33 000

Nr. 2 NOTA OVER DE TOESTAND VAN 'S RIJKS FINANCIËN

Aangeboden 20 september 2011

Bijlagen bij de Miljoenennota 2012

Toelichting op de bijlagen

De Miljoenennota 2012 omvat in totaal dertien bijlagen. Hiervan worden vier bijlagen, evenals voorgaande jaren, gepubliceerd op www.rijksbegroting.nl. Het betreft de bijlagen «Horizontale toelichting», «Verticale Toelichting», «Toelichting op de belastingontvangsten» en «Toelichting op de belastinguitgaven». Door de publicatie van deze omvangrijke bijlagen op het internet, wordt papierbesparing mogelijk gemaakt.

De volgende negen bijlagen vindt u in de Miljoenennota 2012:

   

Bijlage 1 Uitgaven en niet-belastingontvangsten

4

   

Bijlage 2 De belasting- en premieontvangsten

11

   

Bijlage 3 EMU-saldo

19

   

Bijlage 4 EMU-schuld

22

   

Bijlage 5 Inkomstenbeperkende regelingen en belastinguitgaven

23

   

Bijlage 6 Beleidsonderzoek

32

   

Bijlage 7 Budgettair overzicht interventies t.b.v. de financiële sector

37

   

Bijlage 8 Garantieoverzicht van het Rijk 2012

42

   

Bijlage 9 Onderbouwing accressen Gemeente- en Provinciefonds

46

1 Uitgaven en niet-belastingontvangsten

Tabel 1.1 laat zien hoe op basis van de totale netto uitgaven op de Rijksbegroting op kasbasis gekomen wordt tot de netto uitgaven van de centrale overheid op EMU-basis (conform tabel 2.1 in hoofdstuk 2). De uitgaven op de Rijksbegroting zijn gebaseerd op de totale uitgaven per departement zoals weergegeven in tabel 1.2. Daarvan worden de niet-belastingontvangsten in mindering gebracht zoals die zijn opgenomen in tabel 1.3. Het resultaat zijn de netto Rijksuitgaven op kasbasis. Naast begrotingsgefinancierde uitgaven zijn er premiegefinancierde uitgaven. Deze uitgaven van de sociale fondsen worden toegevoegd om tot de netto uitgaven van de centrale overheid te komen, terwijl de rijksbijdragen en rentebaten van de sociale fondsen in mindering worden gebracht, aangezien dit onderlinge betalingen tussen Rijk en sociale fondsen zijn. De laatste stap is om van uitgaven op kasbasis te komen tot uitgaven op EMU-basis door te corrigeren voor kas-transverschillen en financiële transacties. De Rijksbegroting wordt namelijk op kasbasis opgesteld, terwijl het EMU-saldo – volgens Europese methodiek – wordt berekend op transactiebasis.1 Daarnaast tellen financiële transacties, zoals leningen en aan- en verkoop van staatsbezit, niet mee in het EMU-saldo.

Tabel 1.1 Van netto uitgaven Rijksbegroting (kas) naar netto uitgaven centrale overheid (EMU-basis) (in miljoenen euro)
 

2011

2012

2013

2014

2015

bron

Totale uitgaven Rijksbegroting

188 879

183 816

189 420

197 702

200 484

zie tabel 1.2

Niet-belastingontvangsten Rijksbegroting

34 834

31 733

26 297

27 712

27 316

zie tabel 1.3

Netto Rijksuitgaven op kasbasis

154 044

152 083

163 123

169 990

173 168

 

Bij: Uitgaven sociale fondsen

109 896

113 351

118 616

124 949

130 544

zie tabel 3.4

Af: Rijksbijdragen en rentebaten sociale fondsen

16 775

18 513

19 489

20 469

21 231

zie tabel 3.4

Af: Ktv’s en financiële transacties netto uitgaven

4 850

1 585

8 816

10 663

12 564

zie tabel 1.4

Netto uitgaven centrale overheid EMU-basis

242 315

245 335

253 433

263 807

269 918

zie H2 tabel 2.1

Tabel 1.2 Uitgaven begrotingen (in miljoenen euro)
   

2011

2012

2013

2014

2015

1

De Koning

40

40

40

39

39

2A

Staten-Generaal

144

142

134

132

131

2B

Overige Hoge Colleges van Staat en Kabinetten

123

111

107

106

104

3

Algemene Zaken

69

60

61

60

61

4

Koninkrijksrelaties

446

428

278

257

257

5

Buitenlandse Zaken

10 844

11 724

11 927

12 549

12 961

6

Veiligheid en Justitie

11 549

11 408

11 223

10 996

10 852

7

Binnenlandse Zaken

5 294

4 809

4 859

4 400

4 327

8

Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

34 131

33 694

34 043

33 942

33 570

9A

Nationale Schuld (Transactiebasis)

18 649

15 637

20 036

25 311

27 299

9B

Financiën

9 987

10 773

9 968

9 658

9 516

10

Defensie

8 379

7 866

7 730

7 780

7 702

12

Infrastructuur & Milieu

11 234

10 806

10 485

10 561

9 421

13

Economische Zaken, Landbouw & Innovatie

6 080

5 373

5 091

4 722

4 566

15

Sociale Zaken en Werkgelegenheid

30 806

31 066

31 398

31 679

32 167

16

Volksgezondheid, Welzijn en Sport

18 383

17 565

16 969

17 221

16 922

50

Gemeentefonds

18 573

18 334

18 298

18 193

17 800

51

Provinciefonds

1 218

1 117

1 131

1 117

958

55

Infrastructuurfonds

8 250

7 987

8 113

8 432

7 374

58

Diergezondheidsfonds

22

10

10

10

10

59

BTW-compensatiefonds

3 026

0

0

0

0

63

Waddenfonds

82

0

0

0

0

64

BES-fonds

25

25

25

25

25

AP

Aanvullende posten

– 920

2 218

5 048

8 387

11 141

90

Consolidatie1

– 7 555

– 7 376

– 7 552

– 7 875

– 6 719

HGIS

Internationale Samenwerking2

(5 487)

(5 181)

(5 004)

(5 378)

(5 650)

Totaal

 

188 879

183 816

189 420

197 702

200 484

X Noot
1

Dit betreft de toerekening van de uitgaven van het Infrastructuurfonds aan de begroting van Infrastructuur & Milieu.

