33 000 IXB Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Financiën (IXB) voor het jaar 2012

Nr. 13 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 15 maart 2012

Binnen de vaste commissie voor Financiën hebben enkele fracties de behoefte om over de brief van de staatssecretaris van Financiën, van 8 december 2011, met zijn reactie op het invullen van Duitse belastingformulieren, enkele vragen en opmerkingen voor te leggen.

De vragen en opmerkingen zijn op 9 februari 2012 aan de staatssecretaris van Financiën voorgelegd. Bij brief van 14 maart 2012 zijn ze door hem beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Aptroot

De adjunct-griffier van de commissie, Giezen

I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de VVD

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de brief inzake het invullen van Duitse belastingformulieren en bedanken de staatssecretaris voor de nadere informatie.

De leden van de VVD-fractie hebben begrip voor de hinder die grensarbeiders ondervinden bij belastingheffing door verschillende belastingdiensten. Belastingheffing dient voor eenieder op een transparante en begrijpelijke wijze plaats te vinden. Voor deze leden dienen de reeds gemaakte afspraken over belastingheffing in het belastingverdrag tussen Nederland en Duitsland daarbij leidend te zijn, zoals de staatssecretaris in zijn correspondentie aangeeft. Wel vragen de leden van de VVD-fractie of desbetreffende casus onderdeel is van een bredere problematiek. Zijn er bijvoorbeeld problemen bekend met dubbele belastingheffing van grensarbeiders in andere grensregio's? Acht de staatssecretaris het voldoende duidelijke voor personen die dergelijke problematiek ondervinden waar, of bij welk loket, zij terecht kunnen met hun vragen? Ziet de staatssecretaris hierbij mogelijke verbeteringen zodat de belastingheffing ook voor desbetreffende personen op een transparante en begrijpelijke wijze kan plaatsvinden?

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de PvdA

De leden van de fractie van de PvdA hebben kennisgenomen van de reactie van de staatssecretaris inzake het invullen van de Duitse belastingformulieren. Deze leden hebben enkele opmerkingen en vragen. De staatssecretaris acht het mogelijk dat er, ondanks de recente mogelijkheid tot belastingvrijstelling, toch belasting is geheven door de Duitse Belastingdienst. In augustus 2010 kregen Nederlandse pensioengerechtigden immers al belastingformulieren van Duitse instanties, maar pas vanaf 1 januari 2011 is in deze formulieren expliciet aangegeven dat er een belastingvrijstelling voor pensioenen van voormalige dwangarbeiders geldt. Er zouden dus Nederlanders kunnen zijn die onterecht belasting hebben afgedragen. Heeft de staatssecretaris in beeld om hoeveel mensen dit gaat? Om welke bedragen per pensioengerechtigde gaat dit?

De leden van de PvdA-fractie begrijpen dat op 13 december 2011 de belastingvrijstelling van pensioenen aan voormalige dwangarbeiders in de Duitse Staatscourant is gepubliceerd. Klopt het dat alle Nederlanders met Duitse pensioenuitkeringen, omdat zij in de Tweede Wereldoorlog hebben gewerkt in Duitsland, nu met terugwerkende kracht volledig worden vrijgesteld van belastingheffing vanuit Duitsland? Maar al sinds 1 januari 2005 worden Duitse sociale verzekeringspensioenen voor de Duitse fiscale wetgeving als belastbaar inkomen aangemerkt. Krijgen Nederlanders die naheffingen aan Duitsland hebben betaald over de periode 2005-heden al dit geld terug? Moeten deze Nederlanders hier zelf actie toe ondernemen? Welke instantie ziet op deze terugbetaling toe? Hoe wordt de doelgroep over de nieuwe Duitse wetgeving geïnformeerd?

De staatssecretaris schrijft in antwoord op Kamervragen dat het overleg tussen de bevoegde autoriteiten van Nederland en Duitsland tot een oplossing heeft geleid. Bestaande dubbele belastingheffing wordt weggenomen en de voor de toekomst dubbele belastingheffing in de relatie tot Duitsland kan worden voorkomen. Dit is echter het enige wat over de nieuwe afspraken in de brief wordt vermeld. De leden van de PvdA-fractie zouden graag meer informatie krijgen. Wat is de precieze inhoud van de nieuwe oplossing die tussen de Nederlandse en Duitse autoriteiten is afgesproken? Hoe beoordeelt de staatssecretaris deze nieuwe oplossing? Wat zijn de voor- en de nadelen? Gaat de nieuwe oplossing ook in op de dubbele heffingen waar grensarbeiders mee geconfronteerd worden? Hoe wil de staatssecretaris de problemen die grensarbeiders tegenkomen oplossen?

De leden van de PvdA-fractie lezen dat België als woonstaat enkel belastingaanslagen mag opleggen over ABP-pensioenen die in Nederland zijn opgebouwd in een privaatrechtelijke dienstbetrekking. De belasting die de Nederlandse Belastingdienst heeft ingehouden wordt alsnog verrekend en teruggegeven. Om welke bedragen gaat dit? Welk deel van de ABP-pensioenen kwalificeert als privaatrechtelijk en welk deel als publiekrechtelijk? Welke budgettaire derving is hier mee gemoeid? Ziet de staatssecretaris mogelijkheden om «private» ABP-pensioenen alsnog als overheidspensioen te kwalificeren?

De staatssecretaris spreekt de intentie uit in het belastingverdrag met België te verduidelijken dat voor de kwalificatie als overheidspensioen beslissend is dat het pensioen in overheidsdienst is opgebouwd en het er dus niet om gaat wat voor (soort) instantie de pensioenuitkeringen uitvoert. Dit is tot op heden dus nog niet gebeurd? Wat zijn de gevolgen hiervan? Wil de staatssecretaris dit ook verduidelijken in belastingverdragen met andere landen, om discussies zoals die met Duitsland te voorkomen? De leden van de PvdA-fractie vragen welke eisen voortvloeien uit de definitie «pensioenopbouw in overheidsdienst». Kan de staatssecretaris een overzicht geven van welke beroepen wel meetellen als overheidsdienst en welke niet? Is de Belgische regering het eens met deze lijst van beroepen, of is dit nog onderwerp van discussie?

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de PVV

De leden van de fractie van de PVV hebben met belangstelling kennisgenomen van de reactie van de staatsecretaris. Deze leden willen bij deze graag hun betrokkenheid tonen bij de helaas zo vele schrijnende verhalen die hun hebben bereikt. Het zou deze leden er veel aan gelegen zijn om dit leed effectief te bestrijden.

Een Europa zonder grenzen, maar pas op als het om belastingen gaat, dan is Europa grenzeloos in haar bureaucratie. Onder het verdrag tussen Nederland en Duitsland worden pensioenen in principe in het woonland belast, maar in het bronland bij pensioenen die:

  • 1. afkomstig zijn uit dienstverbanden bij publiekrechtelijke rechtspersonen;

  • 2. krachtens een sociale verzekeringswet worden betaald;

  • 3. worden betaald als schadevergoedingen als gevolg van oorlogshandelingen of politieke vervolging.

Klopt de bovenstaande samenvatting?

Klopt het dat alle pensioenen die door Duitsland betaald worden aan dwangarbeiders, die in Duitsland werkzaam waren, onder de heffingsmacht vallen van de Duitse fiscus maar dat er op grond van Duits nationaal recht een belastingvrijstelling geldt voor die pensioenen? Klopt het dat pensioenen waarvoor Duitsland heffingsrecht heeft ook voor de Nederlandse inkomstenbelasting moeten worden opgegeven en dat Nederland ook inkomstenbelasting over die pensioenen heft, maar dat er dan weer een deel van die Nederlandse belasting wordt vrijgesteld omdat er al Duitse belasting is voldaan? Is de staatssecretaris het met de leden van de fractie van de PVV eens dat een dergelijke grenzeloos Europa een drama is voor belanghebbenden? Is de staatssecretaris het met de leden van de fractie van de PVV eens dat de wijze waarop deze problematiek afgehandeld wordt meer aan de jaren van voor 1980 doet denken dan aan de jaren van na 2010?

Klopt het Bureau Duitse Zaken bij de Sociale Verzekeringsbank is opgeheven omdat de betaling van de Duitse pensioenen rechtstreeks plaatsvindt aan de pensioengerechtigden via de Duitse organisatie Renteversicherung? Is de staatssecretaris het met de leden van de fractie van de PVV eens dat hij internationale roem zou kunnen verwerven met een voorstel om te komen tot een gezamenlijk Nederlands-Duits Administratie-Verrekenkantoor voor pensioenaangelegenheden, waarbij de kennis van beide landen wordt gecombineerd en dergelijke pensioenaangelegenheden snel tot een oplossing kunnen worden gebracht? Is het een idee om een dergelijk gezamenlijk kantoor ook in stellen voor de Belgische-Nederlandse grenspensioenproblematiek? Acht de staatssecretaris dergelijke Administratie-Verrekenkantoren voor pensioenaangelegenheden niet een goede investering in het licht van de toenemende mobiliteit in het kader van het vrije verkeer van personen binnen Europa?

