33 000 Nota over de toestand van ’s Rijks financiën

J VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 21 november 2011

De vaste commissie voor Financiën1 heeft tijdens haar vergadering van 8 november 2011 gesproken over de aanstaande Algemene Financiële Beschouwingen in de Eerste Kamer op 22 november 2011.

Ter voorbereiding op de AFB heeft de commissie bij brief d.d. 11 november 2011 de minister van Financiën verzocht om een geactualiseerd inzicht in de aangegane garantieverplichtingen in het kader van het EFSF en mogelijk andere aan de eurozone gerelateerde verplichtingen, alsmede van de kosten en opbrengsten voor Nederland die gepaard gaan met het eind oktober getroffen schuldarrangement voor Griekenland.

Tevens heeft de fractie van de SP nog enkele vragen aan de minister voorgelegd.

De minister van Financiën heeft op 18 november 2011 gereageerd.

De commissie brengt bijgaand verslag uit van het gevoerde schriftelijk overleg.

De griffier van de vaste commissie voor Financiën,

Kim van Dooren

BRIEF AAN DE MINISTER VAN FINANCIËN

Den Haag, 11 november 2011

De vaste commissie voor Financiën heeft tijdens haar vergadering van 8 november jl. gesproken over de aanstaande Algemene Financiële Beschouwingen (AFB) in de Eerste Kamer op 22 november 2011. Ter voorbereiding op de AFB heeft de commissie besloten u te verzoeken om een schriftelijke reactie op het volgende, door de commissie unaniem ondersteunde, verzoek. Graag ontvangt de commissie een geactualiseerd inzicht in de aangegane garantieverplichtingen in het kader van het EFSF en mogelijk andere aan de eurozone gerelateerde verplichtingen, alsmede van de kosten en opbrengsten voor Nederland die gepaard gaan met het eind oktober getroffen schuldarrangement voor Griekenland.

Voorts verzoeken de leden van de SP-fractie, eveneens in het kader van de aanstaande Algemene Financiële Beschouwingen, de regering om de onderstaande vragen te beantwoorden. Voor zover de informatie gevat wordt in tabellen zouden zij het zeer op prijs stellen deze tevens in een Excel-document te ontvangen.

Koopkracht

Uit de doorrekening van het regeerakkoord door het CPB van november 2010 blijkt dat het voorgenomen kabinetsbeleid 2011–2015 resulteert in een koopkrachtdaling voor de onderste 75% van de inkomensverdeling huishoudens, doch dat de koopkracht van de top 25% gelijk blijft of zelfs iets stijgt.2 Voor het jaar 2012 lijkt de verdeling van de koopkrachtwijziging wat minder scheef uit te pakken. Wat zijn – volgens de huidige inzichten – de kabinetsvoornemens voor de koopkracht 2013–15? De leden van de SP-fractie vragen de regering de onderstaande cijfers te verstrekken.

Koopkracht huishoudens

(% mutatie)

2011–15

(raming 2010)

2011

(verm.realisatie)

2012

(raming 2011)

2013–15

(raming 2011)

Totaal, mediaan

       

Totaal, gemiddeld

       

Top 25%, mediaan

       

Top 25%, gemiddeld

       

Onderste 75%, mediaan

       

Onderste 75%, gemiddeld

       

65+ hh, mediaan

       

65+ hh, gemiddeld

       

Minimumloon

       

Minimumuitkering, mediaan1

       

Minimumuitkering, gemiddeld1

       
X Noot
1

Gemiddelde en mediaan van de diverse groepen samen (alleenstaande enz).

De leden van de SP-fractie ontvangen graag de volgende informatie over de vermogens- en inkomensverdeling.

1. Vermogensverdeling

  • 1a. De decielverdeling van het vermogen van Nederlandse huishoudens per 1 januari 2011, 2001 en 1991 (1993 indien 1991 niet beschikbaar is): totaal, gemiddelde en mediaan van ieder deciel; tevens het totaal aantal huishoudens en het totale vermogen in die jaren.

  • 1b. Het vermogen van de top 5% en van de top 1% huishoudens in de jaren 1981, 1991, 2001, 2006 en 2011: totaal, gemiddelde en mediaan van iedere groep; aantal huishoudens in de groep; tevens het totaal aantal huishoudens (100%) en het totale vermogen (100%) in die jaren.

  • 1c. Het vermogen van de top 10%, de top 5% en de top 1% personen in de jaren 1981, 1991, 2001, 2006 en 2011: totaal, gemiddelde en mediaan van iedere groep; aantal personen in de groep; tevens het totaal aantal personen (100%) en het totale vermogen (100%) in die jaren.

2. Inkomensverdeling

  • 2a. De decielverdeling van het bruto-inkomen van Nederlandse huishoudens (totaal particulier huishouden) voor het jaar 1991: hoogste inkomen, gemiddeld inkomen;3 tevens het totaal aantal huishoudens en het totale bruto-inkomen in dat jaar.

  • 2b. Het bruto-inkomen van de top 5% en van de top 1% huishoudens in de jaren 1981, 1991, 2001, 2006 en 2010: totaal, gemiddelde en mediaan van iedere groep; aantal huishoudens in de groep; tevens het totaal aantal huishoudens (100%) en het totale bruto-inkomen (100%) in die jaren.

  • 2c. Het bruto-inkomen van de top 10%, de top 5% en de top 1% personen in de jaren 1981, 1991, 2001, 2006 en 2010: totaal, gemiddelde en mediaan van iedere groep; aantal personen in de groep; tevens het totaal aantal personen (100%) en het totale bruto-inkomen (100%) in die jaren.

3. Hypotheekrenteaftrek en huurtoeslag

De decielverdeling van de totale «hypotheekrenteaftrek minus het eigen-woning-forfait» en van de totale «huurtoeslag»:4 toegerekend aan de decielverdeling van het bruto-inkomen van huishoudens in 1991, 2001, 2006 en 2010. (Indien deze bedragen slechts beschikbaar zouden zijn voor personen, dan is het verzoek om voor dezelfde jaren tevens te verstrekken de decielverdeling van het bruto-inkomen van Nederlandse personen met inkomen: hoogste inkomen, gemiddeld inkomen; daarnaast het totaal aantal personen met inkomen en het totale bruto-inkomen van personen in die jaren.)

Balans- en rendementspositie van Nederlandse banken

Mede in het kader van aanstaande wetgeving betreffende financiële markten ontvangen de leden van de SP-fractie graag de volgende informatie.

Nederlandse banken

1997 t/m 2006

(gemiddelde)

2007

2008

2009

2010

balanstotaal

         

eigen vermogen (EV)

         

EV in % balanstotaal

         

winst, vóór belasting (in €)

         

rendement op EV (%)

         

afgedragen vennootschapsbelasting

         

idem, in % EV

         

tarief vennootschapsbelasting (vlgs.BP)

         

dividenduitkeringen

         

rendement op EV (%) NL bedr. excl. fin.sector

         

rentepercentage 10-j staatobligaties

         

ECB

De leden van de SP-fractie worden graag geïnformeerd over de hoogte van de bruto en netto verliezen van de marktoperaties van de ECB (gemeten naar de marktwaarde van obligaties) over de jaren 2008, 2009, 2010 en 2011 tot op heden. Op welke overige posten heeft de ECB eventueel verlies geleden?