X Noot
2

In deze tabel zijn de uitgaven voor Internationale Samenwerking toegerekend aan de begrotingen waarop deze worden verantwoord. De totale uitgaven voor Internationale Samenwerking zijn tussen haakjes vermeld en lopen niet mee in de totaaltelling.

Tabel 1.3 Niet-belastingontvangsten (in miljoenen euro)
   

2011

2012

2013

2014

2015

1

De Koning

1

0

0

0

0

2A

Staten-Generaal

3

3

3

3

3

2B

Overige Hoge Colleges van Staat en Kabinetten

6

5

5

5

5

3

Algemene Zaken

6

7

7

7

7

4

Koninkrijksrelaties

64

33

33

32

32

5

Buitenlandse Zaken

737

741

757

772

784

6

Veiligheid en Justitie

1 600

1 351

1 560

1 556

1 520

7

Binnenlandse Zaken

974

666

665

1 611

2 124

8

Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

1 211

1 198

1 267

1 345

1 416

9A

Nationale Schuld (Transactiebasis)

2 089

2 185

1 975

4 219

3 465

9B

Financiën

12 294

9 698

4 944

4 667

4 644

10

Defensie

500

341

323

337

297

12

Infrastructuur & Milieu

67

57

759

759

738

13

Economische Zaken, Landbouw & Innovatie

12 525

12 933

11 664

10 141

9 841

15

Sociale Zaken en Werkgelegenheid

2 276

1 848

1 708

1 635

1 656

16

Volksgezondheid, Welzijn en Sport

132

46

50

43

106

55

Infrastructuurfonds

7 895

7 987

8 113

8 432

7 374

58

Diergezondheidsfonds

9

10

10

10

10

63

Waddenfonds

1

0

0

0

0

AP

Aanvullende posten

0

3

6

10

14

90

Consolidatie1

– 7 555

– 7 376

– 7 552

– 7 875

– 6 719

HGIS

Internationale Samenwerking2

(150)

(142)

(150)

(144)

(133)

 

Totaal

34 834

31 733

26 297

27 712

27 316

X Noot
1

Dit betreft de toerekening van de niet-belastingontvangsten van het Infrastructuurfonds aan de begroting van Infrastructuur & Milieu.

X Noot
2

In deze tabel zijn de niet-belastingontvangsten voor Internationale Samenwerking toegerekend aan de begrotingen waarop deze worden verantwoord. De totale niet-belastingontvangsten voor Internationale Samenwerking zijn tussen haakjes vermeld en lopen niet mee in de totaaltelling.

Tabel 1.4 Kas-transverschillen en financiële transacties (in miljoenen euro)
 

2011

2012

2013

2014

2015

Ktv aardgas

– 650

350

– 600

– 250

50

Kasbeheer

– 1 421

– 1 563

– 1 153

– 2 676

– 1 186

Verkoop staatsbezit

– 5 455

– 4 500

0

0

0

Studieleningen

– 373

– 414

– 456

– 500

– 544

Ktv’s en financiële transacties niet-belastingontvangsten

– 7 899

– 6 127

– 2 209

– 3 426

– 1 680

           

Overige ktv’s

– 411

520

3

– 34

– 52

Kasbeheer

– 8 045

– 4 519

– 7 431

– 11 303

– 12 250

Aankoop staatsbezit

– 300

– 300

0

0

0

Europees Stabilisatie Mechanisme (ESM)

0

0

– 915

– 915

– 915

Lening Griekenland

– 2 191

– 1 091

– 175

42

318

Lening VUT-fonds

210

– 100

– 380

200

720

Studieleningen

– 1 802

– 1 841

– 1 845

– 1 814

– 1 805

Overig

– 211

– 381

– 283

– 266

– 259

Ktv’s en financiële transacties uitgaven

– 12 749

– 7 712

– 11 025

– 14 089

– 14 244

           

Ktv’s en financiële transacties netto uitgaven

4 850

1 585

8 816

10 663

12 564

           

Ktv belastingen

346

583

781

705

483

           

Totaal ktv’s en financiële transacties

5 196

2 169

9 597

11 368

13 046

Tabel 1.5 geeft een overzicht van de netto uitgaven van de centrale overheid (conform de budgettaire kerngegevens in hoofdstuk 2). Per uitgavenkader wordt vervolgens in de tabellen 1.6 tot en met 1.8 een overzicht gegeven van de betreffende uitgaven onder het kader, opgebouwd op basis van de departementale begrotingen. De overige netto uitgaven worden toegelicht in tabel 1.9.

Tabel 1.5 Netto uitgaven centrale overheid (in miljoenen euro)
 

2011

2012

2013

2014

2015

 

Rijksbegroting in enge zin

114 894

116 257

118 808

122 809

123 615

zie tabel 1.6

Sociale Zekerheid en Arbeidsmarkt

69 679

69 675

71 822

74 135

76 439

zie tabel 1.7

Budgettair Kader Zorg

61 157

63 546

66 961

70 659

73 986

zie tabel 1.8

Netto uitgaven onder de kaders

245 729

249 478

257 591

267 603

274 040

 

Overige netto uitgaven

– 3 415

– 4 143

– 4 158

– 3 796

– 4 122

zie tabel 1.9

Totale netto uitgaven centrale overheid

242 315

245 335

253 433

263 807

269 918

zie tabel 1.1

Tabel 1.6 Netto uitgaven Rijksbegroting in enge zin (in miljoenen euro)
   

2011

2012

2013

2014

2015

1

De Koning

39

40

40

39

39

2A

Staten-Generaal

141

139

131

129

128

2B

Overige Hoge Colleges van Staat en Kabinetten

117

106

102

101

99

3

Algemene Zaken

63

54

54

53

54

4

Koninkrijksrelaties

187

146

89

85

84

5

Buitenlandse Zaken

10 107

10 983

11 169

11 777

12 177

6

Veiligheid en Justitie

9 949

10 057

9 662

9 440

9 332

7

Binnenlandse Zaken

4 528

4 043

3 813

3 748

3 682

8

Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

31 510

31 072

31 458

31 425

31 106

9A

Nationale Schuld (Transactiebasis)