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van het CDA

De leden van de CDA-fractie willen in dit schriftelijk overleg graag een aantal punten aan de orde stellen: de belastingheffing over smartengeld voor slachtoffers van vervolging tijdens de Tweede Wereldoorlog, het overleg met Duitsland over de ABP-pensioenen, knelpunten die grensarbeiders ervaren de belastinggevolgen van het werkloos raken van een grensarbeider en de informatie voor grensarbeiders over belastingheffing

Joodse smartengelduitkeringen

De leden van de CDA-fractie willen graag een aantal vragen stellen over de belastingheffing over de smartengelden die worden uitbetaald aan slachtoffers van vervolging tijdens de Tweede Wereldoorlog. Het betreft hier de smartengelden, die een uitvloeisel zijn van onderhandelingen tussen de Duitse overheid en de Claims Conference. Deze worden uitgekeerd aan vervolgingsslachtoffers (niet hun nabestaanden), zijn beperkt in omvang en kennen zowel een vermogenstoets als een inkomenstoets. In de overeenkomst is vastgelegd dat de uitbetaling smartengeld is en dat het periodiek wordt uitbetaald, zo lang de persoon in kwestie in leven is.

Kan de staatssecretaris bevestigen dat deze smartengelden niet in de heffing van inkomstenbelasting betrokken worden, maar wel onderworpen zijn aan de heffing van premies volksverzekeringen en wel meetellen bij de bepaling van het toetsingsinkomen voor de inkomensafhankelijke toeslagen? Klopt het dat er in dit geval geen bron van inkomen is waarbij aangeknoopt kan worden? Zo nee, wat is dan de bron van inkomen? Kan de staatssecretaris toelichten waarom deze smartengelden niet belast zijn voor de inkomstenbelasting, maar wel voor de premies volksverzekeringen?

Is de staatssecretaris bereid om met de Duitse Minister van Financiën te overleggen over de belastingheffing over deze smartengelden?

Uitkomst overleg Nederland-Duitsland over heffingsrecht ABP-pensioenen

De leden van de CDA-fractie zijn erg blij dat er een goede uitkomst is inzake het overleg tussen Nederland en Duitsland over het heffingsrecht over de ABP-pensioenen van naar Duitsland geëmigreerden. De oplossing is door de staatssecretaris tijdens het algemeen overleg Fiscaal Verdragsbeleid van 1 februari 2012 omschreven als: «Duitsland treedt terug». Geldt deze oplossing voor alle Bundesländer?

Kan de staatssecretaris nader toelichten op welke wijze Duitsland terugtreedt in de heffing? Wat betekent dit concreet voor de ABP-gepensioneerden in Duitsland? Welke procedures gelden hierbij? Worden de belastingplichtigen die het betreft op de hoogte gesteld of moeten ze zelf actie ondernemen om de Duitse aanslag ingetrokken te krijgen? Hoe krijgen belastingplichtigen het reeds betaalde Duitse belastingbedrag terug? Kan de staatssecretaris nogmaals precies omschrijven welke oplossing met welke verdragslanden gehanteerd wordt voor de ABP-pensioenen?

Knelpunten grensarbeiders Duitsland

Nederlandse inwoners die in Duitsland gewerkt hebben en inmiddels met pensioen zijn, krijgen een Duitse sociale uitkering (Deutsche Rente), bijvoorbeeld in verband met ouderdom. Duitsland mag over de uitkering belasting heffen, maar Nederland mag over de uitkering AWBZ- en ZVW-premies heffen. Dit is een van de voorbeelden waarbij grensarbeiders hun Nederlandse definitieve belastingaanslag nodig hebben om hun dubbel betaalde belasting terug te kunnen krijgen. Vanaf het moment dat de Nederlandse belasting betaald is tot het moment dat de Nederlandse definitieve aanslag ontvangen is, hebben deze belastingplichtigen met een dubbele belastinglast te maken. De leden van de CDA-fractie krijgen signalen van voormalig grensarbeiders die nog wachten op de definitieve aanslag over 2007 of 2008. Wat kan de staatssecretaris doen om te voorkomen dat grensarbeiders in deze situatie zo lang moeten wachten op hun definitieve belastingaanslag in Nederland? Deelt de staatssecretaris de mening van de leden van de CDA-fractie dat het in het geval van deze voormalige grensarbeiders extra pijnlijk is als zij lang op hun definitieve aanslag moeten wachten? Klopt het dat het sinds kort mogelijk is om een Duitsland een voorlopige teruggaaf van deze teveel betaalde belasting aan te vragen? Klopt het dat de Belastingdienst voorheen zelf, en niet via de belastingplichtige, een bericht over de definitief in Nederland betaalde belasting aan de Duitse belastingdienst stuurde?

Klopt het dat de tegemoetkoming in de premiekosten voor de Nederlandse AWBZ en ZVW die door Duitsland betaald wordt, vervolgens weer in Nederland belast wordt in het jaar van ontvangst? Kan de staatssecretaris nader toelichten waarom dit zo is?

Knelpunten grensarbeiders met werkloosheidsuitkering

De leden van de CDA-fractie hebben daarnaast ook vragen over de situatie dat een grensarbeider in het buitenland woont en in Nederland werkt.

Nu sinds de nieuwe Europese Verordening 883/2004 het arrest Miethe volgens het UWV niet meer van toepassing is, wordt bij werkloosheid de uitkering niet door het werkland betaald en belast, maar door het woonland. Kan de staatssecretaris uitleggen waarom dit gewijzigd is? Is het niet logischer dat een uitkering die zo nauw verbonden is met de voormalige arbeid, belast wordt in het werkland? Deze arbeiders hebben toch ook (jarenlang) premies in het werkland betaald? Hoe verhoudt dit zich met het oordeel van de Europese Commissie dat het aan de nationale autoriteiten is of het arrest Miethe van toepassing is in het concrete geval, en deze afweging dus van geval tot geval kan verschillen?

Hoe werkt de keuzeregeling van artikel 2.5 van de Wet inkomstenbelasting 2001 uit in het geval een dergelijke grensarbeider een werkloosheidsuitkering krijgt? Betekent dit dat de inhaal- en terugploegregeling van toepassing wordt? Hoe werkt dit bijvoorbeeld uit in het jaar dat de grensarbeider werkloos wordt? Acht de staatssecretaris het rechtvaardig dat deze grensarbeider in het jaar dat hij werkloos wordt feitelijk met (meer dan) dubbele belasting te maken krijgt, omdat de uitkering in het woonland belast wordt, maar in het voormalige werkland, namelijk Nederland, alle voordelen die de belastingplichtige de afgelopen acht jaar heeft ontvangen, worden teruggenomen?

Informatie voor grensarbeiders over belastingheffing

Voor alle bovengenoemde groepen blijkt het buitengewoon moeilijk om aan goede informatie te komen. De belastingtelefoon is geen optie, omdat de vragen te specifiek zijn. Vaak krijgen deze belastingplichtigen geen contact met iemand die hun vragen kan beantwoorden en in sommige gevallen krijgen zij zelfs onjuiste antwoorden. Bij welk loket kunnen deze betrokkenen met hun zeer specifieke vragen terecht?

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de SP

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de staatssecretaris over het invullen van Duitse belastingformulieren en de antwoorden op de schriftelijke vragen omtrent Duitse grensarbeidersproblematiek.

Kan de staatssecretaris een overzicht geven welke problemen voor grensarbeiders, zowel met Duitsland als met België, spelen? Welke acties zijn ondernomen om deze problemen op te lossen? Kan de staatssecretaris bijvoorbeeld aangeven hoe het staat met de gevolgen van het niet meer van toepassing zijn van het arrest Miethe per 1 januari 2010? Waarom wordt de motie Weekers niet uitgevoerd waarin wordt gesteld de Kamer jaarlijks te rapporteren over de grensarbeidersproblematiek?

II. Reactie van de staatssecretaris

Overheidspensioenen / ABP

De leden van de fracties van PvdA, PVV en CDA hebben vragen gesteld over de internationale fiscale problematiek omtrent overheidspensioenen in het algemeen en ABP-pensioenen in het bijzonder. Deze vragen worden waar mogelijk in hun onderlinge samenhang behandeld.

Inleiding

Het is internationaal gebruikelijk bij de toepassing van belastingverdragen onderscheid te maken tussen particuliere arbeidsbeloningen en pensioenen enerzijds en arbeidsbeloningen en pensioenen in verband met de vervulling van overheidsfuncties anderzijds. Daarbij wordt het heffingsrecht ter zake van overheidsbeloningen en -pensioenen toegewezen aan, kort gezegd, de overheidstaat.