Europese Economische en Monetaire Unie

In het kader van de toestand van de EMU ontvangen de leden van de SP-fractie graag informatie over de volgende drie onderwerpen.

1. EMU-effecten op de Nederlandse economie

De euro werd op 1 januari 1999 ingevoerd (in het internationaal handelsverkeer). De «AMECO data base» van de EU geeft voor Nederland de onderstaande cijfers (de gemiddelden zijn berekend).5 Kan de regering bevestigen dat deze cijfers juist zijn?

data-reeks

onderwerp

1989–1998

(10 jaar)

1999–2008

(10 jaar)

1999–2011

(13 jaar)

   

gemiddelden per jaar1

UBGS/UVGD

Exportsaldo/BBP2

4,7%

7,3%

7,1%

OVGD

BBP, groei3

3,2%

2,4%

2,2%

RVGDP

BBP per hoofd bevolking, groei3

2,5%

2,0%

1,4%

ALCD2

Arbeidsinkomensquote, niveau4

67,7%

65,7%

65,8%

UIGP/UVGD

Investeringsquote, priv.sect., niveau5

18,6%

17,0%

16,4%

FETD

Werkgelegenheid (fte), groei

1,7%

0,8%

0,6%

X Noot
1

Voor de groeicijfers levert jaar op jaar groei meer precisie.

X Noot
2

Exportsaldo goederen en diensten. Teller en noemer in lopende prijzen. [Teller betreft omzet (productiewaarde), noemer betreft toegevoegde waarde.]

X Noot
3

Prijzen 2000.

X Noot
4

Aandeel in BBP-factorkosten, inclusief toegerekend looninkomen zelfstandigen [voor de jaren 2009, 2010, 2011 resp. 67,3%; 65,7%; 65,5%].

X Noot
5

Bruto investeringen private sector / BBP.

2. Maatstaven voor export en exportsaldo

Export en exportsaldo (goederen en diensten)

2007

2010

Toegevoegde waarde export in % BBP1

   

Aandeel werkgelegenheid (fte) exportsector

   

Export in % productiewaarde bedrijven1, 2

   

Exportsaldo in % productiewaarde bedrijven

   

Exportsaldo in % BBP

   
X Noot
1

Exclusief wederuitvoer import.

X Noot
2

De productiewaarde is inclusief het intermediaire verbruik (vgl. CBS, Nationale Rekeningen, Tabel M5).

Op 25 oktober 2011 zei de minister-president in de Eerste Kamer: «Onze welvaart is voor 70% afhankelijk van het feit dat wij [een] enorm sterke exportpositie hebben.» Was deze uitspraak op cijfers gebaseerd en zo ja welke?

3. Exportsaldo (goederen en diensten)

Exportsaldo in % BBP

1995

1999 t/m 2010

(gemiddelde)

2010

Frankrijk (Fr)

     

Italië (It)

     

Spanje (Sp)

     

Griekenland (Gr)

     

Portugal (Pt)

     

Duitsland

     

Exportsaldo in € mld

1995

1999 t/m 2010

(gesommeerd)

2010

Nederland t.o.v. Griekenland

     

Duitsland t.o.v. Griekenland

     

Nederland t.o.v. (Fr+It+Sp+Gr+Pt)

     

Duitsland t.o.v. (Fr+It+Sp+Gr+Pt)

     

Welke zijn de EMU-landen met structureel een positief exportsaldo, een ongeveer evenwichtig (-1% tot +1% BBP) en een negatief exportsaldo? (structureel: langdurig gemiddelde)

Wetten en regels

De leden van +de SP-fractie hebben tenslotte een aantal vragen over het algemene wetgevingsprogramma van de regering. Is het correct dat deze regering een relatief «kleinere» overheid wil realiseren? Wordt dit gemeten in termen van belasting- en uitgavenquotes (BBP) en van een quote van garantiestellingen (BBP)? Worden garantiestellingen voorzien van een risicofactor of gaat het uitsluitend om onzekerheden? Hoe worden garantiestellingen zoals die voor de Nationale Hypotheekgarantie hierbij meegenomen? Wordt een «kleinere» overheid ook nog op andere wijze gemeten? Zo ja, hoe zijn deze andere wijzen te operationaliseren in samenhang met de eerder genoemde metingen?

Is het correct dat de huidige regering het aantal wetten en regels wil verminderen? Zo ja, hoe wordt dit gemeten? Is het correct dat de regering wetten en regels wil vereenvoudigen? Zo ja, hoe wordt dit gemeten?

Hoe denkt de regering haar eventuele succes of falen op al de genoemde punten operationeel te sommeren?

De commissie ziet uw reactie op bovenstaande vragen met belangstelling tegemoet en ontvangt uw antwoorden graag uiterlijk 16 november 2011.

De voorzitter van de vaste commissie voor Financiën,

Prof. dr. P. H. J. Essers

BRIEF VAN DE MINISTER VAN FINANCIËN

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 18 november 2011

Geachte voorzitter,

Hierbij bied ik u de antwoorden aan op de schriftelijke vragen met kenmerk 149552u, ingezonden op 11 november 2011.

De minister van Financiën,

J. C. de Jager

2011Z22013

Antwoorden van de minister van Financiën op de Kamervragen 149552u (ingezonden 11 november 2011).

De commissie vraagt om een geactualiseerd inzicht in de aangegane garantieverplichtingen in het kader van het EFSF en mogelijk andere aan de eurozone gerelateerde verplichtingen, alsmede van de kosten en opbrengsten voor Nederland die gepaard gaan met het eind oktober getroffen schuldarrangement voor Griekenland.

Het Nederlandse plafond voor garantieverplichtingen voor het EFSF is middels de Incidentele Suppletoire Begroting EFSF opgehoogd naar 97,8 miljard euro. De door de regeringsleiders en staatshoofden van de eurozone op 26 oktober jl. overeengekomen opties ter versterking van de slagkracht van het EFSF vallen binnen het plafond van de Nederlandse garantieverplichtingen voor het EFSF. Van de 97,8 miljard is ruim 44 miljard euro aan garantie en overgarantie voor de hoofdsom van de door EFSF uitgegeven obligaties. Om te allen tijde de leencapaciteit van 440 miljard euro zeker te stellen, worden ook de rentelasten gegarandeerd. Aangezien rentestanden kunnen fluctueren, zullen de garanties voor de rentelasten mee bewegen met deze ontwikkelingen. Zoals ook gebruikelijk bij andere begrotingsposten, zullen daarom bij reguliere begrotingsmomenten de garanties voor de rentelasten van het EFSF geactualiseerd worden met de dan geldende CPB-ramingen.

De Eurotop bereikte op 26 oktober jl. tevens overeenstemming over een financieringspakket voor Griekenland waaronder de publieke bijdrage aan dit pakket. Voor de periode 2011–2014 zal deze bijdrage in totaal maximaal 130 miljard euro bedragen. Het bedrag van maximaal 130 miljard euro is inclusief de herkapitalisatie van Griekse banken en de maximaal 30 miljard euro om de private sector aan te moedigen deel te nemen aan de obligatieomruil. Belangrijk is ook om op te merken dat Griekenland zich heeft gecommitteerd om uit toekomstige opbrengsten van privatisering tot 15 miljard euro bij te dragen aan de capaciteit van het EFSF. Hiermee levert Griekenland in de toekomst een bijdrage aan het noodfonds waarop het nu aanspraak maakt.