9 847

10 444

11 870

12 856

13 545

9B

Financiën

1 431

1 913

1 670

1 982

2 077

10

Defensie

7 782

7 417

7 301

7 339

7 306

12

Infrastructuur & Milieu

11 208

10 792

10 471

10 547

9 400

13

Economische Zaken, Landbouw & Innovatie

5 581

4 965

4 699

4 414

4 264

15

Sociale Zaken en Werkgelegenheid

274

256

246

228

214

16

Volksgezondheid, Welzijn en Sport

4 327

3 911

3 805

3 697

3 484

50

Gemeentefonds

17 117

16 893

16 856

16 751

16 358

51

Provinciefonds

1 218

1 117

1 131

1 117

958

55

Infrastructuurfonds

355

0

0

0

0

58

Diergezondheidsfonds

0

0

0

0

0

60

Accres Gemeentefonds

0

0

144

549

641

61

Accres Provinciefonds

0

0

12

45

52

64

BES-fonds

25

25

25

25

25

80

Prijsbijstelling

0

592

1 252

1 956

2 585

81

Arbeidsvoorwaarden

0

1 286

2 724

4 179

5 555

84

Indexering WSF

0

4

17

29

40

86

Aanvullende post Algemeen

– 912

5

67

299

409

 

HGIS1

(5 338)

(5 039)

(4 855)

(5 234)

(5 516)

 

Netto uitgaven kader RBG-eng

114 894

116 257

118 808

122 809

123 615

X Noot
1

In deze tabel zijn de netto uitgaven voor Internationale Samenwerking toegerekend aan de begrotingen waarop deze worden verantwoord. De totale netto uitgaven voor Internationale Samenwerking zijn tussen haakjes vermeld en lopen niet mee in de totaaltelling.

Tabel 1.7 Netto uitgaven Sociale Zekerheid en Arbeidsmarkt (in miljoenen euro)
   

2011

2012

2013

2014

2015

15

Sociale Zaken en Werkgelegenheid

19 856

19 220

18 922

18 534

18 512

AP

Aanvullende posten

– 7

267

639

996

1 382

 

Netto begrotingsgefinancierde uitgaven

19 849

19 488

19 561

19 530

19 894

             

40

Sociale Verzekeringen

49 829

50 187

52 261

54 604

56 545

 

Netto premiegefinancierde uitgaven

49 829

50 187

52 261

54 604

56 545

             
 

Netto uitgaven kader SZA

69 679

69 675

71 822

74 135

76 439

Tabel 1.8 Netto uitgaven Budgettair Kader Zorg (in miljoenen euro)
   

2011

2012

2013

2014

2015

16

Volksgezondheid, Welzijn en Sport

1 727

1 773

1 657

1 675

1 731

50

Gemeentefonds (WMO)

1 456

1 442

1 442

1 442

1 442

AP

Aanvullende posten

0

56

111

173

238

 

Netto begrotingsgefinancierde uitgaven

3 183

3 270

3 209

3 290

3 411

             

41

Premiegefinancierde uitgaven Zorg

57 974

60 276

63 752

67 369

70 576

 

Netto premiegefinancierde uitgaven

57 974

60 276

63 752

67 369

70 576

             
 

Netto uitgaven kader Zorg

61 157

63 546

66 961

70 659

73 986

Tabel 1.9 Overige netto uitgaven (in miljoenen euro)
 

2011

2012

2013

2014

2015

Gasbaten

– 11 600

– 12 100

– 10 800

– 9 250

– 8 850

Zorgtoeslag

4 626

4 150

3 591

3 728

3 281

BTW-compensatiefonds

3 026

3 124

3 078

3 078

3 078

Landbouw- en overige bestemmingsheffingen

– 437

– 439

– 441

– 441

– 413

Klimaatverandering en luchtkwaliteit (ETS)

0

0

– 700

– 700

– 700

Doorstroming huurmarkt

0

0

0

– 760

– 760

SDE+

0

0

– 100

– 200

– 300

Werkgeversbijdrage kinderopvang

– 721

– 1 046

– 1 088

– 1 101

– 1 115

Bemiddelingskosten zorgverzekeraars

2 092

2 888

2 522

2 578

2 635

Netto opbrengsten interventies financiële sector

– 678

– 835

– 820

– 936

– 865

Ktv’s Rijk

239

172

603

216

– 102

Overige posten

38

– 57

– 3

– 8

– 10

Totaal overige netto uitgaven

– 3 415

– 4 143

– 4 158

– 3 796

– 4 122

In de tabellen 1.10 tot en met 1.13 worden de actuele uitgaven onder de kaders getoetst aan de hoogte van de uitgavenkaders. De tabellen tonen per deelkader eerst de bepaling van het reële kader door de raming ten tijde van het regeerakkoord te defleren met de raming voor de prijsontwikkeling van de Nationale Bestedingen (NB-deflator). Vervolgens wordt weergegeven hoe de actuele raming van de uitgaven zich verhoudt tot het uitgavenkader in lopende prijzen.

Het uitgavenkader in lopende prijzen is te bepalen door het reële uitgavenkader te corrigeren voor de actuele raming van de deflator. Daarnaast wordt gecorrigeerd voor de overboekingen tussen de Rijksbegroting in enge zin enerzijds, en de sectoren Sociale Zekerheid en Arbeidsmarkt (SZA) en het Budgettair Kader Zorg anderzijds. Ook worden de kaders aangepast voor statistische correcties. De actuele ramingen van de uitgaven zijn afkomstig uit de tabellen 1.6 tot en met 1.8. Indien de actuele uitgaven hoger zijn dan het uitgavenkader, wordt gesproken van een overschrijding; vice versa van een onderschrijding van het uitgavenkader.