Jurisprudentie Hoge Raad

In Nederland heeft de Hoge Raad sinds jaar en dag een duidelijke lijn neergelegd met betrekking tot de vraag wanneer sprake is van een overheidspensioen voor de toepassing van belastingverdragen.

Het eerste arrest waarin die lijn is neergelegd, is het zogeheten Javasche Bank pensioen arrest uit 1991 (Hoge Raad 12 juni 1991, nr. 27310). In dat arrest ging het om een inwoner van Nederland die een pensioen ontving uit Indonesië. Dit pensioen was opgebouwd in het kader van de uitoefening van een dienstbetrekking bij de Javasche Bank, die tijdens het bestaan van deze dienstbetrekking door de Indonesische overheid werd omgezet in de Bank Indonesia. Bank Indonesia dient – anders dan Javasche Bank – te worden gezien als een staatkundig onderdeel van Indonesië. De Hoge Raad oordeelde dat het pensioen voor zover dat was opgebouwd vanaf het moment van omzetting in de Bank Indonesia kwalificeert als overheidspensioen. Het deel van het pensioen dat kwalificeert als overheidspensioen moest daarbij naar tijdsevenredigheid worden vastgesteld.

In het zogeheten PTT/KPN-arrest uit 1994 (Hoge Raad 23 november 1994, nr. 29935) heeft de Hoge Raad de lijn van het Javasche Bank pensioen arrest doorgetrokken. In dit arrest oordeelt de Hoge Raad ter zake van het heffingsrecht over een pensioenafkoopsom, dat voor zover de afkoopsom het pensioen betreft dat bij PTT, een publiekrechtelijk lichaam, is opgebouwd, voor de toepassing van het Nederlands-Duitse belastingverdrag sprake is van een overheidspensioen. Volgens de Hoge Raad is uitdrukkelijk niet van belang dat de afkoopsom wordt uitbetaald door KPN, een private partij.

Nederlands verdragsbeleid

De hiervóór beschreven lijn van de Hoge Raad is maatgevend voor hoe naar Nederlands internationaal belastingrecht het onderscheid dient te worden aangebracht tussen particuliere pensioenen en overheidspensioenen.

Verdragspartners kunnen echter een opvatting aanhangen die geheel of gedeeltelijk afwijkt van de Nederlandse visie. Ook in het commentaar bij het OESO-modelverdrag (hierna ook te noemen: «OESO-commentaar«) is een (deels) andersluidende visie neergelegd voor zover wordt gesteld dat indien waardeoverdracht wordt gepleegd van een publiekrechtelijke naar een privaatrechtelijke pensioenuitvoerder het karakter van overheidspensioen in beginsel verloren gaat (OESO-commentaar op artikel 19, paragrafen 5.4 en 5.6). Nederland heeft derhalve een «observation» gemaakt bij de desbetreffende paragrafen in het OESO-commentaar. Inzet van Nederland is ook om de problematiek in bilaterale belastingverdragen te adresseren, zodat dubbele belastingheffing en -vrijstelling kunnen worden voorkomen. De leden van de fractie van de PvdA hebben hier naar gevraagd. Ook de leden van de fractie van het CDA vragen welke oplossing voor ABP pensioenen Nederland hanteert in relatie tot andere verdragslanden.

Het Nederlandse verdragsbeleid betekent concreet, dat wordt ingezet op een bepaling in belastingverdragen (veelal als onderdeel van het Protocol) die bevestigt dat een uit Nederland afkomstig pensioen voor de verdragstoepassing als overheidspensioen kwalificeert, voor zover de aanspraak op dat pensioen is opgebouwd gedurende een publiekrechtelijke dienstbetrekking, ongeacht door welke instantie dat pensioen wordt uitbetaald. Ook wordt in de verdragsbepaling waar Nederland op inzet, vastgesteld dat een aanspraak die is opgebouwd deels gedurende particuliere dienstbetrekking en deels gedurende de uitoefening van een publiekrechtelijke dienstbetrekking dient te worden opgesplitst naar evenredigheid van het aantal jaren gedurende welke de totale pensioenaanspraak in de publiekrechtelijke onderscheidenlijk particuliere dienstbetrekking is opgebouwd. De bepaling is geënt op de hiervóór behandelde jurisprudentie van de Hoge Raad. Een dergelijke bepaling is onder meer opgenomen in het Protocol bij het Nederlands-Belgische verdrag (2001), alsmede in de verdragen met Portugal (1999) en Japan (2010). De bepaling zal tevens worden opgenomen in (het Protocol bij) het toekomstige nieuwe belastingverdrag met Duitsland (zie hierna).

België

De leden van de fractie van de PvdA stellen verschillende vragen over de (verdrags)inzet van Nederland in de relatie tot België op het gebied van overheidspensioenen.

Met de hiervoor genoemde bepaling in het Protocol bij het Nederlands-Belgische verdrag1 is de problematiek rond ABP-pensioenen zoals deze met Duitsland aan de orde was2 niet goed denkbaar in de relatie tot België. Derhalve bestaat geen aanleiding met België overleg te voeren over de reikwijdte van het verdragsartikel dat ziet op pensioenen en andere beloningen in verband met (de vervulling van) overheidsfuncties. Over een lijst van beroepen die per definitie als overheidsdienst zouden hebben te gelden, beschik ik dan ook niet. Een dergelijk overzicht heeft ook niet veel zin, indien wordt bedacht dat hetzelfde beroep zowel in het kader van een privaatrechtelijke als in het kader van een publiekrechtelijke dienstbetrekking kan worden uitgeoefend. Een sprekend voorbeeld is de leraar die hetzij in het openbaar onderwijs, hetzij in het bijzonder onderwijs werkzaam kan zijn. Terwijl hetzelfde beroep (leraar basis- of voortgezet onderwijs) wordt uitgeoefend, is in het eerste geval sprake van de vervulling van een publiekrechtelijke dienstbetrekking (overheidsdienst) en wordt in het tweede geval een privaatrechtelijke dienstbetrekking uitgeoefend.

Duitsland (uitkomst van het overleg)

Belastingverdragen waarin de problematiek nog niet is geadresseerd kunnen leiden tot problemen in relatie tot de desbetreffende verdragslanden. Heel nadrukkelijk is dit aan de orde geweest met Duitsland. De leden van de fracties van PvdA en CDA hebben gevraagd welke oplossing exact is overeengekomen met de Duitse bevoegde autoriteit waarmee dubbele belastingheffing over ABP overheidspensioenen wordt weggenomen.

Met de Duitse bevoegde autoriteit is een oplossing overeengekomen die vooruitgrijpt op het nieuwe belastingverdrag met Duitsland. In (het Protocol bij) dit nieuwe verdrag zal in overeenstemming met het Nederlandse verdragsbeleid de regel worden opgenomen dat een pensioen voor de verdragstoepassing als overheidspensioen kwalificeert, voor zover de aanspraak op dat pensioen is opgebouwd gedurende een publiekrechtelijke dienstbetrekking. Het maakt daarbij dus niet uit door welke instantie het pensioen wordt uitbetaald. Overeengekomen is dat de Duitse bevoegde autoriteit deze regel in het nieuwe belastingverdrag ook reeds toepast op de lopende onderling overlegprocedures, alsmede op onderling overlegprocedures die mogelijk in de nabije toekomst op de voet van het huidige Nederlands-Duitse verdrag nog zullen worden opgestart. Het laatste, omdat niet geheel kan worden uitgesloten dat de Duitse belastingdienst in een enkele deelstaat (met name valt te denken aan Niedersachsen) nog belastingaanslagen zou kunnen opleggen aan inwoners van Duitsland die een ABP-overheidspensioen ontvangen uit Nederland. De pensioengerechtigde / inwoner van Duitsland dient in dat geval de bevoegde autoriteit van Duitsland in Bonn te verzoeken een onderlingoverlegprocedure te openen op de voet van artikel 25 van het Nederlands-Duitse belastingverdrag. Gelet op de tussen de bevoegde autoriteiten van Nederland en Duitsland bereikte overeenstemming zal vervolgens in het kader van dit onderling overleg worden geconstateerd dat het heffingsrecht toekomt aan Nederland en dat Duitsland dient terug te treden zodat het Duitse «Finanzamt» dat de aanslag heeft opgelegd, deze dient terug te draaien.