De publieke bijdrage wordt opgebracht door het EFSF en het IMF. Over de hoogte van de bijdrage van het IMF moet nog worden besloten. Zodra bekend is hoeveel het IMF bijdraagt, is ook bekend wat het betekent voor het beslag op het Nederlandse garantieplafond aan het EFSF. De kosten en opbrengsten voor Nederland zijn op dit moment niet exact te kwantificeren. Evenals in de verklaring van 21 juli is voorzien in een extra voorziening voor de ECB om te zorgen dat de Griekse banken toegang houden tot liquiditeit van de ECB. Deze voorziening houdt verband met het volgende: Griekse banken krijgen liquiditeit van de ECB waarvoor zij onderpand moeten inleggen (veelal Griekse staatsobligaties). De ECB mag alleen onderpand accepteren van voldoende kwaliteit en van solvabele banken. Als garantie voor een mogelijke verslechtering van de kwaliteit van het Griekse onderpand verlenen de lidstaten aan de ECB een tijdelijke extra voorziening. Hierover heeft eerder correspondentie met uw Kamer plaatsgevonden (zie de vertrouwelijke brief met kenmerk BFB2011–1570M en de brief met kenmerk BFB2011–1571M). Daarbij is toen in de media een bedrag genoemd van 35 miljard euro voor een tijdelijke voorziening, doch op dit moment is hiervoor geen exacte kwantificering te geven.

De Commissie vraagt naar de huidige inzichten voor de koopkrachtontwikkeling

Onderstaande tabel geeft een overzicht van de verwachte koopkrachtontwikkelingen in 2011 en 2012, uitgaande van de meest recente verwachtingen van het CPB in de MEV 2012. Voor 2013 en verder geldt dat het definitieve koopkrachtbeeld nog niet vastligt. Zo moet het beleid voor 2013 en verder deels nog ingevuld worden. Onder meer moeten de Augustusbesluitvormingen rond de koopkracht- en lastenontwikkeling voor deze jaren nog plaatsvinden. Ofwel: het is nog te vroeg om uitspraken te doen over het koopkrachtbeeld in de periode 2013–2015.

Tabel 1: overzicht verwachte koopkrachtontwikkeling 2011 en 2012, stand MEV 2012 (bron: microsimulatiemodel Micros van het Ministerie van SZW)

Koopkracht huishoudens

(% mutatie)

2011

(verm.realisatie)

2012

(raming 2011)

Totaal, Mediaan

– 1

– 1

Totaal, Gemiddeld

– 1

– 1¼

Top 25%, Mediaan

– 1

– 1¼

Top 25%, Gemiddeld

– 1¼

– 1¼

Onderste 75%, Mediaan

– 1

– 1

Onderste 75%, Gemiddeld

–  ¾

– 1¼

65+ hh, Mediaan

– 1

– 1

65+ hh, gemiddeld

– ¾

– 1¼

Minimumloon1, Mediaan

– ¾

– ¾

Minimumloon1, Gemiddeld

– ¾

– 1

Minimumuitkering2, Mediaan3

– 1

– 1

Minimumuitkering2, gemiddeld3

– 1

– 1 ¼

X Noot
1

Uitgaande van huishoudens met alleen inkomen uit arbeid waarvoor geldt dat het huishoudeninkomen ligt tussen de 80% en 120% van het voltijds wettelijk minimumloon op jaarbasis.

X Noot
2

Uitgaande van huishoudens waarin de primaire inkomensbron van de hoofdkostwinner een minimumuitkering is (bijstand, ANW en Wajong)

X Noot
3

Gemiddelde en modaal van de diverse groepen samen (alleenstaande enz).

Onderstaande tabellen gaan in op de gevraagde informatie over de vermogens- en inkomensverdeling door de leden van de SP-fractie. Hierbij is gebruik gemaakt van de gegevensbron Statline van het CBS. Een aantal van de gevraagde gegevens is niet beschikbaar. Bij de betreffende onderdelen wordt hier dieper bij stil gestaan. Een ander aandachtspunt is dat de inkomensgegevens voor de jaren 2009 en 2010 nog niet definitief vastgesteld zijn. De inkomensgegevens over 2009 hebben de status nader voorlopig, terwijl de inkomensgegevens over 2010 voorlopig vastgesteld zijn.

De leden van de SP-fractie stellen de volgende vragen:

1. Vermogensverdeling

  • 1a. De decielverdeling van het vermogen van Nederlandse huishoudens per 1 januari 2011, 2001 en 1991 (1993 indien 1991 niet beschikbaar is): totaal, gemiddelde en mediaan van ieder deciel; tevens het totaal aantal huishoudens en het totale vermogen in die jaren.

  • 1b. Het vermogen van de top 5% en van de top 1% huishoudens in de jaren 1981, 1991, 2001, 2006 en 2011: totaal, gemiddelde en mediaan van iedere groep; aantal huishoudens in de groep; tevens het totaal aantal huishoudens (100%) en het totale vermogen (100%) in die jaren.

  • 1c. Het vermogen van de top 10%, de top 5% en de top 1% personen in de jaren 1981, 1991, 2001, 2006 en 2011: totaal, gemiddelde en mediaan van iedere groep; aantal personen in de groep; tevens het totaal aantal personen (100%) en het totale vermogen (100%) in die jaren.

Onderstaande tabellen gaan in op de vermogensverdeling naar inkomensgroepen op basis van het bruto huishoudinkomen. Gegevens over 1981, 1991, 2001 en 2011 zijn (nog) niet beschikbaar op Statline van het CBS. In plaats daarvan wordt ingegaan op de vermogensverdeling in de jaren 1993, 2000 en 2010. Het CBS publiceert verder geen gegevens over het vermogen van personen. Vermogens van huishoudens zijn ook niet altijd toe te rekenen aan individuele personen. Verder zijn gegevens over de top 5% en top 1% van de bruto inkomensverdeling niet beschikbaar. Ten slotte geldt dat voor de jaren 1993 en 2000 geen vermogensverdelingen naar bruto inkomensdecielen beschikbaar zijn. In plaats daarvan wordt voor deze jaren ingegaan op de vermogensverdeling naar inkomenskwartielen van het besteedbare inkomen.

Vermogen is gedefinieerd als het saldo van bezittingen en schulden. Bezittingen zijn bank-, en spaartegoeden, obligaties, aandelen, opties e.d., de eigen woning, ondernemingsvermogen en overige bezittingen. Schulden betreffen de som van hypotheekschuld in verband met de eigen woning en overige schulden zoals schulden voor consumptiedoeleinden, financiering van aandelen, obligaties of rechten op periodieke uitkeringen, schulden i.v.m. tweede woning of andere onroerende zaken, schulden volgens Wet studiefinanciering.

