33 000 IV Vaststelling van de begrotingsstaat van Koninkrijksrelaties (IV) voor het jaar 2012

Nr. 37 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 8 november 2011

Bezoek van Hare Majesteit de Koningin

Van 27 oktober tot en met 6 november legden Hare Majesteit de Koningin, de Prins van Oranje en Prinses Máxima een bezoek af aan Aruba en de voormalige Nederlandse Antillen. En marge van dit bezoek heb ik met de eilandbesturen van Caribisch Nederland verder van gedachten kunnen wisselen. Zij geven aan verbeteringen te zien op diverse terreinen en er vertrouwen in te hebben dat deze lijn wordt voortgezet. Belangrijke aandachtspunten zijn evenwel de koopkracht, het fiscaal stelsel, de gezondheidszorg, veiligheid, de economische ontwikkeling, de sociale agenda en de eilandelijke overheidsfinanciën. Op deze terreinen zijn verschillende ontwikkelingen reeds in gang gezet. Ter illustratie wijs ik op de fiscale maatregelen van staatssecretaris Weekers, concrete verbeteringen door minister Schippers op het terrein van de zorg, het onderzoek naar de prijsontwikkeling op de eilanden én het referentiekader voor eilandelijke taken dat ik momenteel laat ontwikkelen.

De Kamer heeft mij per motie nr. 34 (33 000-IV) verzocht aan te geven welke inhoudelijke verbeteringen door de regering zullen worden getroffen in Caribisch Nederland. Hierover zal ik de Kamer in een nadere brief informeren.

Vooruitlopend op het genoemde referentiekader voor eilandelijke taken heb ik tijdens het meest recente bezoek incidenteel extra middelen beschikbaar gesteld aan de eilandbesturen van Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Het betreft in totaal € 3 mln. voor 2011 en 2012 ten behoeve van (achterstallig) onderhoud en de implementatie van de nieuwe bestuursstructuur. Deze middelen passen binnen de lopende begroting. Tijdens het bestuurlijk overleg financiële verhoudingen van maart 2012 kunnen aan de hand van het referentiekader eventuele structurele afspraken aan de orde komen over de bekostiging van eilandelijke taken.

Notitie van mevrouw Ortega-Martijn

Donderdag 22 september heeft het lid Ortega-Martijn van de ChristenUnie mij haar notitie aangeboden met de titel «Een binnen Nederland aanvaardbaar voorzieningenniveau; Een droom die werkelijkheid moet worden». Het doet mij deugd dat zij de moeite heeft genomen zich persoonlijk op de hoogte te stellen van de situatie in Caribisch Nederland en dat zij haar bevindingen heeft vastgelegd. De aanbevelingen van mevrouw Ortega-Martijn liggen voor een belangrijk deel op terreinen van collega-bewindspersonen, die ik over deze notitie heb geïnformeerd. Een deel van de aanbevelingen werd reeds aan de orde gesteld in de Voorjaarsrapportage van de Rijksvertegenwoordiger. Andere delen komen overeen met de bestaande aandachtspunten van departementen. Langs deze weg wil ik – mede namens de verantwoordelijke collega-bewindspersonen – op de notitie reageren.

Algemeen

Ik onderken dat er problemen zijn in Caribisch Nederland. In de uitvoering gaan zaken soms nog niet goed en ook zijn enkele (neven)effecten van beleidskeuzes vooraf onvoldoende voorzien. Hierover heb ik tevens diverse malen met de Tweede Kamer gesproken tijdens Algemene Overleggen en afgelopen begrotingsbehandeling. Bovendien zijn verschillende knelpunten gesignaleerd door de fractievoorzitters die onlangs ondermeer Bonaire, Sint Eustatius en Saba bezochten.

Het is goed dat er Kamerleden zijn die zich op de hoogte stellen van de situatie in Caribisch Nederland en fungeren als spreekbuis voor de gevoelens en problemen op de eilanden. Wel wil ik een kanttekening plaatsen bij de wijze waarop mevrouw Ortega-Martijn dat doet in deze notitie. Daarin wordt vooral besproken welke voorzieningen er op de drie eilanden níét zijn in vergelijking met het Europese deel van Nederland. Het is een soort zwartboek, gelardeerd met citaten die ongetwijfeld gezegd zijn, maar waarvan nu wordt gesuggereerd dat het hier algemene gevoelens betreft.