De Duitse bevoegde autoriteit is gevraagd of de overeengekomen oplossing aldus kan worden geïmplementeerd dat reeds op voorhand geen enkele belastingaanslag ter zake van ABP-overheidspensioenen meer wordt opgelegd. Dit bijvoorbeeld door de uitkomst van het onderling overleg aan beide zijden van de grens te publiceren, met de gedachte dat daarmee ook de Duitse Finanzämter aan die uitkomst kunnen worden gebonden. Dit procedé is in de relatie tot Duitsland reeds eerder gevolgd met betrekking tot onder meer de problematiek van winsttoerekening aan in Duitsland gelegen vaste inrichtingen van Nederlandse bloemenhandelaren en de toepassing van het belastingverdrag over aan werknemers betaalde ontslagvergoedingen3.

Naar aanleiding van het Nederlandse voorstel zoekt Duitsland op dit moment naar een mogelijkheid om inderdaad Finanzämter in alle deelstaten bindend te kunnen voorschrijven geen aanslagen meer op te leggen. Uitsluitsel hierover kon Duitsland echter nog niet definitief geven.

Mocht, onverhoopt, onderling overleg in elk individueel geval toch nodig zijn, dan verwacht ik dat de procedures als dan met voortvarendheid en op een praktische wijze kunnen worden opgelost, gezien de tussen de bevoegde autoriteiten bereikte algemene overeenstemming over hoe de ABP-gevallen worden opgelost.

Wat betreft de bekendheid van belanghebbenden met het onderwerp en de informatievoorziening, wijs ik op het Team Grensoverschrijdend Werken en Ondernemen van de Belastingdienst, alsmede Grensinfopunt (www.grensinfopunt.nl). Dit Team alsmede het Grensinfopunt zijn er bij uitstek om hen die te maken krijgen met problematiek als de verdragskwalificatie van ABP-pensioenen, adequate inlichtingen te verstrekken en deze mensen aldus op deskundige wijze te helpen. Op de informatievoorziening aan grensarbeiders in meer algemene zin kom ik hierna nog terug.

De leden van de fractie van de PVV geven een samenvatting van de verdeling van de heffingsbevoegdheid ter zake van pensioenen zoals die geldt onder het huidige Nederlands-Duitse belastingverdrag. Het recht tot belastingheffing over zogeheten particuliere pensioenen is inderdaad toegewezen aan de woonstaat van degene die de pensioenuitkeringen verkrijgt. Pensioenen, daarentegen, die in het kader van een publiekrechtelijke dienstbetrekking zijn opgebouwd (zogeheten overheidspensioenen), pensioenen die krachtens de wettelijke sociale verzekering worden betaald, almede pensioenen en andere uitkeringen die worden betaald als vergoedingen voor schade als gevolg van oorlogshandelingen of politieke vervolging, zijn belast in het bronland. Derhalve is de samenvatting van de leden van de fractie van de PVV in essentie correct. Wat in dit verband onder «bronland» wordt verstaan, verdient echter nog wel een nadere toelichting. Bij overheidspensioenen is heffingsbevoegd, de staat van het publiekrechtelijke lichaam waarbij de dienstbetrekking is vervuld in het kader waarvan het pensioen was opgebouwd. In het geval van socialezekerheidspensioenen is de verdragsluitende staat heffingsbevoegd die deze pensioenen krachtens haar sociale zekerheidswetgeving betaalt. Ter zake van vergoedingen voor schade als gevolg van oorlogshandelingen of politieke vervolging is het heffingsrecht toebedeeld aan de staat die deze vergoedingen betaalt.

Privaatrechtelijke pensioenen bij ABP

De leden van de fractie van de PvdA hebben vragen gesteld met betrekking tot privaatrechtelijke pensioenen die worden uitgevoerd door ABP.

Deze leden vragen welke bedragen aan loonbelasting worden ingehouden op privaatrechtelijke ABP- pensioenen, uitgekeerd aan inwoners van België. Ook vragen deze leden welk deel van de ABP-pensioenen als privaatrechtelijk kwalificeert en welk deel als publiekrechtelijk, alsmede welke budgettaire derving daarmee gemoeid zou zijn. Tot slot vragen de leden van de fractie van de PvdA naar mogelijkheden om privaatrechtelijke ABP-pensioenen alsnog tot overheidspensioen te kwalificeren.

In de bijlage bij het jaarverslag van ABP over 2010 wordt een overzicht gegeven van sectoren waarin actieve deelnemers van ABP werkzaam zijn. Het gaat om de volgende sectoren: Rijk, Gemeenten, Provincies, Waterschappen, Defensie – burger, Defensie – militair, Politie, Rechterlijke macht, Primair en Voortgezet Onderwijs, Wetenschappelijk Onderwijs, Onderzoek en Wetenschapsbeleid,

Hoger Beroeps Onderwijs, Academische ziekenhuizen, Beroeps- en volwasseneneducatie, Water-, Energie- en Nutsbedrijven, Vrijwillige toetreders en de sector «Overige».

In de bijlage bij het jaarverslag worden ook de bijbehorende aantallen «actieven» per sector genoemd. Uit dit overzicht van sectoren kan worden afgeleid dat het overgrote deel van de actieve deelnemers in ABP op basis van een ambtelijke aanstelling werkzaam is en slechts een (zeer) beperkt deel van deze deelnemers actief is in het kader van een privaatrechtelijke dienstbetrekking (met name behorend tot de onderwijssectoren). Een nog weer beperkter deel van deze «privaatrechtelijke populatie» is woonachtig in België en kan inderdaad te maken hebben met inhouding van Nederlandse loonbelasting op hun pensioenuitkering, terwijl het toepasselijke belastingverdrag de heffing toewijst aan België. Dit zal echter alleen het geval zijn, voor zover men geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid een verdragsverklaring aan te vragen bij de Belastingdienst. Het ABP wijst pensioengenieters die in het buitenland wonen vooruitlopend op de pensioentoekenning op deze mogelijkheid. Om die reden en gezien de toch al kleine groep belastingplichtigen waar het in potentie om kan gaan, betreft het naar verwachting een gering aantal pensioengenieters dat te maken krijgt met ingehouden loonbelasting die bij aangifte inkomstenbelasting moet worden teruggevraagd.

Derhalve lijkt met een en ander weinig belastinggeld te zijn gemoeid. Nog afgezien van het vermoedelijk geringe financiële belang is het alsnog kwalificeren tot overheidspensioen van een privaatrechtelijk pensioen, enkel en alleen omdat het wordt uitgevoerd door ABP ook op inhoudelijke gronden niet aan de orde. Dit zou immers in strijd zijn met de jurisprudentie van de Hoge Raad en het Nederlandse verdragsbeleid waarvan de lijnen in het voorgaande zijn geschetst.

Grensarbeiders – overige problematiek

Overzicht van maatregelen voor grensarbeiders

De leden van de fractie van de VVD vragen of er problemen bekend zijn met dubbele belastingheffing van grensarbeiders. De leden van de fractie van de PvdA vragen of de afspraken met Duitsland om de ABP-problematiek op te lossen ook ingaan op de dubbele heffingen waarmee grensarbeiders worden geconfronteerd. De leden van de fractie van de SP vragen een overzicht van problemen van grensarbeiders die spelen in de relatie met zowel Duitsland als België en vragen welke acties zijn ondernomen om deze problemen op te lossen.

In antwoord op deze vragen wijs ik vooraf op de door de Commissie grensarbeiders aangedragen oplossingsrichtingen voor knelpunten waarmee grensarbeiders in de relatie met België en Duitsland kunnen worden geconfronteerd. Het toenmalige kabinet heeft een belangrijk deel van deze aanbevelingen overgenomen.4

Als voorbeeld noem ik het gegeven dat de Belastingdienst twee maal per jaar overleg voert met belangenbehartigers van grensarbeiders om knelpunten die zich bij de uitvoering van de compensatieregeling voordoen te bespreken.

Voor wat betreft de voorlichting aan grensarbeiders, de leden van de fracties van de VVD en het CDA vragen daarnaar, kan ik er op wijzen dat de Belastingdienst een speciaal Team Grensoverschrijdend Werken en Ondernemen heeft in Maastricht dat hiervoor verantwoordelijk is. Het Team Grensoverschrijdend Werken en Ondernemen behandelt vragen over de belastingheffing in Nederland bij grensoverschrijdende situaties met België en Duitsland. Daarvoor werkt het Team Grensoverschrijdend Werken en Ondernemen tevens nauw samen met andere instanties die zich bezighouden met grensoverschrijdende problematiek (bijv. Bureau Belgische Zaken, Bureau Duitse Zaken, UWV, Eures en Euregio).

Ook Belgische en Duitse ambtenaren werken bij dit team, zodat de voorlichting zich ook uitstrekt tot de fiscale gevolgen van grensarbeid in België en Duitsland. De voorlichting gaat verder dan alleen telefonische informatie of informatie op de website. Het team is bijvoorbeeld ook aanwezig op voorlichtingsbijeenkomsten en beurzen. Ook worden door het team, tezamen met de andere van belangzijnde instanties, spreekuren gehouden voor belanghebbenden, zowel in Nederland als in de grensstreek van de beide buurlanden.