Tabel 1.10 Kadertoets Rijksbegroting in enge zin (in miljoenen euro)
 

2011

2012

2013

2014

2015

1. Raming uitgaven bij regeerakkoord 2010

117 924

118 297

119 913

123 007

123 467

2. pNB ten tijde van MLT 2011–2015

1,0188

1,0413

1,0644

1,0867

1,1091

3. Reëel kader

115 746

113 610

112 658

113 188

111 322

4. NB-deflator

1,0182

1,0385

1,0616

1,0839

1,1062

5. Overboekingen

– 103

– 28

– 5

– 38

– 56

6. Statistische correcties

– 1 051

– 1 210

– 728

– 294

231

7. Uitgavenkader RBG-eng in lopende prijzen

116 702

116 746

118 862

122 349

123 314

8. Actuele ramingen uitgaven

114 894

116 257

118 808

122 809

123 615

9. Over/onderschrijding kader RBG-eng (9=8–7)

– 1 808

– 488

– 54

461

301

Tabel 1.11 Kadertoets Sociale Zekerheid en Arbeidsmarkt (in miljoenen euro)
 

2011

2012

2013

2014

2015

1. Raming uitgaven bij regeerakkoord 2010

69 326

70 064

72 276

74 820

77 100

2. pNB ten tijde van MLT 2011–2015

1,0188

1,0413

1,0644

1,0867

1,1091

3. Reëel kader

68 045

67 287

67 904

68 848

69 517

4. NB-deflator

1,0182

1,0385

1,0616

1,0839

1,1062

5. Overboekingen

– 46

– 69

– 57

– 27

– 18

6. Statistische correcties

0

– 118

– 153

– 208

– 205

7. Uitgavenkader SZA in lopende prijzen

69 239

69 691

71 875

74 387

76 673

8. Actuele ramingen uitgaven

69 679

69 675

71 822

74 135

76 439

wv. begrotingsgefinancierd

19 849

19 488

19 561

19 530

19 894

wv. premiegefinancierd

49 829

50 187

52 261

54 604

56 545

9. Over/onderschrijding kader SZA (9=8–7)

440

– 16

– 53

– 252

– 234

Tabel 1.12 Kadertoets Budgettair Kader Zorg (in miljoenen euro)
 

2011

2012

2013

2014

2015

1. Raming uitgaven bij regeerakkoord 2010

59 666

63 067

66 993

71 018

74 190

2. pNB ten tijde van MLT 2011–2015

1,0188

1,0413

1,0644

1,0867

1,1091

3. Reëel kader

58 564

60 568

62 940

65 349

66 893

4. NB-deflator

1,0182

1,0385

1,0616

1,0839

1,1062

5. Overboekingen

149

97

62

65

74

6. Statistische correcties

0

0

0

0

0

7. Uitgavenkader BKZ in lopende prijzen

59 780

62 997

66 878

70 895

74 068

8. Actuele ramingen uitgaven

61 157

63 546

66 961

70 659

73 986

wv. begrotingsgefinancierd

3 183

3 270

3 209

3 290

3 411

wv. premiegefinancierd

57 974

60 276

63 752

67 369

70 576

9. Over/onderschrijding kader BKZ (9=8–7)

1 377

549

84

– 237

– 81

Tabel 1.13 Kadertoets totale uitgavenkader (in miljoenen euro)
 

2011

2012

2013

2014

2015

1. Reëel kader

242 356

241 465

243 502

247 385

247 732

2. NB-deflator

1,0182

1,0385

1,0616

1,0839

1,1062

3. Overboekingen

0

0

0

0

0

4. Statistische correcties

– 1 051

– 1 328

– 881

– 502

25

5. Uitgavenkader in lopende prijzen

245 721

249 434

257 615

267 631

274 055

6. Actuele ramingen uitgaven

245 729

249 478

257 591

267 603

274 040

7. Over/onderschrijding totaalkader (7=6–5)

8

45

– 24

– 28

– 15

In het regeerakkoord zijn de nieuwe begrotingsregels vastgesteld. Hierin is de rentemeevallerformule opgenomen: «De rentelasten vallen onder het uitgavenkader. Om te voorkomen dat meevallende rentelasten leiden tot extra bestedingen in plaats van aflossing van de staatsschuld, wordt het uitgavenkader gedurende de kabinetsperiode gecorrigeerd (verlaagd) voor zover de rentelasten lager zijn dan de oorspronkelijk (aan het begin van de kabinetsperiode) geraamde rente-uitgaven.»

Bij startnota is de hoogte van de rentebox vastgesteld; dit dient als toetssteen voor de rentemeevallerformule. In tabel 1.14 wordt deze hoogte weergegeven op de derde regel, rentekader na doorrekening regeerakkoord. Eventuele mutaties in de toerekenbare rentelasten van de financiële interventies worden gecorrigeerd op de hoogte van de rentebox. Hetzelfde geldt voor statistische correcties. Analoog aan de kadertoetsing bij de uitgaven, worden ook bij de rente-uitgaven de actuele uitgaven getoetst aan de rentebox.

Tabel 1.14 Rentebox (in miljoenen euro)
 

2011

2012

2013

2014

2015

1. Raming rentelasten na doorrekenen regeerakkoord

10 895

11 721

12 744

13 504

13 659

2. Toerekenbare rentelasten als gevolg van financiële interventies

– 1 499

– 1 029

– 1 150

– 1 189

– 1 399

3. Rentekader na doorrekenen regeerakkoord

9 396

10 692

11 594

12 315

12 260

4. Mutatie toerekenbare rentelasten financiële interventies

167

– 226

– 146

– 130

72

5. Statistische correcties

– 52

– 46

– 38

– 33

– 28

6. Rentebox na correcties

9 511

10 420

11 410

12 152

12 304

7. Actuele raming relevante rentelasten rentebox

8 515

9 189

10 574

11 537

12 218

8. Over/onderschrijding (8=7–6)

– 996

– 1 231

– 836

– 615

– 86

Tabel 1.15 geeft een overzicht van aardgasbaten. De aardgasbaten worden met name beïnvloed door de productie van aardgas, de hoogte van de olieprijs en de euro/dollarkoers. De olieprijs is van belang, omdat de prijs van aardgas is gerelateerd aan de prijs van olie in dollars. De tabel laat zien dat de aardgasbaten niet alleen op kasbasis, maar ook op transactiebasis worden geregistreerd. Dit wordt gedaan omdat het EMU-saldo – volgens Europese methodiek – wordt berekend op transactiebasis, terwijl de rijksbegroting op kasbasis wordt opgesteld.