Naar mijn mening biedt dit geen representatief beeld van de realiteit en van de gevoelens van de totale bevolking. Zo heb ik dat ook tijdens het meest recente bezoek aan Caribisch Nederland niet ervaren. Ik constateer dat, hoewel er ongetwijfeld algemene gevoelens van onvrede zijn over verwachtingen die niet zijn vervuld, men zich in het algemeen niet herkent in het beeld dat de citaten oproepen. Dit wordt overigens onderschreven door de resultaten van het belevingsonderzoek dat in opdracht van de Rijksvertegenwoordiger is uitgevoerd. Er is onvrede, maar niet bij iedereen. Het aantal mensen dat negatief oordeelt, is ongeveer van gelijke omvang als de groep die positief oordeelt. Belangrijker nog is dat het overgrote deel van de bevolking vertrouwen heeft in toekomstige verbeteringen, dus ook die mensen die over de huidige situatie ontevreden zijn.

Voorts is de vergelijking met het Europese deel van Nederland niet het juiste vertrekpunt voor een analyse. Veel van wat op de eilanden gerealiseerd is en wordt, bestond voorheen niet. We zijn weliswaar nog niet waar we zijn moeten, maar we zijn ook allang niet meer waar we vertrokken.

Opmerkelijk in dat verband is ook dat in de notitie aan de hand van citaten een appreciatie lijkt gegeven te worden over het functioneren van de heer Henk Kamp in zijn periode als Commissaris voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba bij een passage over de rol van de Rijksvertegenwoordiger, een ambt dat de heer Kamp nooit heeft vervuld.

Burgers van Caribisch Nederland hebben ieder gelijke rechten, ongeacht zaken zoals afkomst, geaardheid, sekse, politieke voorkeur, etc. De uitvoering is op sommige terreinen nog onvoldoende, mede omdat de (veelal lokale) medewerkers van deze organisaties zelf ook moeten wennen aan andere regels. De eilandbesturen en het kabinet zijn het met elkaar eens dat er ruimte is voor verbetering. Om dit voor elkaar te krijgen, wordt in mijn ogen constructief samengewerkt. Caribisch Nederland bevindt zich in een overgangssituatie. We zullen onder ogen moeten zien dat het tijd zal kosten om de gewenste verbeteringen te realiseren.

De bevolking wordt hierover uitgebreid geïnformeerd via informatiekranten, bijeenkomsten, televisie, radio én internet. Dit wordt gedaan door vrijwel uitsluitend communicatiemedewerkers afkomstig van de eilanden én in meerdere talen. De informatie is van hoge kwaliteit en breed beschikbaar. Het is vervolgens aan de bewoners om deze informatie tot zich te nemen.

De situatie op de drie eilanden vereist flexibiliteit van de rijksoverheid, zowel om de uitvoering op korte termijn te verbeteren als om ongewenste beleidseffecten te corrigeren. Ik zie de bereidheid hiertoe bij mijn collega-bewindspersonen en hun ministeries. Zij stellen alles in het werk om rekening te houden met lokale omstandigheden, cultuurverschillen met het Europese deel van Nederland en de eigenheid van de drie eilanden.

Staatkundige structuur

De huidige status van Bonaire, Sint Eustatius en Saba is die van openbaar lichaam binnen het Nederlandse staatsbestel. Aan de hand van de uitkomst van de evaluatie na 10 oktober 2015 kan worden besloten de status van openbaar lichaam voort te zetten of te veranderen in de status van Nederlandse gemeente. De status van provincie binnen het Nederlands staatsbestel is gezien de grootte van de eilanden geen optie. De evaluatie gaat evenwel niet zo ver dat het feit dat de drie eilanden onderdeel uitmaken van het Nederlandse staatsbestel door het kabinet wederom ter discussie zal worden gesteld. Een andere staatkundige positie binnen het Koninkrijk, maar buiten het land Nederland, is geen optie. De bevolkingen van Bonaire, Sint Eustatius en Saba hebben, ook na de toetreding tot het staatsbestel van Nederland, het recht om voor volkenrechtelijke onafhankelijkheid te kiezen. Dit is tijdens de behandeling van de Wet openbare lichamen BES in de Tweede Kamer en Eerste Kamer van de kant van de regering gesteld, dit is steeds het standpunt geweest en is nog steeds het standpunt.