Daarnaast is ook informatie beschikbaar op de site van de Belastingdienst en via de site van Grensinfopunt.

Zowel met België als met Duitsland is er op regelmatige basis constructief overleg om zaken waarin sprake is van belastingheffing die niet in overeenstemming is met het belastingverdrag op te lossen op de voet van de onderlinge overlegprocedure. Daarmee kan dubbele belastingheffing op een zo efficiënt mogelijke wijze worden weggenomen.

In de relatie tot zowel België als Duitsland kan tevens een aantal oplossingen worden genoemd, die zijn getroffen voor specifieke knelpunten bij de toepassing van de onderscheidenlijke belastingverdragen met deze beide landen.

In de relatie tot België kan in dit verband aan de navolgende onderwerpen worden gedacht:

  • de algemene compensatieregeling in het Nederlands-Belgische belastingverdrag (2001) – deze compensatieregeling bewerkstelligt dat inwoners van Nederland met betrekking tot hun fiscale aftrekposten voor de Nederlandse inkomstenbelasting, met inbegrip van de hypotheekrente van de eigen woning, niet slechter af zijn dan inwoners van Nederland over wier inkomsten door Nederland belasting mag worden geheven;

  • de bijzondere compensatieregeling – door de overgang van een woonstaatheffing naar een werkstaatheffing ter zake van inkomsten uit dienstbetrekking onder het Nederlands-Belgische belastingverdrag (2001), leden grensarbeiders een inkomensverlies. Daarom is in dit belastingverdrag tevens een bijzondere compensatieregeling getroffen teneinde het inkomensverlies tijdelijk te compenseren;

  • bij beleidsbesluit is een goedkeuring getroffen op grond waarvan de voornoemde bijzondere compensatieregeling onder omstandigheden kan worden voortgezet als de grensarbeider van dienstbetrekking verandert of als de uitkomst van deze compensatieregeling in enig jaar nihil bedraagt5;

  • afspraken tussen Nederland en België over de belastingheffing van werknemers van een zogeheten grensoverschrijdend openbaar lichaam6;

  • de werking van artikel 18, zesde lid, Nederlands-Belgische belastingverdrag (2001) – deze bepaling bewerkstelligt dat de heffingsbevoegdheid over aan werknemers toekomende (tijdelijke) socialezekerheidsuitkeringen wegens ziekte, gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid of overtolligheid wordt toebedeeld aan de verdragsluitende staat die heffingsbevoegd was – of is – ter zake van de arbeidsbeloning van deze werknemers;

  • afspraken7 tussen de bevoegde autoriteiten van Nederland en België over:

    • de internationale fiscale gevolgen die het gebruikmaken van de Nederlandse levensloopregeling heeft voor inwoners van België;

    • de uitleg van voornoemd artikel 18, zesde lid, Nederlands-Belgische belastingverdrag (2001);

    • de toewijzing van het heffingsrecht over de bezoldiging van Europarlementariërs;

  • afspraken tussen de bevoegde autoriteiten van Nederland en België over de toepassing van het belastingverdrag op ontslaguitkeringen, in het geval dat in Nederland de stamrechtvrijstelling toepassing vindt8.

In de relatie tot Duitsland kunnen hierbij de navolgende onderwerpen worden genoemd:

  • afspraken tussen de bevoegde autoriteiten van Nederland en Duitsland over de toepassing van het belastingverdrag over aan werknemers betaalde ontslagvergoedingen3;

  • een eenvoudige toewijzingsregel10 in het Nederlands-Duitse belastingverdrag – toegevoegd bij het Derde Aanvullend Protocol van 2004 – voor inkomsten uit dienstbetrekking indien het salaris ten laste komt van een vaste bedrijfsinrichting van de werkgever die is gelegen op een grensoverschrijdend bedrijventerrein en de Nederlands-Duitse landsgrens door deze bedrijfsinrichting loopt;

  • ook in de relatie tot Duitsland zet Nederland in op een algemene compensatieregeling in het belastingverdrag langs vergelijkbare lijnen als hiervoor zijn beschreven met betrekking tot België. Met Duitsland is inmiddels in vergaande mate overeenstemming bereikt over de kern van een nieuw verdrag en ik verwacht dit nieuwe verdrag binnen afzienbare tijd te kunnen ondertekenen.

Knelpunten grensarbeiders Duitsland

De leden van de fractie van het CDA hebben een aantal vragen over de termijn voor het vaststellen van de definitieve aanslag naar aanleiding van een bijdrage voor de ziektekostenpremie die Rente-genieters uit Duitsland ontvangen, waarvoor een definitieve aanslag in Nederland nodig is. Tevens vragen zij of deze vergoeding in Nederland wordt belast en zo ja, waarom dat zo is.

De gerechtigde op een Duitse Rente ontvangt uit Duitsland een bijdrage voor de ziektekostenpremie. De bijdrage wordt gebaseerd op de verschuldigde premie AWBZ en de inkomensafhankelijke bijdrage voor de Zorgverzekeringswet. Tot 2010 levert de Belastingdienst de gegevens met betrekking tot de geheven premie AWBZ en de inkomensafhankelijke bijdrage voor de Zorgverzekeringswet uit aan de Sociale Verzekeringsbank, waarna de Sociale Verzekeringsbank de gegevens doorstuurt naar Duitsland. Dit echter alleen voor die personen die een machtiging hebben gegeven aan de Sociale Verzekeringsbank tot uitwisseling van gegevens. Omdat ik signalen heb ontvangen dat de door de Belastingdienst uitgevoerde vaststelling van de premie AWBZ en inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet over de Duitse Rente onjuistheden zou bevatten, ben ik in gezamenlijk verband met de Sociale Verzekeringsbank in overleg getreden met de Duitse Renteversicherungen. Afgesproken is om de gegevens, na aanpassing en uittesten van de vaststellingsmethodiek, via de Sociale Verzekeringsbank opnieuw met de Duitse Renteversicherungen uit te wisselen.

Vanaf het kalenderjaar 2010 levert de Belastingdienst de gegevens rechtstreeks aan Duitsland uit, dus zonder tussenkomst van de Sociale Verzekeringsbank. Daarbij is bovendien geen machtiging meer nodig. Omdat Duitsland de bijdrage toekent voor de definitief vastgestelde premies, kan de Belastingdienst niet eerder de gegevens aan Duitsland leveren dan nadat de definitieve aanslag is vastgesteld. Formeel heeft de Belastingdienst drie jaar de tijd om de definitieve aanslag op te leggen, maar in het algemeen gebeurt dat al op een eerder tijdstip, zodat deze gegevens ook eerder met de Duitse organen worden uitgewisseld. Hierbij dient wel te worden bedacht dat de afhandeling van aangiften met een buitenlands inkomen ingewikkelder is dan die van andere aangiften waarin geen bijzondere regelingen van toepassing zijn. Het verzoek om aftrek ter voorkoming van dubbele belasting en de vaststelling van de premie volksverzekeringen met toepassing van de Europese socialezekerheidsverordeningen vereisen veelal een specifieke beoordeling door een ambtenaar voordat de bijzondere elementen van de aanslag definitief kunnen worden vastgesteld.

Overigens ben ik in overleg met de Duitse Renteversicherungen om te zien of door uitwisseling van informatie de afhandeling van de aangiften kan worden versneld. Daarbij wordt onderzocht of de Duitse gegevens kunnen worden gebruikt voor de vooringevulde aangifte. Vervolgens kunnen de gegevens over de in Nederland geheven premie AWBZ en inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet automatisch aan de Duitse Renteversicherungen worden teruggestuurd.

Duitsland is verplicht de bijdrage ook aan inwoners van Nederland uit te betalen op grond van het arrest Movrin (HvJ EG 6 juli 2000, nr. C-73/99), omdat de bijdrage deel uit maakt van de wettelijke pensioenuitkering. De bijdrage is aan te merken als pensioen welke tot het belastbare inkomen in Nederland behoort en als zodanig in de belastingheffing wordt betrokken. Echter, in het belastingverdrag met Duitsland is het heffingsrecht over een dergelijke sociale uitkering toegewezen aan Duitsland, waardoor men voor de Nederlandse belasting een vrijstelling krijgt om dubbele belasting te voorkomen. Van (tijdelijke) dubbele belasting, zoals de leden van de fractie van het CDA suggereren, is dus geen sprake.