Tabel 1.15 Aardgasbaten (in miljoenen euro)
 

2011

2012

2013

2014

2015

Olieprijs (in dollars)

110,00

106,00

78,20

79,70

81,00

Euro/dollarkoers (in dollars)

1,42

1,43

1,30

1,33

1,35

Productie (x miljard kubieke meter)

76,00

72,00

71,00

68,00

64,00

 

         

Niet-belastingontvangsten

11 600

12 100

10 800

9 250

8 850

Vennootschapsbelasting

1 700

1 800

1 550

1 300

1 150

Totaal kas

13 300

13 900

12 350

10 550

10 000

 

         

Niet-belastingontvangsten

650

– 350

600

250

– 50

Vennootschapsbelasting

– 100

– 250

50

50

50

Totaal Kas-transverschil (ktv)

550

– 600

650

300

0

           

Niet-belastingontvangsten

10 950

12 450

10 200

9 000

8 900

Vennootschapsbelasting

1 800

2 050

1 500

1 250

1 100

Totaal trans

12 750

14 500

11 700

10 250

10 000

2 De belasting- en premieontvangsten

2.1 Inleiding

Deze bijlage bevat een toelichting op de raming van de belasting- en premieontvangsten van het Rijk en de Sociale fondsen. Om inzicht te geven in de ontwikkeling van het totale ontvangstenbeeld worden de belasting- en premieontvangsten gezamenlijk gepresenteerd.

De belastingontvangsten worden in overeenstemming met de Comptabiliteitswet op kasbasis verantwoord. De premies volksverzekeringen worden tezamen met de loon- en inkomstenbelasting op kasbasis gepresenteerd. Voor het EMU-saldo zijn de belastingen en premies volksverzekeringen op EMU-basis2 relevant. Deze worden via een aparte aansluiting op EMU-basis vermeld. De werknemerspremies worden direct op EMU-basis gepresenteerd.

De ramingen voor de premieontvangsten komen overeen met de ramingen in de begrotingen van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Begroting XV) en van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (Begroting XVI). In de begroting van Volksgezondheid, Welzijn en Sport is een nadere toelichting opgenomen van de ramingen voor de AWBZ en de ZVW. De overige fondsen worden toegelicht in de begroting van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

In paragraaf 2.2 wordt de raming van de belasting- en premieontvangsten van 2011 (de Vermoedelijke Uitkomsten) vergeleken met de stand van het vorige ramingsmoment (Voorjaarsnota 2011), waarbij de belangrijkste ramingsbijstellingen worden toegelicht. Paragraaf 2.3 bevat vervolgens een toelichting op de raming van 2012 (de Ontwerpbegroting), onderverdeeld naar endogene ontwikkeling en beleidsmaatregelen. Voor een meer uitgebreide toelichting op de belastingramingen wordt tevens verwezen naar de internetbijlage van deze Miljoenennota (www.rijksbegroting.nl). Paragraaf 2.4 presenteert de technische meerjarige ontvangstenraming tot en met 2015. Tot slot geeft paragraaf 2.5 een gedetailleerd overzicht van de raming van de belasting- en premieontvangsten voor 2011 en 2012.

2.2 De belasting- en premieontvangsten in 2011

In tabel 2.2.1 wordt de nieuwe raming voor 2011 vergeleken met de raming ten tijde van de Voorjaarsnota en wordt een toelichting gegeven op de belangrijkste bijstellingen. Ten opzichte van de Voorjaarsnota 2011 is de raming voor de totale belasting- en premieontvangsten op EMU-basis met 4,8 miljard euro neerwaarts bijgesteld op basis van het meest recente economische beeld en de gerealiseerde kasontvangsten over 2011 tot en met de maand juli.

Tabel 2.2.1 Raming belasting- en premieontvangsten 2011 op EMU-basis (x € miljoen)
 

Voorjaarsnota 2011

Vermoedelijke uitkomsten 2011

Verschil

Indirecte belastingen (kasbasis)

71 536

69 099

– 2 437

Omzetbelasting

42 631

41 275

– 1 356

Belasting op personenauto's en motorrijwielen

2 054

2 054

0

Accijnzen

11 308

11 234

– 74

Belastingen van rechtsverkeer

4 204

3 415

– 789

Motorrijtuigenbelasting

3 795

3 595

– 200

Belastingen op een milieugrondslag

4 607

4 576

– 31

Verpakkingenbelasting

304

302

– 2

Bankbelasting

0

0

0

Overig

2 633

2 648

16

       

Directe belastingen en premies volksverzekeringen (kasbasis)

103 685

101 920

– 1 737

Loonheffing

89 606

89 435

– 171

Inkomensheffing

– 4 924

– 5 891

– 966

Dividendbelasting

2 729

2 317

– 412

Vennootschapsbelasting

14 142

13 888

– 254

Overig (inclusief niet nader toe te rekenen belastingontvangsten)

2 133

2 199

66

       

Totaal belastingen en premies volksverzekeringen (kasbasis)

175 221

171 047

– 4 174

       

Aansluiting op EMU-basis

430

451

21

       

Totaal belastingen en premies volksverzekeringen (EMU-basis)

175 651

171 498

– 4 153

       

Premies werknemersverzekeringen

50 302

49 699

– 603

       

Totaal belasting- en premieontvangsten (EMU-basis)

225 952

221 197

– 4 756

De verwachting over de nominale economische ontwikkeling in 2011 is sinds de Voorjaarsnota 2011 verslechterd met – 0,5%. Vrijwel alle onderliggende macro-economische indicatoren die relevant zijn v oor de belasting- en premieontvangsten 2011 zijn sinds Voorjaarsnota 2011 (die gebaseerd was op het CEP-beeld van het CPB) verslechterd. Dit slechtere beeld leidt samen met de gerealiseerde belastingontvangsten tot en met juli 2011 bij vrijwel alle belastingsoorten tot negatieve mutaties.