Tabel 2: Decielverdeling (obv bruto huishoudinkomen) van het vermogen van particuliere huishoudens, 2010
 

Aantal huishoudens met vermogen (x1 000)

Totaal (x1 mld)

Gemiddelde (x1 000)

Mediaan (x1 000)

Totaal particulier huishouden

7 302

1 212,2

166

33

1e 10%-groep (laag inkomen)

730

53,5

73

1

2e 10%-groep (inkomen)

730

37,6

51

5

3e 10%-groep (inkomen)

730

49,8

68

9

4e 10%-groep (inkomen)

730

68,3

94

20

5e 10%-groep (inkomen)

730

86

118

35

6e 10%-groep (inkomen)

730

94,4

129

51

7e 10%-groep (inkomen)

730

108,9

149

65

8e 10%-groep (inkomen)

730

130,2

178

101

9e 10%-groep (inkomen)

730

169

232

148

10e 10%-groep (hoog inkomen)

730

414,6

568

259

Tabel 3: Decielverdeling (obv bruto huishoudinkomen) van het vermogen van particuliere huishoudens, 2006
 

Aantal huishoudens met vermogen (x1 000)

Totaal (x1 mld)

Gemiddelde (x1 000)

Mediaan (x1 000)

Totaal particulier huishouden

7 063

1 113,6

158

38

1e 10%-groep (laag inkomen)

706

39,4

56

1

2e 10%-groep (inkomen)

706

34,7

49

5

3e 10%-groep (inkomen)

706

41,5

59

8

4e 10%-groep (inkomen)

706

60,4

86

19

5e 10%-groep (inkomen)

706

74,2

105

33

6e 10%-groep (inkomen)

706

88,6

126

56

7e 10%-groep (inkomen)

706

95,3

135

81

8e 10%-groep (inkomen)

706

127

180

117

9e 10%-groep (inkomen)

706

165,5

234

162

10e 10%-groep (hoog inkomen)

706

386,8

548

273

Tabel 4: Kwartielverdeling (obv besteedbare inkomen) van het vermogen van particuliere huishoudens, 2000
 

Aantal huishoudens (x1 000)

Totaal (x 1 mld)

Gemiddelde (x1 000)

Mediaan (x1 000)

Totaal particulier huishouden

6 855

739

108

25

1e 25%-groep (laag inkomen)

1 714

59

34

2

2e 25%-groep (inkomen)

1 714

106

62

12

3e 25%-groep (inkomen)

1 714

187

109

59

4e 25%-groep (hoog inkomen)

1 714

387

226

132

Tabel 5: Kwartielverdeling (obv besteedbare inkomen) van het vermogen (x 1 000 euro) van particuliere huishoudens, 1993
 

Aantal huishoudens (x1 000)

Totaal (x1 mld)

Gemiddelde (x1 000)

Mediaan (x1 000)

Totaal particulier huishouden

6 321

358

57

14

1e 25%-groep (laag inkomen)

1 580

27

17

2

2e 25%-groep (inkomen)

1 580

48

30

8

3e 25%-groep (inkomen)

1 580

83

53

27

4e 25%-groep (hoog inkomen)

1 580

200

126

61

2. Inkomensverdeling

2a. De decielverdeling van het bruto-inkomen van Nederlandse huishoudens (totaal particulier huishouden) voor het jaar 1991: hoogste inkomen, gemiddeld inkomen;6 tevens het totaal aantal huishoudens en het totale bruto-inkomen in dat jaar.

Tabel 6 gaat in op de decielverdeling van het bruto inkomen van Nederlandse huishoudens in 1991. De gegevens zijn wederom afkomstig van CBS Statline. Het totale bruto huishoudinkomen bedroeg in 1991 circa 193 miljard euro.

Tabel 6: Decielverdeling (obv bruto huishoudinkomen) van het bruto inkomen van particuliere huishoudens, 1991
 

Hoogste inkomen (x 1 000)

Gemiddeld inkomen

(x 1 000)

Aantal huishoudens

(x 1 000)

Totaal particulier huishouden

x

31

6 211

1e 10%-groep (laag inkomen)

9,7

6

621

2e 10%-groep (inkomen)

13,5

11,5

621

3e 10%-groep (inkomen)

17,7

15,6

621

4e 10%-groep (inkomen)

22,6

20,2

621

5e 10%-groep (inkomen)

27,4

25

621

6e 10%-groep (inkomen)

32,3

29,8

621

7e 10%-groep (inkomen)

37,8

34,9

621

8e 10%-groep (inkomen)

44,6

41

621

9e 10%-groep (inkomen)

55,8

49,5

621

10e 10%-groep (hoog inkomen)

x

76,6

621

x=geheim

2b. Het bruto-inkomen van de top 5% en van de top 1% huishoudens in de jaren 1981, 1991, 2001, 2006 en 2010: totaal, gemiddelde en mediaan van iedere groep; aantal huishoudens in de groep; tevens het totaal aantal huishoudens (100%) en het totale bruto-inkomen (100%) in die jaren.

Over de top 1% en top 5% huishoudens met de hoogste bruto inkomens zijn geen gegevens bekend op Statline. In plaats daarvan wordt in onderstaande tabel een overzicht gegeven van de gevraagde cijfers voor de top 10% hoogste bruto inkomens, behalve de mediaan. Over 1981 zijn op Statline ook geen gegevens beschikbaar over de bruto inkomensverdeling.

Tabel 7: Bruto inkomen van particuliere huishoudens, totaal inkomensgroepen en hoogste 10% (obv bruto inkomen), 1991, 2001, 2006 en 2010

Jaar

Inkomensgroep

Totaal inkomen (x 1 mld)

Hoogste inkomen (x 1 000)

Gemiddeld inkomen (x 1 000)

Aantal huishoudens (x 1 000)

1991

10e 10% groep (hoog inkomen)

48

x

76,6

621

Totaal

193

x

31

6 211

2001

10e 10% groep (hoog inkomen)

83

x

121,2

686

Totaal

308

x

44,9

6 862

2006

10e 10% groep (hoog inkomen)

102

x

143,8

711

Totaal

367

x

51,6

7 109

2010

10e 10% groep (hoog inkomen)

113

x

154

735

Totaal

408

x

55,5

7 354

x=geheim

2c. Het bruto-inkomen van de top 10%, de top 5% en de top 1% personen in de jaren 1981, 1991, 2001, 2006 en 2010: totaal, gemiddelde en mediaan van iedere groep; aantal personen in de groep; tevens het totaal aantal personen (100%) en het totale bruto-inkomen (100%) in die jaren.

Over de top 1% en top 5% personen met de hoogste bruto inkomens zijn geen gegevens bekend op Statline. In plaats daarvan wordt in onderstaande tabel een overzicht gegeven van de gevraagde cijfers voor de top 10% hoogste bruto inkomens, behalve de median die niet beschikbaar is op Statline. Over 1981 en 2010 zijn op Statline ook geen gegevens beschikbaar.