De leden van de fractie van de PVV vragen of het klopt dat het Bureau Duitse Zaken bij de Sociale Verzekeringsbank is opgeheven, omdat de betaling van de Duitse pensioenen rechtstreeks plaatsvindt aan de pensioengerechtigden via de Duitse organisatie Renteversicherung. Ook vragen deze leden een reactie op het voorstel te komen tot een gezamenlijk Nederlands-Duits Administratie-Verrekenkantoor voor pensioenaangelegenheden, waarbij de kennis van beide landen wordt gecombineerd en dergelijke pensioenaangelegenheden snel tot een oplossing kunnen worden gebracht. Ook suggereren deze leden een dergelijk gezamenlijk kantoor ook in te stellen voor de Belgische-Nederlandse grenspensioenproblematiek. De leden van de fractie van de PVV achten dergelijke Administratie-Verrekenkantoren voor pensioenaangelegenheden een goede investering in het licht van de toenemende mobiliteit in het kader van het vrije verkeer van personen binnen Europa.

Het is niet juist dat het Bureau Duitse Zaken bij de Sociale Verzekeringsbank is opgeheven. Het is wel zo dat de formatie van het Bureau Duitse Zaken is teruggebracht. De achtergrond daarvan is de volgende. Tot 2010 betaalde het Bureau Duitse Zaken de Duitse pensioenen uit aan in Nederland wonende gerechtigden. Deze betalingsconstructie, ook wel  «clearing house» genoemd, had tot doel valutakosten en hoge kosten aan internationale overschrijvingen tegen te gaan. Na het wegvallen van de wisselkoersen bij de invoering van de Euro  en de recente invoering van de Single Euro Payments Area (SEPA), bood deze betalingsconstructie geen voordelen meer. De Duitse en Nederlandse pensioeninstanties maken nu direct de pensioenen over aan de betrokkenen. De betrokkenen ontvangen hierdoor hun pensioen enkele dagen eerder. Als gevolg van deze ontwikkeling is in 2010 de formatie van het Bureau Duitse Zaken teruggebracht.

Daarnaast verleent het Bureau – zoals ook het Bureau Belgische Zaken – ondersteuning in de vorm van persoonlijke dienstverlening aan grensarbeiders. In het kader van de invulling van de taakstelling uit het Regeerakkoord is voorgenomen deze persoonlijke dienstverlening te beëindigen en te vervangen door elektronische dienstverlening. In lijn met de motie die de Kamer daarover heeft aangenomen wordt momenteel een onderzoek naar de toepasselijkheid van e-dienstverlening voor de doelgroep uitgevoerd, alsmede een onderzoek naar mogelijke bijdragen, bijvoorbeeld van stakeholders. Een definitief besluit over mogelijke opheffing van de Bureaus zal niet eerder dan in het kader van de SZW-begroting over het jaar 2014 worden genomen. Het ligt gezien deze beweging niet in de rede om een nieuwe taak bij het Bureau te beleggen.

Gezien al deze ontwikkelingen zie ik dan ook geen meerwaarde in een administratie-verrekenkantoor. Dit in reactie op de vragen die de leden van de fractie van de PVV hierover hebben gesteld.

Knelpunten grensarbeiders met werkloosheidsuitkering

De leden van de CDA-fractie vragen hoe de keuzeregeling van artikel 2.5 Wet inkomstenbelasting 2001 uitwerkt voor een grensarbeider in het buitenland die een werkloosheidsuitkering krijgt, wat dit betekent voor de inhaal- en terugploegregeling en waar betrokkenen terecht kunnen met vragen hierover.

De grensarbeider die gebruik heeft gemaakt van de keuzeregeling komt in aanraking met de terugploegregeling indien hij in enig jaar geen gebruik meer maakt van die regeling terwijl hij wel die mogelijkheid heeft. Indien hij in het jaar dat hij werkloos wordt, niet meer kiest voor behandeling als binnenlandse belastingplichtige, zal zijn inkomen in het voorgaande jaar worden vermeerderd met de in het buitenland belaste negatieve inkomensbestanddelen van de voorgaande acht jaar. Dit geldt echter niet voor de persoonsgebonden aftrekposten. Deze zullen, met andere woorden, niet worden teruggenomen. Tevens heb ik besloten om in de toekomst ook buiten de terugploegregeling te houden: de hypotheekrenteaftrek die is genoten in de jaren dat minimaal 90% van het inkomen in Nederland is verdiend. Dit zal op korte termijn in een beleidsbesluit worden vastgelegd. De inhaalregeling vindt toepassing indien de belastingplichtige wel nog gebruik maakt van de keuzeregeling, een vermindering van belasting claimt in verband met niet in Nederland belaste inkomsten en in voorgaande jaren fiscaal voordeel heeft genoten met betrekking tot in het buitenland belaste negatieve inkomensbestanddelen. De in het buitenland belaste inkomsten waarvoor een vermindering van dubbele belasting wordt geclaimd, zullen dan eerst verminderd worden met de in voorgaande jaren genoten aftrek. Hierdoor kan het voorkomen dat de belastingvermindering nihil is. Hetgeen ik ten aanzien van de terugploegregeling vermeldde over de hypotheekrenteaftrek geldt ook voor de inhaalregeling. Dat betekent dat hypotheekrenteaftrek die is genoten in jaren waarin men minimaal 90% van zijn inkomen in Nederland heeft verdiend, niet meer zal leiden tot een lagere of geen belastingvermindering. Wellicht ten overvloede wil ik nog het volgende opmerken. In een jaar dat er geen inkomen uit Nederland is, kan er geen gebruik worden gemaakt van de keuzeregeling, maakt men geen aanspraak op een belastingvermindering en wordt men dus niet geconfronteerd met de terugploeg- en inhaalregeling. De medewerkers van BelastingTelefoon Buitenland zijn op de hoogte van de werking van de terugploeg- en inhaalregeling en zij kunnen de grensarbeiders die hier behoefte aan hebben hierover voorlichten. Mochten de vragen te specifiek zijn of een nadere beoordeling van de feiten vergen, dan kunnen zij een terugbelverzoek maken voor die specifieke situatie.

De leden van de fractie van het CDA hebben vragen gesteld over de situatie dat een grensarbeider in het buitenland woont en in Nederland werkt.

Dit naar aanleiding van het gegeven dat sinds de nieuwe Europese Verordening 883/2004 het arrest Miethe volgens het UWV niet meer van toepassing is, waardoor bij werkloosheid de uitkering niet door het werkland wordt betaald en belast, maar door het woonland. Naar aanleiding daarvan vragen de leden van de fractie van het CDA een uitleg waarom dit is gewijzigd. Deze leden achten het logischer dat een uitkering die verbonden is met de voormalige arbeid, belast wordt in het werkland. Ook vragen de leden van de fractie van het CDA hoe dit zich verhoudt met het oordeel van de Europese Commissie dat het aan de nationale autoriteiten is of het arrest Miethe van toepassing is in het concrete geval.

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is per brief van 2 december 2010 in antwoord op Kamervragen van de leden Schouw en Koser Kaya over de Europese Verordening11 al uitgebreid ingegaan op de toepassing van het arrest Miethe onder de nieuwe Europese Verordening 883/2004. Ook voor de vraag hoe het Nederlands standpunt zich verhoudt tot het oordeel van de Europese Commissie verwijs ik graag naar de beantwoording van die Kamervragen. Samengevat komt de reactie in die beantwoording op het volgende neer. Kern van de Miethe uitspraak is dat vanuit re-integratieoverwegingen rekening moet worden gehouden met de lidstaat waar de beste kansen op re-integratie in het beroepsleven bestaan. Verordening 883/2004 heeft deze uitspraak geïncorporeerd, zij het op een andere manier dan de oplossing van de rechter in de Miethe zaak. Verordening 883/2004 heeft de koppeling tussen werkloosheidsuitkering en beschikbaarheid voor arbeid losgelaten en regelt expliciet dat de volledig werkloze grensarbeider zich ook ter beschikking mag stellen van de arbeidsvoorzieningsdiensten in zijn voormalig werkland. In Verordening 883/2004 moet een volledig werkloze grensarbeider de werkloosheidsuitkering in het woonland aanvragen (zie ook overweging 13 bij de toepassingsverordening 987/2009). Het woonland is namelijk het beste in staat om de sollicitatieactiviteiten en de beschikbaarheid voor werk te controleren.

Voor wat betreft uw punt dat het werkland de premies ontvangt en het woonland de werkloosheidsuitkering betaalt merk ik op dat in Verordening 883/2004 een compensatieregeling voor het woonland is opgenomen. Het bevoegde orgaan van het werkland dient ter compensatie voor het feit dat de grensarbeider premie heeft betaald in het werkland, het woonland dat de werkloosheidsuitkering betaalt te vergoeden voor de uitkeringen die gedurende ten hoogste drie of vijf maanden door het woonland worden betaald (artikel 65, leden 6 en 7 van Verordening 883/2004).