De indirecte belastingen zijn in totaal ten opzichte van de Voorjaarsnota 2011 met 2,4 miljard euro neerwaarts bijgesteld. Allereerst is de raming van de omzetbelasting (BTW) met 1,3 miljard euro naar beneden bijgesteld. Dit is mede gebaseerd op de gerealiseerde belastingontvangsten tot en met juli 2011. Bij Voorjaarsnota 2011 is de raming van de BTW-ontvangsten ten opzichte van de Startnotaraming nog met 1,3 miljard opwaarts bij gesteld. Deze bijstelling is nu weer volledig teruggedraaid. De opwaartse bijstelling in de Voorjaarsnota 2011 was gebaseerd op de uiteindelijke realisatie van de BTW-ontvangsten over 2010 die fors hoger uitkwamen dan de Startnotaraming. De realisaties tot en met juli 2011 samen met het meest recente verwachting over de ontwikkeling van de particuliere consumptie geven echter aanleiding tot het terugdraaien van de meevaller bij de Voorjaarsnota. Hiermee komt de raming van de BTW-ontvangsten weer op het niveau van de Startnotaraming voor 2011. Ten tweede is de raming van de belastingen van rechtsverkeer (waaronder de overdrachtsbelasting) met 0,8 miljard euro neerwaarts bijgesteld met name als gevolg van de verlaging van de overdrachtsbelasting voor woningen van 6% naar 2% per 1 juli 2011 (– 0,6 miljard euro). Ten slotte is op basis van de realisaties de raming van de motorrijtuigenbelasting met 0,2 miljard euro bijgesteld.

De ontvangsten uit de directe belastingen zijn met 1,7 miljard naar beneden bijgesteld. De belangrijkste bijstelling bij de directe belastingen betreft de inkomensheffing (– 1,0 miljard euro). Deze bijstelling volgt geheel uit de realisaties en betreft grotendeels lagere ontvangsten van IB-ondernemers als gevolg van een lagere winstontwikkeling dan verondersteld bij Voorjaarsnota. De raming van de dividendbelasting is met 0,4 miljard neerwaarts bijgesteld. Enerzijds volgt de bijstelling uit een minder gunstige ontwikkeling van de dividenduitkeringen dan verondersteld en anderzijds uit het feit dat in 2011 meer dividend in aandelen is uitgekeerd in plaats van dividend in contanten vergeleken met andere jaren. Over dividend in aandelen hoeft geen dividendbelasting te worden betaald. Dit is met name aantrekkelijk voor buitenlandse aandeelhouders omdat zij de dividendbelasting niet kunnen verrekenen met de vennootschapsbelasting of de inkomstenbelasting. Ten slotte zijn de vennootschapsbelasting en de loonheffing met respectievelijk – 0,3 en – 0,2 miljard bijgesteld op basis van de realisaties.

2.3 De belasting- en premieontvangsten in 2012

In tabel 2.3.1 wordt een overzicht gegeven van de ontwikkeling van de geraamde belasting- en premieopbrengsten in 2012. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen het effect van beleidsmaatregelen op de ontvangsten en het effect van de economische groei.

Tabel 2.3.1 Raming belasting- en premieontvangsten 2012 op EMU-basis (x € miljoen)
 

Vermoedelijke uitkomsten 2011

Maatregelen

Endogeen

Endogeen in %

2012

Indirecte belastingen (kasbasis)

69 099

377

1 424

2,1%

70 901

Omzetbelasting

41 275

174

852

2,1%

42 301

Belasting op personenauto's en motorrijwielen

2 054

– 6

20

1,0%

2 068

Accijnzen

11 234

48

235

2,1%

11 517

Belastingen van rechtsverkeer

3 415

86

193

5,6%

3 693

Motorrijtuigenbelasting

3 595

– 4

8

0,2%

3 599

Belastingen op een milieugrondslag

4 576

– 221

38

0,8%

4 394

Verpakkingenbelasting

302

0

0

0,2%

302

Bankbelasting

0

300

0

0,0%

300

Overig

2 648

0

78

3,0%

2 727

           

Directe belastingen en premies volksverzekeringen (kasbasis)

101 946

1 460

4 523

4,4%

107 931

Loonheffing

89 435

542

2 789

3,1%

92 766

Inkomensheffing

– 5 891

266

144

– 2,5%

– 5 480

Dividendbelasting

2 317

– 50

269

11,6%

2 536

Vennootschapsbelasting

13 888

706

1 274

9,2%

15 868

Overig (inclusief niet nader toe te rekenen belastingontvangsten)

2 199

– 4

46

2,1%

2 240

           

Totaal belastingen en premies volksverzekeringen (kasbasis)

171 047

1 837

5 947

3,5%

178 832

           

Aansluiting op EMU-basis

451

 

315

 

766

           

Totaal belastingen en premies volksverzekeringen (EMU-basis)

171 498

1 837

6 262

3,7%

179 598

           

Premies werknemersverzekeringen

49 699

1 040

1 574

3,2%

52 313

           

Totaal belasting- en premieontvangsten (EMU-basis)

221 197

2 878

7 837

3,5%

231 911

In 2012 bedragen de totale ontvangsten op EMU-basis naar verwachting 231,9 miljard. Ten opzichte van de vermoedelijke uitkomsten 2011 is dit een toename met 10,7 miljard euro. Deze ontwikkeling is voor 2,9 miljard het gevolg van beleidsmaatregelen. Dit betreft zowel beleid van dit kabinet als het beleid van vorige kabinetten. De verwachte endogene groei van de belasting- en premieontvangsten in 2012 bedraagt 7,8 miljard (3,5%). In de volgende paragrafen wordt hier nader op ingegaan. In de internetbijlage van deze Miljoenennota staat een uitgebreidere toelichting voor de grootste belastingsoorten (www.rijksbegroting.nl).

2.3.1 Endogene ontwikkeling belasting- en premieontvangsten 2012

De endogene toename van de ontvangsten volgt uit de economische ontwikkelingen zoals deze geraamd zijn in de Macro Economische Verkenning 2012. Voor 2012 verwacht het Centraal Planbureau (CPB) een groei van het nominale economische groei van 3,0%. De endogene groei van de totale ontvangsten bedraagt in 2012 naar verwachting 3,5%. De ontvangsten groeien daarmee iets harder dan de nominale economische ontwikkeling. Deze ontwikkeling wordt met name veroorzaakt door de directe belastingen. De ontvangsten uit de vennootschapsbelasting (Vpb) nemen als gevolg van de economische ontwikkeling met circa 9% toe en de loon- en inkomensheffing met circa 3,5%. Daarnaast wordt voor de ontvangsten uit de dividendbelasting een positieve ontwikkeling van circa 12% verwacht in 2011. De indirecte belastingen zoals de omzetbelasting (BTW) en de accijnzen blijven in 2012 daarentegen achter bij de economische groei.