Tabel 8: Bruto inkomen van alle personen, totaal inkomensgroepen en hoogste 10% (obv bruto inkomen), 1991

Jaar

Inkomensgroep

Totaal inkomen (x 1 mld)

Hoogste inkomen (x 1 000)

Gemiddeld inkomen (x 1 000)

Aantal huishoudens (x 1 000)

1991

10e 10% groep (hoog inkomen)

69

x

46,5

1 474

Totaal

193

x

13,1

14 740

Tabel 9: Bruto inkomen van personen met inkomen, totaal inkomensgroepen en hoogste 10% (obv bruto inkomen), 2001 en 2005

Jaar

Inkomensgroep

Totaal inkomen (x 1 mld)

Hoogste inkomen (x 1 000)

Gemiddeld inkomen (x 1 000)

Aantal huishoudens (x 1 000)

2001

10e 10% groep (hoog inkomen)

90

x

77,1

1 173

Totaal

305

x

26,0

11 731

2005

10e 10% groep (hoog inkomen)

108

x

89,8

1 199

Totaal

354

x

29,5

11 991

3. Hypotheekrenteaftrek en huurtoeslag

De decielverdeling van de totale «hypotheekrenteaftrek minus het eigen-woning-forfait» en van de totale «huurtoeslag»:4 toegerekend aan de decielverdeling van het bruto-inkomen van huishoudens in 1991, 2001, 2006 en 2010. (Indien deze bedragen slechts beschikbaar zouden zijn voor personen, dan is het verzoek om voor dezelfde jaren tevens te verstrekken de decielverdeling van het bruto-inkomen van Nederlandse personen met inkomen: hoogste inkomen, gemiddeld inkomen; daarnaast het totaal aantal personen met inkomen en het totale bruto-inkomen van personen in die jaren.)

Op statline zijn gegevens beschikbaar over de betaalde hypotheekrente en huursubidie/huurtoeslag. Tabellen 10 t/m 17 gaan in op de decielverdeling (op basis van het bruto inkomen) van de betaalde hypotheekrente en individuele huursubsidie (1991 en 2001), huursubsidie (2006) en huurtoeslag (2009) voor de gevraagde jaren. Inkomensgegevens uitgesplitst naar inkomensbestanddelen zijn voor 2010 nog niet beschikbaar. In plaats daarvan worden gegevens over 2009 gebruikt.

a) 2009

Tabel 10: Betaalde hypotheekrente naar inkomensdeciel (obv bruto inkomen) door huishoudens, 2009
 

Totaal bedrag (x 1 mln)

Totaal aantal huishoudens (x 1 000)

Gemiddeld bedrag (x 1 000)

Aantal huishoudens met inkomensbestandsdeel (x 1 000)

Gemiddeld bedrag huishoudens met inkomensbestandsdeel

Totaal particulier huishouden

30 865

7 299

4,2

3 584

8,6

1e 10%-groep (laag inkomen)

841

730

1,2

96

8,8

2e 10%-groep (inkomen)

503

730

0,7

93

5,4

3e 10%-groep (inkomen)

838

730

1,1

159

5,3

4e 10%-groep (inkomen)

1 459

730

2,0

258

5,7

5e 10%-groep (inkomen)

2 266

730

3,1

343

6,6

6e 10%-groep (inkomen)

3 018

730

4,1

417

7,2

7e 10%-groep (inkomen)

3 878

730

5,3

487

8

8e 10%-groep (inkomen)

4 580

730

6,3

535

8,6

9e 10%-groep (inkomen)

5 505

730

7,5

582

9,5

10e 10%-groep (hoog inkomen)

7 976

730

10,9

613

13

Tabel 11: Ontvangen huurtoeslag naar inkomensdeciel (obv bruto inkomen) door huishoudens, 2009
 

Totaal bedrag (x 1 mln)

Totaal aantal huishoudens (x 1 000)

Gemiddeld bedrag (x 1 000)

Aantal huishoudens met inkomensbestandseel (x 1 000)

Gemiddeld bedrag huishoudens met inkomensbestandsdeel (x 1 000)

Totaal particulier huishouden

2 243

7 302

0,3

1 161

1,9

1e 10%-groep (laag inkomen)

417

730

0,6

258

1,6

2e 10%-groep (inkomen)

856

730

1,2

411

2,1

3e 10%-groep (inkomen)

539

730

0,7

256

2,1

4e 10%-groep (inkomen)

234

730

0,3

120

1,9

5e 10%-groep (inkomen)

97

730

0,1

55

1,8

6e 10%-groep (inkomen)

49

730

0,1

28

1,8

7e 10%-groep (inkomen)

.

730

.

15

.

8e 10%-groep (inkomen)

.

730

.

9

.

9e 10%-groep (inkomen)

.

730

.

5

.

10e 10%-groep (hoog inkomen)

.

730

.

3

.

.= niet bekend

b) 2006

Tabel 12: Betaalde hypotheekrente naar inkomensdeciel (obv bruto inkomen) door huishoudens, 2006
 

Totaal bedrag (x 1 mln)

Totaal aantal huishoudens (x 1 000)

Gemiddeld bedrag (x 1 000)

Aantal huishoudens met inkomensbestandseel (x 1 000)

Gemiddeld bedrag huishoudens met inkomensbestandsdeel (x 1 000)

Totaal particulier huishouden

26 347

7 112

3,7

3 478

7,6

1e 10%-groep (laag inkomen)

607

711

0,9

80

7,6

2e 10%-groep (inkomen)

330

711

0,5

80

4,1

3e 10%-groep (inkomen)

688

711

1,0

152

4,5

4e 10%-groep (inkomen)

1 289

711

1,8

248

5,2

5e 10%-groep (inkomen)

1965

711

2,8

342

5,7

6e 10%-groep (inkomen)

2 689

711

3,8

419

6,4

7e 10%-groep (inkomen)

3 292

711

4,6

469

7

8e 10%-groep (inkomen)

3 920

711

5,5

527

7,4

9e 10%-groep (inkomen)

4 763

711

6,7

566

8,4

10e 10%-groep (hoog inkomen)

6 805

711

9,6

595

11,4

Tabel 13: Ontvangen huursubsidie naar inkomensdeciel (obv bruto inkomen) door huishoudens, 2006
 

Totaal bedrag (x 1 mln)

Totaal aantal huishoudens (x 1 000)

Gemiddeld bedrag (x 1 000)

Aantal huishoudens met inkomensbestandseel (x 1 000)

Gemiddeld bedrag huishoudens met inkomensbedstandsdeel (x 1 000)

Totaal particulier huishouden

1 826

7 112

0,3

1 027

1,8

1e 10%-groep (laag inkomen)

360

711

0,5

243

1,5

2e 10%-groep (inkomen)

774

711

1,1

396

2

3e 10%-groep (inkomen)

441

711

0,6

229

1,9

4e 10%-groep (inkomen)

159

711

0,2

94

1,7

5e 10%-groep (inkomen)

47

711

0,1

32

1,5

6e 10%-groep (inkomen)

.

711

.

14

.

7e 10%-groep (inkomen)

.

711

.

7

.

8e 10%-groep (inkomen)

.

711

.

5

.

9e 10%-groep (inkomen)

.

711

.

2

.

10e 10%-groep (hoog inkomen)

.

711

.

2

.