Overigens heeft de rechtbank Amsterdam inmiddels aan het Europese Hof van Justitie de prejudiciële vraag voorgelegd of onder Verordening 883/2004 nog steeds de aanvullende strekking van het onder de vigeur van Verordening 1408/71 gewezen arrest Miethe geldt (zaak C-443/11).

De leden van de fractie van de SP vragen naar de gevolgen van het niet meer van toepassing zijn van het arrest Miethe per 1 januari 2010.

Het UWV past met ingang van 1 mei 2010 (datum inwerkingtreding Verordeningen 883/2004 en 987/2009) de werkloosheidsregeling zo toe dat een volledig werkloze grensarbeider die in een andere EU-lidstaat woont vanaf die datum alleen nog een werkloosheidsuitkering in zijn woonland kan krijgen. Wel kan de volledig werkloze grensarbeider zich in Nederland bij de arbeidsvoorzieningsdienst inschrijven en zal het UWV hem op een zelfde manier behandelen als een persoon die in Nederland een werkloosheidsuitkering ontvangt.

De leden van de fractie van de SP vragen voorts waarom wordt de motie Weekers12 niet wordt uitgevoerd, waarin wordt gesteld de Kamer jaarlijks te rapporteren over de grensarbeidersproblematiek.

Over de motie Weekers is gerapporteerd in de begroting van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid 2011 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 32 500 V, nr. 2 pag. 38) en in de begroting 2012 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, 33 000 XV 2a Internetbijlagen (gepubliceerd op www.rijksbegroting.nl: Moties en Toezeggingen. Tabel 2.5, nummer 15).

Duitse belastingheffing van voormalige Nederlandse dwangarbeiders

De leden van de fractie van de PvdA en de leden van de fractie van de PVV stellen enkele vragen over de belastingheffing van voormalige Nederlandse dwangarbeiders die een Duitse Rente ontvangen. De leden van de PvdA-fractie vragen of de vrijstelling die op 13 december 2011 in de Duitse Staatscourant is gepubliceerd terugwerkende kracht heeft tot 1 januari 2005. Verder willen zij weten om hoeveel mensen het gaat, om welke bedragen het gaat per pensioengerechtigde, of diegenen die al hebben betaald over de periode 2005 tot heden de Duitse belasting terugkrijgen, of zij hiertoe zelf actie moeten ondernemen, welke instantie er op toe ziet en hoe de doelgroep over de nieuwe Duitse wetgeving is geïnformeerd.

De leden van de fractie van de PVV vragen of het klopt dat de pensioenen die door Duitsland zijn betaald aan dwangarbeiders die in Duitsland werkzaam waren, onder de heffingsmacht vallen van de Duitse fiscus, maar dat er op grond van Duits nationaal recht een belastingvrijstelling geldt voor die pensioenen. Verder vragen zij naar de wijze waarop in Nederland onder die omstandigheden rekening wordt gehouden met de pensioenen en of deze systematiek niet voor problemen zorgt bij belanghebbenden.

De Duitse wetgeving tot vrijstelling van pensioenen («Renten) uitgekeerd aan voormalige dwangarbeiders (of uitgekeerd aan nabestaanden van voormalige dwangarbeiders) kent terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2005. Dit kan worden afgeleid uit het persbericht van het Duitse ministerie van Financiën van 21 november 201113. Belangrijke voorwaarde voor de vrijstelling is echter dat de gerechtigde tot de Rente in Duitsland als «Verfolgte» wordt aangemerkt.

Personen die recht hebben op die vrijstelling, maar al wel aan de Duitse fiscus belasting hebben betaald, kunnen het Finanzamt Neubrandenburg verzoeken om de heffing van ambtswege aan te passen. Er is mij een enkel geval bekend van een voormalige dwangarbeider die belasting over zijn Duitse pensioen heeft betaald en een verzoek om vrijstelling heeft ingediend. Het Finanzamt Neubrandenburg heeft betrokkene gevraagd of hij kan worden aangemerkt als «Verfolgte» in de zin van paragraaf 1 van het «Bundesentschädigungsgesetz». Betrokkene gaat er zelf van uit dat hij niet aan die kwalificatie voldoet. Ook uit informatie over Belgische voormalige dwangarbeiders zijn mij signalen bekend dat het Finanzamt hen geen vrijstelling verleent als zij niet tevens als «Verfolgten» kunnen worden aangemerkt. Dit is in tegenspraak met de eerdere informatie die ik over de toepassing van paragraaf 1 van het zogeheten «Bundesentschädigungsgesetz» had verkregen en zoals die ook uit het voornoemde persbericht van het Duitse ministerie van Financiën kon worden afgeleid, alsmede uit de nieuwsberichten in de media. Namelijk dat praktisch gesproken iedere dwangarbeider zou zijn vrijgesteld, omdat steeds van gedwongen deportatie sprake is geweest. Om hierover duidelijkheid te krijgen heb ik mijn Duitse ambtgenoot recent in een brief om een reactie gevraagd. Ik heb hierop nog geen antwoord ontvangen.

Of er verder personen zijn die al belasting in Duitsland hebben betaald, is mij niet bekend. Derhalve kan ik geen uitsluitsel geven over het aantal mensen dat reeds heeft betaald. Ik kan op grond van informatie die ik van de Sociale Verzekeringsbank heb ontvangen wel opmerken dat de verwachting is dat het aantal Nederlanders, in tegenstelling tot het aantal Belgen, dat uit Duitsland als voormalige dwangarbeider een pensioen ontvangt, beperkt is. Dit ten gevolge van een afzonderlijke regeling die tussen Nederland en Duitsland is getroffen voor Nederlanders die in de oorlogsjaren als dwangarbeider in Duitsland hebben gewerkt. Dit betreft de Vierde Aanvullende Overeenkomst bij het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland inzake sociale verzekering van 29 maart 1951. In deze Overeenkomst is vastgelegd dat de verzekeringstijdvakken die door dwangarbeiders gedurende hun werkzaamheden in Duitsland waren vervuld onder het Duitse stelsel inzake sociale verzekering niet tot aanspraken onder dit Duitse stelsel zouden leiden, maar dat deze tijdvakken zouden worden aangemerkt als verzekeringstijdvakken die waren vervuld onder de werkingssfeer van de Nederlandse Invaliditeitswet. Voor de Invaliditeitswet is later de WAO, de AOW en de AWW in de plaats gekomen. De Sociale Verzekeringsbank (Raden van Arbeid) was verantwoordelijk voor de uitvoering.

Na de Duitse eenwording is de werkingssfeer van deze Overeenkomst uitgebreid tot degenen die gedwongen tewerkgesteld waren op het grondgebied dat later tot de voormalige DDR zou gaan behoren. Niet iedereen viel onder deze regelingen. De regelingen gelden onder andere niet voor personen die in de renteverzekering voor mijnwerkers of bij de LVA Saarland verzekerd waren en evenmin voor personen, die vanuit Nederland als grensgangers in Duitsland werkzaam zijn geweest. Zij komen in principe in aanmerking voor een pensioen uit de Duitse renteverzekering. Er moeten dan wel daadwerkelijk premies zijn betaald voor de Duitse renteverzekering en zij moeten de overige voorwaarden hebben vervuld.

Het bedrag dat uit de Duitse renteverzekering wordt ontvangen in verband met dwangarbeid, bedraagt voor zover mij bekend doorgaans per pensioengerechtigde jaarlijks maximaal enkele honderden euro's en de Duitse belasting enkele tientallen euro's.

De informatieverstrekking over de Duitse belastingheffing en het verlenen van de vrijstelling is primair de verantwoordelijkheid van de Duitse instanties, omdat zij bevoegd zijn hierover beslissingen te nemen. Het Finanzamt Neubrandenburg heeft actief informatie verstrekt over de vrijstelling en deze informatie is beschikbaar in verschillende talen. Het Team Grensoverschrijdend Werken en Ondernemen van de Belastingdienst in Maastricht verleent aanvullend informatie en dit gebeurt tevens tijdens de rondetafelbijeenkomsten die langs de grensstreek met Duitsland worden gehouden voor grensarbeiders. Verder is er informatie beschikbaar op de website van de Belastingdienst en op tal van andere websites, zoals die van de Duitse ambassade in Den Haag.

De leden van de fractie van de PVV vragen of aan voormalige dwangarbeiders uitgekeerde pensioenen die ter heffing zijn toegewezen aan Duitsland ook voor de Nederlandse inkomstenbelasting moeten worden opgegeven.