Voorzieningenniveau

Met betrekking tot het voorzieningenniveau verwijst Mevrouw Ortega-Martijn naar een passage uit de besluitenlijst van een bestuurlijk overleg van januari 2008. Gezien de specifieke (regionale) omstandigheden en de afwijkende regelgeving – het maatwerk waar in de notitie van mevrouw Ortega-Martijn om gevraagd wordt – is bewust niet gekozen voor een voorzieningenniveau dat gelijk is aan dat van Nederland. Dat zou een aanzuigende werking hebben en de concurrentiepositie van de eilanden ernstig verzwakken. In het belang van het ondernemingsklimaat betaalt men op de eilanden bovendien significant minder belasting dan men doet in het Europese deel van Nederland.

Tegelijkertijd zijn specifieke zaken uit de regio binnen Nederland niet aanvaardbaar of niet te realiseren vanwege de kleinschaligheid van de eilanden (bijvoorbeeld grote ziekenhuizen, eilandelijke universiteiten). Om vergelijkbare redenen is het onmogelijk Bonaire, Sint Eustatius en Saba één-op-één te vergelijken met andere eilanden in de regio. De rijksoverheid streeft naar een voorzieningenniveau dat passend is in de regio, recht doet aan de integratie van de drie eilanden in het Nederlands staatsbestel en verantwoord is richting de burgers van Caribisch Nederland.

Overig

Over zaken zoals coördinatie en samenhang van rijksbeleid, doorzettingsmacht van de Rijksvertegenwoordiger en aandacht voor uitvoerbaarheid van regelgeving heb ik inmiddels meerdere malen mondeling en schriftelijk richting de Kamer gereageerd. De Kamer ontvangt binnen enkele weken van mij een separate brief over de evaluatiecriteria, in het bijzonder die voor de Wet openbare lichamen BES en de Wet Financiën BES, en over de wijze waarop wordt omgegaan met (de periode) van legislatieve terughoudendheid.

Graag reageer ik hier wel op de opmerking van mevrouw Ortega-Martijn dat eilandbesturen met ambtenaren overleggen. Zij geeft aan dat dit op de eilanden als negatief en respectloos wordt ervaren. Zelf vindt zij ook dat dit niet zo hoort. Het is in Nederland echter volstrekt gebruikelijk dat bestuurders van provincies en gemeenten spreken met ambtenaren. Ik zie geen reden waarom dat voor de openbare lichamen anders zou zijn. Overigens hebben de eilandbesturen op bestuurlijk niveau primair contact met de Rijksvertegenwoordiger. Bovendien hebben zij met enige regelmaat contact met verschillende bewindspersonen.

In bijgevoegde bijlage wordt per beleidsterrein ingegaan op de door mevrouw Ortega-Martijn benoemde knelpunten.

Tot slot

Ik constateer dat veel aanbevelingen van mevrouw Ortega-Martijn overeenkomen met staand beleid van de rijksoverheid. Op verschillende punten komt kritiek uit de notitie weinig overeen met mijn beeld van de situatie. De werkelijke situatie achter knelpunten die zich in Caribisch Nederland voordoen, is verscheiden en veelal genuanceerder dan op basis van de notitie gedacht kan worden. Sinds de transitiedatum van 10-10-2010 zijn al veel zaken verbeterd. Stap voor stap gaan we hier samen met de eilandbesturen mee verder. Dat vergt inzet, inspanning en tijd, maar ik heb er vertrouwen in dat de situatie verder zal verbeteren. En, blijkens het belevingsonderzoek op de eilanden deelt het overgrote deel van de bevolking van Caribisch Nederland dat vertrouwen.

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

J. P. H. Donner

Naar boven