De endogene groei bij de indirecte belastingen bedraagt 2,1% en blijft dus wat achter bij de nominale ontwikkeling van het BBP. Dit wordt met name veroorzaakt door de BTW-ontvangsten, Dit betreft verreweg de grootste post bij de indirecte belastingen en drukt daarmee zwaar op de totale ontwikkeling van de indirecte belastingen. De endogene ontwikkeling van de BTW-ontvangsten bedraagt in 2012 naar verwachting 2,1% als gevolg van een positieve maar ten opzichte van het BBP achterblijvende waardeontwikkeling van de particuliere consumptie. Ook de accijnzen blijven met een ontwikkeling van 2,1% achter bij de economische ontwikkeling. Deze achterblijvende ontwikkeling betreft met name de tabaksaccijns. Verder blijft de ontwikkeling van de BPM in 2012 naar verwachting op het niveau van 2011. Hoewel een toename in het aantal verkochte auto’s wordt verwacht, zet de ontwikkeling van een steeds zuiniger wagenpark zich ook voort. Deze ontwikkeling doet zich sinds de eerste helft van 2010. In deze periode is het aantal autoverkopen fors toegenomen ten opzichte van het lage niveau van 2009, maar blijven de BPM-ontvangsten vrijwel op het niveau van 2009. Dit omdat er veel meer dan voorheen zuinige auto’s worden gekocht waarvoor een lager BPM-tarief geldt en in een aantal gevallen een vrijstelling. De ontvangsten van de motorrijtuigenbelasting laten ook nauwelijks groei zien in 2012. Ook het bestaande wagenpark wordt steeds zuiniger waardoor voor steeds meer auto’s een nihiltarief in de MRB kennen. Ten slotte wordt in 2012 een positieve ontwikkeling van de ontvangsten uit de overdrachtsbelasting verwacht als gevolg een toename in het aantal woningverkopen.

De endogene ontwikkeling van de directe belastingen bedraagt 4,4% en daarmee dus positiever dan de nominale ontwikkeling van het BBP. Vooral de vennootschapsbelasting (Vpb) en de dividendbelasting kennen zoals hierboven al genoemd een forse ontwikkeling met circa 9% respectievelijk 12%. Dit moet afgezet worden tegen een forse daling in de Vpb-ontvangsten in 2009 met meer dan 30% en een daling in de dividendbelasting met bijna 50%. De winstverwachtingen over 2012 zijn net als in 2011 positief. Daarnaast zal er in 2012 naar verwachting minder dan in 2011 en eerdere jaren sprake zijn van negatieve kaseffecten als gevolg van bijgestelde winstverwachtingen over oudere jaren. In navolging van een gunstige winstontwikkeling in 2012 wordt ook een gunstige ontwikkeling van de dividenduitkeringen en daarmee de dividendbelastingontvangsten verwacht in 2012. Ondanks de relatief gunstige ontwikkeling van deze belastingsoorten bevindt het niveau van de ontvangsten zich nog steeds op een beduidend lager niveau dan dat van 2008.

De ontvangsten uit de loon- en inkomensheffing ten slotte groeien in 2012 met 3,5%. Deze ontwikkeling kan worden gerelateerd aan de ontwikkeling van de contractuele en incidentele loonontwikkeling en een bescheiden positieve ontwikkeling van de winst van zelfstandigen in 2012.

2.3.2 Het effect van beleidsmaatregelen op de belasting- en premieontvangsten.

In 2012 bedraagt het effect van beleidsmaatregelen op de belastingen en premieontvangsten 2,9 miljard euro. Dit betreft een saldo van vele maatregelen en betreft zowel maatregelen van dit kabinet als effecten van maatregelen van vorige kabinetten.

Beleid met betrekking tot de premies werknemersverzekeringen (waaronder de zorgpremies) zorgen voor 1,0 miljard euro hogere ontvangsten. Dit betreft in 2012 met name hoger WW-sectorfondspremies. Bij de belastingen en premies volksverzekeringen zorgen maatregelen voor 1,8 miljard euro hogere ontvangsten. Het grootste deel van dit effect betreft het aflopen van de maatregelen willekeurige afschrijving over 2009 en 2010 die door vorige kabinetten zijn genomen (1,3 miljard euro). Daarnaast leiden de maatregelen van het huidige kabinet per saldo tot hogere ontvangsten in 2012. De fiscale maatregelen uit het regeerakkoord leiden tot 0,5 miljard hogere ontvangsten. De rest van de beleidsmatige toename van de ontvangsten 2012 betreft het saldo van grondslagverbredende maatregelen (vpb) en diverse lastenverlichtende maatregelen voor burgers en bedrijven.

In tabel 2.3.1 wordt het effect van de beleidsmaatregelen (oftewel de endogene mutatie) op de ontvangsten in 2012 per belastingsoort getoond. Dit effect betreft zoals gezegd zowel beleid van vorige kabinetten en die in 2012 nog een op- of neerwaarts effect hebben in 2012 ten opzichte van 2011, als om beleid van het huidige kabinet. Zo betreft de autonome mutatie van – 0,2 miljard euro bij de belastingen op milieugrondslag de afschaffing van de grondwaterbelasting en de afvalstoffenheffing en de autonome mutatie van 0,3 miljard euro bij de bankbelasting de invoering van deze belastingsoort.

De autonome mutatie bij de loon- en inkomensheffing van in totaal 0,8 miljard euro is het resultaat van vele minnen en plussen. Zo leidt het aflopen van de eerder genoemde maatregelen willekeurige afschrijving over 2009 en 2010 ook bij de inkomensheffing tot positieve kasontvangsten in 2012. Dit betreft het deel met betrekking tot IB-ondernemers. Bij de loonheffing betreft het effect van de autonome mutatie met name het afschaffen van de spaarloonregeling respectievelijk de arbeidskorting ouderen.