Wanneer het gaat om door Duitsland uitbetaalde wettelijke «Renten» betreft dit pensioenen die worden uitgekeerd krachtens de Duitse sociale zekerheidswetgeving. Ingevolge het Nederlands-Duitse belastingverdrag zijn socialezekerheidspensioenen ter belastingheffing toegewezen aan het land dat deze pensioenen krachtens haar sociale zekerheidswetgeving betaalt. Dit betekent dat Duitsland is gerechtigd belasting te heffen over de uitbetaalde wettelijke Renten, ook indien de ontvanger inwoner is van Nederland. Of de ontvanger in het verleden in Duitsland heeft gewerkt als dwangarbeider, doet daarbij niet ter zake. Of Duitsland vervolgens ook overgaat tot belastingheffing over de desbetreffende uitkeringen, is afhankelijk van de Duitse belastingwet.

De Duitse Renten worden ook in Nederland in de belastingheffing betrokken. Nederland is immers als land van inwonerschap gerechtigd het zogeheten wereldinkomen (derhalve het inkomen waar ook ter wereld verdiend) van de Rente-genieter in de belastingheffing te betrekken. Echter, omdat de belastingheffing over de Renten op grond van het Nederlands-Duitse belastingverdrag is toegewezen aan Duitsland, verleent Nederland voor deze uitkeringen vervolgens vermindering ter voorkoming van dubbele belasting. Dit gebeurt volgens de methode van de vrijstelling met progressievoorbehoud. Deze methode houdt in dat de inkomsten (hier: de Duitse Renten) in eerste instantie in de grondslag voor de Nederlandse belastingheffing worden opgenomen volgens de regels van de Nederlandse belastingwetgeving. De Nederlandse inkomstenbelasting over de op die wijze berekende grondslag wordt vervolgens verminderd met de Nederlandse inkomstenbelasting die naar evenredigheid kan worden toegerekend aan de inkomsten die volgens het belastingverdrag in de andere verdragstaat (Duitsland) mogen worden belast. Op deze wijze wordt de vrijstelling berekend en verleend tegen het gemiddelde Nederlandse tarief voor de inkomstenbelasting. Deze wijze van voorkoming van dubbele belasting is een internationaal zeer gebruikelijke methodiek.

Joodse smartengelduitkeringen

De leden van de fractie van het CDA vragen naar de belastingheffing over smartengeld voor slachtoffers van vervolging tijdens de Tweede Wereldoorlog, de zogenoemde Artikel 2 Fonds uitkeringen. Zij vragen of ik kan bevestigen dat deze smartengelden niet in de heffing van de inkomstenbelasting worden betrokken, maar wel onderworpen zijn aan de heffing van premie volksverzekeringen en wel meetellen bij de bepaling van het toetsingsinkomen voor de inkomensafhankelijke toeslagen. Verder vragen zij of sprake is van een bron van inkomen en of ik bereid ben te overleggen met de Duitse minister van Financiën over de belastingheffing over deze smartengelden.

Artikel 2 Fonds uitkeringen («claims conference») zijn periodieke uitkeringen van de Duitse overheid voor Joodse vervolgingsslachtoffers met een laag inkomen. Om in aanmerking te komen moet men een bepaalde periode in een kamp of een getto zijn verbleven, ondergedoken zijn geweest, of met een valse identiteit onder mensonterende omstandigheden hebben geleefd. Deze uitkeringen vormen op grond van artikel 3101, eerste lid, onderdeel a, van de Wet inkomstenbelasting 2001, belastbare uitkeringen, omdat geen sprake is van een som ineens, de uitkeringen een inkomenskarakter hebben en bedoeld zijn als aanvulling voor levensonderhoud. Of sprake is van belastbare inkomsten of niet wordt steeds bepaald door het Nederlandse belastingrecht. Een op grond van een buitenlands stelsel vrijgestelde bate, kan in Nederland wel zijn belast en omgekeerd. Hierbij speelt het gelijkheidsbeginsel een belangrijke rol. Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen een Nederlandse uitkering in verband met de Tweede Wereldoorlog of een buitenlandse uitkering die hiermee verband houdt. Oorlogsuitkeringen op grond van Nederlandse regelingen, zoals bijvoorbeeld Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940–1945 (Wubo) en de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940–1945 (WUV), vormen naar Nederlandse fiscale maatstaven eveneens belastbare uitkeringen.

Uitkeringen op grond van het Artikel 2 Fonds vormen derhalve inkomen voor de belastingwetten en zijn dus op grond van het Nederlandse stelsel belastbaar. In het belastingverdrag met Duitsland is het recht tot belastingheffing over deze uitkeringen toegewezen aan Duitsland. Volgens mijn informatie stelt Duitsland deze uitkeringen echter vervolgens vrij van belastingheffing. Mij hebben dan ook geen signalen bereikt die aanleiding vormen contact te zoeken met mijn ambtgenoot in Duitsland over de Artikel 2 Fonds uitkeringen.

Belastingplichtigen die in Nederland wonen, moeten deze uitkeringen voor de Nederlandse belastingheffing dus wel in hun aangifte opgeven, maar zij krijgen vervolgens een vrijstelling ter voorkoming van dubbele belasting met progressievoorbehoud.

Bij de bepaling van de grondslag voor de premieheffing en inkomensafhankelijke tegemoetkomingen wordt aangesloten bij het belastbaar inkomen. Ook Artikel 2 Fonds uitkeringen behoren tot het belastbare inkomen. Feit blijft dat deze uitkeringen besteedbaar inkomen vormen, net als pensioen en andere periodieke uitkeringen. Dat deze inkomsten hun oorzaak vinden in ellendige omstandigheden verandert hier niets aan. Dat is ook het geval bij uitkeringen voor vluchtelingen, gehandicapten, slachtoffers van natuur- of milieurampen, ongevallen, geweld, enzovoort. Ook zulke uitkeringen verhogen het te besteden inkomen. Artikel 2 Fonds uitkeringen zullen derhalve op dezelfde manier in de verschillende heffingen en tegemoetkomingen moeten worden betrokken. Uiteraard begrijp ik terdege dat dit tot onbegrip aanleiding kan geven bij betrokkenen die een dergelijke uitkering ontvangen. Ik ben nagegaan, ook gezien het historisch perspectief, of er ruimte bestaat voor een andere benadering. Helaas zie ik geen mogelijkheid voor deze situatie een uitzondering te maken. Het gaat hier om een benadering die in het verleden bewust is gekozen en hierop zijn geen uitzonderingen geformuleerd. Een uitzondering voor één bepaalde uitkering zou bovendien tot arbitraire uitkomsten leiden. Bij de beantwoording van Kamervragen van het Kamerlid De Wit op 23 mei 2007 en 13 maart 200814 is ook mijn ambtsvoorganger uitgebreid ingegaan op de kwalificatie van de Artikel 2 Fonds uitkeringen.

De benadering om bij de inkomensafhankelijke regelingen van het belastbaar inkomen uit te gaan, is bevestigd door de commissie Derksen in haar opvatting dat het – op neutrale wijze – vast te stellen belastbaar inkomen de draagkracht het beste weergeeft.15


X Noot
1

Zie artikel 23 van dit Protocol.

X Noot
2

Kamerstukken II, 2011–2012, aanhangselnummer 1018 (antwoord op Kamervragen d.d. 27 december 2012).

X Noot
3

Besluit van 14 november 2007, IFZ2007/754, Stcrt. 227.

X Noot
4

Kamerstukken II, 2008–2009, 26 834, nr. 21.

X Noot
5

Besluit van 1 juli 2009, nr. CPP2009/1120M, Stcrt. 11026.

X Noot
6

Besluit van 30 juni 1995, nr. IFZ 95/661M.

X Noot
7

Gepubliceerd in de mededeling van de staatssecretaris van Financiën van 27 mei 2011, nr. DGB2011/2147M.

X Noot
8

Besluit van 22 juni 2006, nr. CPP2006/1404M, Stcrt. 128.

X Noot
10

Omdat de toewijzing van het heffingsrecht over het salaris hier de verzekeringsplicht op grond van de Europese Verordening volgt, wordt discoördinatie fiscaliteit/premieheffing voorkomen.

X Noot
11

Kamerstukken II, 2010–2011, Aanhangsel nr. 688.

X Noot
12

Kamerstukken II 2009/10, 26 834, nr. 26.

X Noot
13

«Keine Besteuerung für ehemalige Zwangsarbeiter oder Rentenempfänger als Verfolgte der nationalsozialistischen Gewaltherrschaft«, Pressemitteilung d.d. 21 November 2011.

X Noot
14

Kamerstukken II, 2006/07, aanhangselnummer 1642, onderscheidenlijk Kamerstukken II, 2007/08, aanhangselnummer 1677.

X Noot
15

Het toenmalige kabinet heeft ingestemd met de aanbeveling van de commissie-Derksen (Kamerstukken II 1997–1998, 24 515, nr. 39) dat bij inkomensafhankelijke regelingen het belastbaar inkomen het beste als maatstaf kan worden gehanteerd.

Naar boven