafhankelijke onderzoekers, te laten uitvoeren.

Inmiddels heb ik dr. M.W. van Boven, oud-algemeen rijksarchivaris, en mr. F.H. Koster, voormalig vice-president en voorzitter van de strafkamer van de Hoge Raad der Nederlanden, bereid gevonden de uitvoering van dit onderzoek op zich te nemen. De onderzoeksopdracht zal zo spoedig mogelijk aan uw Kamer worden gestuurd. Op dat moment zal eveneens duidelijk zijn op welke termijn het onderzoek gereed zal kunnen zijn.

De minister van Veiligheid en Justitie, I. W. Opstelten

Naar boven