.= niet bekend

c) 2001

Tabel 14: Betaalde hypotheekrente naar inkomensdeciel (obv bruto inkomen) door huishoudens, 2001
 

Totaal bedrag (x 1 mln)

Totaal aantal huishoudens (x 1 000)

Gemiddeld bedrag (x 1 000)

Aantal huishoudens met inkomensbestandseel (x 1 000)

Gemiddeld bedrag huishoudens met inkomensbestandseel (x 1 000)

Totaal particulier huishouden

18 256

6 860

2,7

3 049

6

1e 10%-groep (laag inkomen)

360

686

0,5

61

5,9

2e 10%-groep (inkomen)

217

686

0,3

62

3,5

3e 10%-groep (inkomen)

448

686

0,7

119

3,8

4e 10%-groep (inkomen)

881

686

1,3

205

4,3

5e 10%-groep (inkomen)

1 338

686

1,9

288

4,6

6e 10%-groep (inkomen)

1 858

686

2,7

367

5,1

7e 10%-groep (inkomen)

2 367

686

3,4

425

5,6

8e 10%-groep (inkomen)

2 738

686

4,0

466

5,9

9e 10%-groep (inkomen)

3 311

686

4,8

512

6,5

10e 10%-groep (hoog inkomen)

4 738

686

6,9

544

8,7

Tabel 15: Ontvangen huursubsidie naar inkomensdeciel (obv bruto inkomen) door huishoudens, 2001
 

Totaal bedrag (x 1 mln)

Totaal aantal huishoudens (x 1 000)

Gemiddeld bedrag (x 1 000)

Aantal huishoudens met inkomensbestandseel (x 1 000)

Gemiddeld bedrag (x 1 000)

Totaal particulier huishouden

1 415

686

0,2

987

1,4

1e 10%-groep (laag inkomen)

308

686

0,4

236

1,3

2e 10%-groep (inkomen)

542

686

0,8

348

1,6

3e 10%-groep (inkomen)

315

686

0,5

209

1,5

4e 10%-groep (inkomen)

120

686

0,2

85

1,4

5e 10%-groep (inkomen)

66

686

0,1

48

1,4

6e 10%-groep (inkomen)

30

686

0,0

27

1,1

7e 10%-groep (inkomen)

.

686

.

16

.

8e 10%-groep (inkomen)

.

686

.

10

.

9e 10%-groep (inkomen)

.

686

.

7

.

10e 10%-groep (hoog inkomen)

.

686

.

2

.

.= niet bekend

d) 1991

Tabel 16: Betaalde hypotheekrente naar inkomensdeciel (obv bruto inkomen) door huishoudens, 1991
 

Totaal bedrag (x 1 mln)

Totaal aantal huishoudens (x 1 000)

Gemiddeld bedrag (x 1 000)

Aantal huishoudens met inkomensbestandseel (x 1 000)

Gemiddeld bedrag huishoudens met inkomensbestandseel (x 1 000)

Totaal particulier huishouden

7 743

6 208

1,2

2 086

3,7

1e 10%-groep (laag inkomen)

64

621

0,1

18

3,6

2e 10%-groep (inkomen)

60

621

0,1

30

2

3e 10%-groep (inkomen)

113

621

0,2

52

2,2

4e 10%-groep (inkomen)

311

621

0,5

119

2,6

5e 10%-groep (inkomen)

565

621

0,9

194

2,9

6e 10%-groep (inkomen)

785

621

1,3

260

3

7e 10%-groep (inkomen)

974

621

1,6

299

3,3

8e 10%-groep (inkomen)

1 213

621

2,0

342

3,5

9e 10%-groep (inkomen)

1 455

621

2,3

371

3,9

10e 10%-groep (hoog inkomen)

2 202

621

3,5

403

5,5

Tabel 17: Ontvangen huursubsidie naar inkomensdeciel (obv bruto inkomen) door huishoudens, 1991
 

Totaal bedrag (x 1 mln)

Totaal aantal huishoudens (x 1 000)

Gemiddeld bedrag (x 1 000)

Aantal huishoudens met inkomensbestandseel (x 1 000)

Gemiddeld bedrag huishoudens met inkomensbestandseel (x 1 000)

Totaal particulier huishouden

778

6 208

0,1

956

0,8

1e 10%-groep (laag inkomen)

113

621

0,2

159

0,7

2e 10%-groep (inkomen)

269

621

0,4

299

0,9

3e 10%-groep (inkomen)

214

621

0,3

238

0,9

4e 10%-groep (inkomen)

90

621

0,1

116

0,8

5e 10%-groep (inkomen)

42

621

0,1

65

0,7

6e 10%-groep (inkomen)

21

621

0,0

34

0,6

7e 10%-groep (inkomen)

13

621

0,0

19

0,7

8e 10%-groep (inkomen)

8

621

0,0

14

0,6

9e 10%-groep (inkomen)

6

621

0,0

9

0,6

10e 10%-groep (hoog inkomen)

2

621

0,0

4

0,5

De leden van de SP-fractie vragen eveneens naar de balans- en rendementspositie van de Nederlandse banken.

Nederlandse banken1

1998 t/m 2004 (gem.)

2005

2006

2007

2008

2009

2010

balanstotaal (in mln. €)

1 697 504

2 770 014

3 055 381

3 275 550

2 994 739

2 648 109

2 713 249

Eigen vermogen (EV) of (Tier 1 kapitaal)2 (in mln. €)

67 028

96 643

98 117

127 898

97 509

114 372

116 996

EV in % balanstotaal

3,9

3,5

3,2

3,9

3,3

4,3

4,3

winst, vóór belasting (in mln. €)

10 327

16 958

17 614

21 562

– 29 854

– 350

10 537

rendement op EV (%)

15,4

17,5

18,0

16,9

– 30,6

– 0,3

9,0

(vennootschapsbelasting3

2 673

3 438

3 489

1 851

– 2 456

– 48

2 700

idem, in % EV

4,0

3,6

3,6

1,4

– 2,5

0,0

2,3

tarief vennootschapsbelasting (vlgs.BP)4

34,8

31,5 

 29,6

25,5 

25,5

25,5

25,5

dividenduitkeringen (in mln. €)5

527

298

348

568

362

190

197

rendement op EV (%) NL bedr. excl. fin.sector6

6,2

10,9

10,6

12,2

8,6

5,7

NB

rentepercentage 10-j staatobligaties7

4,7

3,4

3,8

4,3

4,3

3,7

3,0

X Noot
1

Alle cijfers over banken zijn afkomstig van de website van DNB (www.statistics.dnb.nl), tabel 5.6 en 5.7 van het geconsolideerde bankbedrijf. 1997 is niet beschikbaar. Het gemiddelde is berekend over 1998 t/m 2004 i.p.v. 1997 t/m 2006. Omdat per 1-1-2005 andere boekhoudregels golden. In 2008 zijn nieuwe rapportageverplichtingen van kracht geworden. Als gevolg van de wijzigingen in boekhoudregels zijn de cijfers over de jaren niet helemaal congruent.

X Noot
2

Tier 1 is gebruikt voor de jaren 2005–2007

X Noot
3

Cijfers DNB, tabel 5.7. De vermelde bedragen zijn in de DNB-database verantwoord onder de noemer belasting en vloeien voort uit de geconsolideerde jaarrekening. Dit betekent dat het ziet op de belasting van de wereldwijde groep. Cijfers komen overeen met wat kredietinstellingen in hun jaarverslag aan belasting voor winst en verlies voor het geconsolideerde bedrijf rapporteren ( in overeenstemming met IAS-IFRS en Finrep rapportageverplichtingen).

X Noot
4

Dit betreft het algemene vpb-tarief.

X Noot
5

Voor 1998 t/m 2006 is dit belang van derden.

X Noot
6

Cijfers afkomstig van CBS (Statline) berekend als resultaat voor belastingen gedeeld door het balanstotaal. 2009 is een voorlopig cijfer en 2010 is (nog) niet bekend.

X Noot
7

Voor het rentepercentage 10-j staatobligaties is gebruikgemaakt van gegevens van het Ministerie van Financiën. Cijfers zijn het gemiddelde rentepercentage van alle 10-j staatobligaties van dat jaar.

Tevens worden de SP-leden graag geïnformeerd over de verliezen op openmarktoperaties van de ECB.

Ervan uitgaande dat de leden van de SP met de openmarktoperaties van de ECB doelen op de opkoop van obligaties door de ECB dan kan het volgende vermeld worden. Het Securities Markets Program (SMP), het opkoopprogramma van het Eurosysteem van schuldpapier met als doel de monetaire transmissie te herstellen, heeft tot nu niet tot verliezen geleid. Er heeft op het moment van schrijven geen afwaardering van de obligaties plaatsgevonden. Ook op het Covered Bond Purchase Programme (CBPP) – het opkoopprogramma dat zich richt op aankoop van gedekte bancaire obligaties – zijn tot op heden geen verliezen geleden.

Europese Economische en Monetaire Unie

In het kader van de toestand van de EMU ontvangen de leden van de SP-fractie graag informatie over de volgende drie onderwerpen.

EMU-effecten op de Nederlandse economie

De euro werd op 1 januari 1999 ingevoerd (in het internationaal handelsverkeer). De «AMECO data base» van de EU geeft voor Nederland de onderstaande cijfers (de gemiddelden zijn berekend).7 Kan de regering bevestigen dat deze cijfers juist zijn?

data-reeks

Onderwerp

1989–1998

(10 jaar)

1999–2008

(10 jaar)

1999–2011

(13 jaar)

   

gemiddelden per jaar1

UBGS/UVGD

Exportsaldo/BBP2

4,7%

7,3%

7,1%

OVGD

BBP, groei3

3,2%

2,4%

2,2%

RVGDP

BBP per hoofd bevolking, groei3

2,5%

2,0%

1,4%

ALCD2

Arbeidsinkomensquote, niveau4

67,7%

65,7%

65,8%

UIGP/UVGD

Investeringsquote, priv.sect., niveau5

18,6%

17,0%

16,4%

FETD

Werkgelegenheid (fte), groei

1,7%

0,8%

0,6%

X Noot
1

Voor de groeicijfers levert jaar op jaar groei meer precisie.

X Noot
2

Exportsaldo goederen en diensten. Teller en noemer in lopende prijzen. [Teller betreft omzet (productiewaarde), noemer betreft toegevoegde waarde.]

X Noot
3

Prijzen 2000.

X Noot
4

Aandeel in BBP-factorkosten, inclusief toegerekend looninkomen zelfstandigen [voor de jaren 2009, 2010, 2011 resp. 67,3%; 65,7%; 65,5%].

X Noot
5

Bruto investeringen private sector / BBP.

De regering kijkt bij haar beleidsvorming in de regel naar de waarden van het CBS en het CPB. Incidenteel worden andere bronnen gebruikt, zoals de Ameco database van de Europese commissie. In een aantal gevallen komen deze cijfers overeen met reeksen van het CBS of CPB en in een aantal gevallen wijken de cijfers af.

Het saldo van de uitvoer van goederen en diensten in lopende prijzen komt bijvoorbeeld overeen voor de periode 1989–1998 (4,7% volgens CBS Statline), maar wijkt af voor de periode 1999–2008 (6,9%) en 1999–2010 (6,7%; voor 2011 is bij het CBS nog geen waarde bekend).

De gemiddelde volumegroei van het BBP komt overeen voor de periode 1989–1999 ( 3,2%) en voor de periode 1999–2008 (2,4%). Over de periode 1999–2011 (inclusief ramingsjaar 2011) is de gemiddelde groei echter 1,8 procent. Dit verschil kan mogelijk worden veroorzaakt doordat de Ameco-database uitgaat van de voorjaarsvoorspelling van de Europese Commissie waar de bbp-groei voor 2011 hoger wordt ingeschat dan in de MEV van september.

Een eigen bewerking op CBS Statline leert dat de gemiddelde groei van het bbp per hoofd van de bevolking (in prijzen 2000) gemiddeld 2,7 procent bedraagt in de periode 1989–1998 en gemiddeld 2,6 procent in de periode 1999–2008. De gemiddelde inkomensgroei in de jaren 1999–2010 bedraagt 2,0 procent (voor 2011 is nog geen waarde bekend).

De gemiddelde arbeidsinkomensquote wijkt voor de marksector sterk af van de genoemde percentages in bovenstaande tabel. Deze bedraagt gemiddeld 81,3% in de periode 1989–1998, 79,3% in de periode 1999–2009 en eveneens 79,3% over de periode 1999–2011 (bron: CPB Macro-economische verkenning, bijlage 2).

Bijlage 6 van de MEV bevat een reeks voor de investeringquote. Het CPB becijfert deze op gemiddeld 18,4% in de periode 1989–1998, 15,7% in de periode 1999–2008 en gemiddeld 15,3% in de periode 1999–2011. Deze getallen betreffen procenten van de bruto toegevoegde waarde tegen basisprijzen (exclusief de onroerendgoedsector).

Bijlage 8 van de MEV bevat een reeks met groei van de werkgelegenheid. Wanneer bijvoorbeeld wordt gekeken naar het gemiddelde van de jaarlijkse mutatie van de werkzame beroepsbevolking dan bedraagt de toename 2 procent gemiddeld per jaar in de periode 1989–1998, 1,3 procent in de periode 1999–2008 en 0,9 procent in de periode 1999–2011.

2. Maatstaven voor export en exportsaldo

De leden van de SP-fractie geven een tabel, deze is hierbij ingevuld.

Export en exportsaldo (goederen en diensten)

2007

2010

Toegevoegde waarde export in % BBP1

28% in 20052

26,8% in 20093

Aandeel werkgelegenheid (fte) exportsector

38,4% in 20064

 

Export in % productiewaarde bedrijven1 5

 

32,6%6

Exportsaldo in % productiewaarde bedrijven

4,3% incl. wederuitvoer7

3,9% incl. wederuitvoer8

Exportsaldo in % BBP

8,2%

7,5%

X Noot
1

Exclusief wederuitvoer import.

X Noot
2

Bron: het belang van de export voor de Nederlandse economie, CPB memorandum 191, 2008, inclusief wederuitvoer 30%. Voor 2007 is geen waarde bekend.

X Noot
3

Bron CBS/CPB wederuitvoer en wederuitvoerbedrijven, 2011 te verschijnen, inclusief wederuitvoer 28,8%. Voor 2010 is geen waarde bekend.

X Noot
4

Zie CBS, internationaliseringsmonitor 2011, p.124. De verantwoordelijkheid voor deze som berust bij de auteurs van de CBS Internationaliseringsmonitor 2011, hoofdstuk 6 International trade and employment, trade partner country effects on jobs and wages.

X Noot
5

De productiewaarde is inclusief het intermediaire verbruik (vgl. CBS, Nationale Rekeningen, Tabel M5).

X Noot
6

Totale waarde uitvoer naar wereld gedeeld door productiewaarde bedrijven tegen basisprijzen.

X Noot
7

Bron CBS Statline, saldo uitvoer goederen en diensten gedeeld door productiewaarde bedrijven tegen basisprijzen.

X Noot
8

Voor het rentepercentage 10-j staatobligaties is gebruikgemaakt van gegevens van het Ministerie van Financiën. Cijfers zijn het gemiddelde rentepercentage van alle 10-j staatobligaties van dat jaar.

Op 25 oktober 2011 zei de premier in de Eerste Kamer: «Onze welvaart is voor 70% afhankelijk van het feit dat wij [een] enorm sterke exportpositie hebben.» Was deze uitspraak op cijfers gebaseerd en zo ja welke?

Met deze uitspraak heeft de premier aangegeven dat, zoals ook blijkt uit de cijfers, Nederland voor een groot deel zijn boterham in het buitenland verdient. De uitvoer als aandeel in het BBP bedroeg in 2010 ruim 63%.

3. Exportsaldo (goederen en diensten)

Exportsaldo in % BBP

1995

1999 t/m 2010

(gemiddelde)

2010

Frankrijk (Fr)

1,8

-0,5

– 2,3

Italië (It)

4,0

0,0

– 1,9

Spanje (Sp)

– 0,2

– 3,8

– 1,8

Griekenland (Gr)

– 7,0

– 8,3

– 6,6

Portugal (Pt)

– 6,3

– 8,4

– 6,5

Duitsland

0,5

4,5

5,4

Exportsaldo in € mld (uitsluitend goederen)

1995

1999 t/m 2010

(gesommeerd)

2010

Nederland t.o.v. Griekenland

1,0

25,4

2,3

Duitsland t.o.v. Griekenland

1,1

50,9

4,1

Nederland t.o.v. (Fr+It+Sp+Gr+Pt)

10,0

431,7

49,3

Duitsland t.o.v. (Fr+It+Sp+Gr+Pt)

6,6

667,7

62,8

Bronnen: Wereldbank voor exportsaldo in % bbb en Eurostat voor mld euro’s.

De SP-leden vragen ook welke de EMU-landen zijn met structureel een positief exportsaldo, een ongeveer evenwichtig (– 1% tot + 1% BBP) en een negatief exportsaldo?

Positief saldo: Duitsland, Finland, Nederland, Oostenrijk, Luxemburg

Evenwichtig: België, Slovenië, Ierland.

Tekort: Cyprus, Frankrijk, Griekenland, Italië, Malta, Portugal, Slowakije, Spanje

Estland is in bovenstaande opsomming niet opgenomen gegeven de grote variatie. Voor actuele cijfers wordt u verwezen naar de appendix tabellen van de IMF World Economic Outlook van september 2011 (p. 197).

Exportsaldo in € mld (uitsluitend diensten)

2004

2009

Nederland t.o.v. Griekenland

– 0,2

– 0,5

Duitsland t.o.v. Griekenland

– 2,4

– 1,9

Nederland t.o.v. (Fr+It+Sp+Gr+Pt)

– 3,3

– 4,4

Duitsland t.o.v. (Fr+It+Sp+Gr+Pt)

– 16,9

– 11,9

Bron: Eurostat. NB Exportsaldi diensten is uitsluitend beschikbaar voor de jaren 2004 en 2009

Exportsaldo in € mld (goederen en diensten)

1996

1999 t/m 2010

(gesommeerd)

2010

Nederland t.o.v. Griekenland

1,1

23,5

2,3

Duitsland t.o.v. Griekenland

     

Nederland t.o.v. (Fr+It+Sp+Gr+Pt)

12,4

358.2

38.3

Duitsland t.o.v. (Fr+It+Sp+Gr+Pt)

     

Bron: CBS Statline

Tot slot vragen de SP-leden of het correct is dat de huidige regering het aantal wetten en regels wil verminderen en zo ja, hoe dit gemeten wordt. Zij vragen tevens of het correct is dat de regering wetten en regels wil vereenvoudigen en zo ja, hoe dit gemeten wordt.

Dit kabinet heeft niet zondermeer als doelstelling het aantal wetten of regels te verminderen. Het kabinet wil de regeldruk die wordt veroorzaakt door de regels aanpakken. Dat kan door minder regels, of door de regelgeving eenvoudiger te maken voor burgers, bedrijven, professionals en medeoverheden, bijvoorbeeld door de invoering van de inspectievakantie voor goed nalevende bedrijven.

De hoogte van de regeldruk in termen van administratieve lasten voor burgers en bedrijven wordt gemeten met behulp van het zogenaamde Standaard Kosten Model. Stijgingen en dalingen in regeldruk worden met behulp van dit model op het niveau van individuele wetten gemeten.

Voor de beperking van de regeldruk voor burgers en bedrijven heeft het kabinet kwantitatieve doelstellingen:

  • een daling van de administratieve lasten voor bedrijven met 10% in 2012;

  • een daling de administratieve lasten voor burgers en bedrijven van 5% per jaar vanaf 2013;

  • een daling van de inhoudelijke nalevingskosten voor bedrijven met € 200 mln in 2015.

In de voortgangsrapportages van de programma’s voor regeldrukvermindering burgers en bedrijven wordt periodiek gerapporteerd over de voortgang van de regeldrukvermindering. De laatste rapportages dateren van september 2011.8


X Noot
1

Samenstelling:

Holdijk (SGP), Van der Linden (CDA), Terpstra (CDA), Noten (PvdA), Sylvester (PvdA), Essers (CDA) (voorzitter), Nagel (50PLUS), Elzinga (SP) Koffeman (PvdD), Reuten (SP), Knip (VVD), Hoekstra (CDA), Van Boxtel (D66), Backer (D66), Vos (GL), De Boer (GL), De Lange (OSF), Sent (PvdA), Postema (PvdA), Klever (PVV), Van Strien (PVV), Faber-van de Klashorst (PVV), Ester (CU), De Grave (VVD) (vice-voorzitter), Van Rey (VVD) en Bröcker (VVD).

X Noot
2

CPB, Actualisatie Economische Verkenning 2011–2015 (Verwerking regeerakkoord), november 2010, blz. 23 (gecombineerd met informatie uit 32 504 D en F).

X Noot
3

Bij voorkeur cijfers die (bij benadering) sporen met de overeenkomstige decielverdeling die voor de jaren 2000–2010 op CBS Statline te vinden is.

X Noot
4

D.w.z. de gerealiseerde, c.q. geraamde, bedragen overeenkomend met de bedragen die eind 2010 voor het jaar 2010 begroot werden op respectievelijk € 9,1 mld en € 2,2 mld.

X Noot
5

http://ec.europa.eu/economy_finance/ db_indicators/ameco/index_en.htm (opgenomen 6 nov. 2011).

X Noot
6

Bij voorkeur cijfers die (bij benadering) sporen met de overeenkomstige decielverdeling die voor de jaren 2000–2010 op CBS Staline te vinden is.

X Noot
7

http://ec.europa.eu/economy_finance/db_

indicators/ameco/index_en.htm (opgenomen 6 nov. 2011).

X Noot
8

Voortgangsrapportage regeldruk bedrijven kamerstuk 29 515/333 en regeldruk burgers, professionals en interbestuurlijk kamerstuk 29 362/195.

Naar boven