Tabel 2.3.2 geeft een overzicht van het budgettaire beslag van beleidsmaatregelen op zowel kas- als transactiebasis en tevens het effect daarvan op de lastenontwikkeling in 2012. Het verschil tussen het totale effect van het beleid op de ontvangsten en de lastenontwikkeling wordt veroorzaakt doordat sommige maatregelen wel gevolgen hebben voor de inkomsten maar niet relevant zijn voor de lastenontwikkeling. Zo is de zorgtoeslag vanwege de directe koppeling met de nominale premie wel relevant voor de lastenontwikkeling, maar betreft dit geen belasting- en premieontvangsten. Hetzelfde geldt voor de lasten voor de lokale overheden (OPL) en de bruteringscorrectie. Deze zijn wel relevant voor de lastenontwikkeling, maar niet voor de belasting- en premieontvangsten Rijk.. Het omgekeerde geldt ook: de eerder genoemde afschaffing van de BU is wel relevant voor de kasontvangsten, maar niet relevant voor de lastenontwikkeling. Daarnaast zijn er ook verschillen tussen het transactiemoment van belasting- en premieontvangsten en het moment waarop de betreffende belasting of premie daadwerkelijk in kas wordt ontvangen.

Tabel 2.3.2 Budgettair effect van belasting- en premiemaatregelen 2012 (x € miljoen)
 

Belastingen en premies kas

Belastingen en premies op transactiebasis

Totaal lasten

Zorgpremies

645

637

637

Zorgtoeslag

0

0

556

Koopkracht

– 642

– 402

– 402

Liquiditeitsverruiming

721

1 399

270

Invoeren bankbelasting

300

300

300

Innovatie

– 316

– 304

– 304

Vpb grondslagverbreding

523

949

449

Sectorfondspremies/Sociale premies

699

699

1 013

Regeerakkoord (exclusief bedrijfslevenenveloppe)

552

660

660

Afschaffen spaarloon (lh-deel) en arbeidskorting ouderen

457

508

508

OPL en Brutering

0

0

49

Afschaffen kleine belastingen

– 221

– 221

– 221

Rest

160

228

– 24

Totaal Beleidsmaatregelen 2012

2 878

4 453

3 490

2.4 Meerjarige ontvangstenraming

De ontwikkeling van de belasting- en premieontvangsten voor de periode 2011–2015 is weergegeven in tabel 2.4.1. De ramingen voor 2011 en 2012 zijn in voorgaande paragrafen toegelicht.

Tabel 2.4.1. Meerjarige belasting- en premieraming op EMU-basis (x miljard euro)
 

2011

2012

2013

2014

2015

Totaal belasting- en premieontvangsten op EMU-basis

221,2

231,9

241,0

250,8

250,7

wv belastingen op kasbasis

134,2

139,6

147,5

156,1

161,4

2.5 De belastingraming 2011–2012

Tabel 2.5.1 bevat een gedetailleerd overzicht van de raming van de belasting- en premieontvangsten 2011 en 2012 op kasbasis en de aansluiting naar EMU-basis.

Tabel 2.5.1. Overzicht van belasting- en premieontvangsten 2011–2012 (x €miljoen)
 

Vermoedelijke uitkomsten 2011

Ontwerpbegroting 2012

Indirecte belastingen

69 099

70 901

Invoerrechten

2 352

2 427

Omzetbelasting

41 275

42 301

Belasting op personenauto's en motorrijwielen

2 054

2 068

Accijnzen

11 234

11 517

– Accijns van lichte olie

4 067

4 174

– Accijns van minerale oliën, anders dan lichte olie

3 687

3 834

– Tabaksaccijns

2 530

2 574

– Alcoholaccijns

300

285

– Bieraccijns

380

377

– Wijnaccijns

269

273

Belastingen van rechtsverkeer

3 415

3 693

– Overdrachtsbelasting

2 395

2 553

– Assurantiebelasting

1 020

1 141

Motorrijtuigenbelasting

3 595

3 599

Belastingen op een milieugrondslag

4 576

4 394

– Grondwaterbelasting

179

1

– Afvalstoffenbelasting

43

0

– Energiebelasting

4 234

4 271

– Waterbelasting

126

126

– Brandstoffenheffingen

1

1

Verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken e.a.

155

155

Belasting op zware motorrijtuigen

149

149

Verpakkingenbelasting

302

302

Bankbelasting

0

300

     

Directe belastingen

65 027

68 638

Inkomstenbelasting kas

– 858

– 185

Loonbelasting kas

47 586

48 279

Dividendbelasting

2 317

2 536

Kansspelbelasting

464

474

Vennootschapsbelasting

13 888

15 868

– Gassector kas

1 750

1 900

– Niet-gassector kas

12 138

13 968

Successierechten

1 607

1 643

     

Belasting- en premieontvangsten Caribisch Nederland

78

74

Niet nader toe te rekenen belastingontvangsten

30

26

     

Totaal belastingen

134 231

139 640

     

Premies volksverzekeringen kas

36 816

39 192

Premies werknemersverzekeringen

49 699

52 313

Aansluiting naar EMU-basis

451

766

     

Totaal belasting- en premieontvangsten op EMU-basis

221 197

231 911

3 EMU-saldo

De collectieve uitgaven bestaan uit de begrotingsgefinancierde uitgaven van het Rijk, de premiegefinancierde uitgaven van de sociale fondsen3 en de uitgaven van de lokale overheden. Hetzelfde geldt voor de collectieve inkomsten. Omdat zowel de inkomsten als de uitgaven op de verschillende begrotingen op kasbasis worden gerapporteerd, moet gecorrigeerd worden voor kas-transverschillen (ktv’s), aangezien het EMU-saldo een begrip op transbasis is. Daarnaast tellen financiële transacties niet mee in het EMU-saldo, maar alleen in de EMU-schuld. De ramingen voor 2011 en 2012 zijn gebaseerd op de Macro Economische Verkenning 2012 van het CPB. De ramingen voor 2013 tot en met 2015 zijn technische extrapolaties op basis van de MLT 2011–2015.

Om dubbeltellingen te voorkomen, moeten de onderlinge betalingen van het totaal worden afgetrokken (zowel bij de collectieve uitgaven als bij de collectieve inkomsten). Een voorbeeld van een onderlinge betaling van het Rijk aan de lokale overheden is de Wet werk en bijstand (WWB). Het Rijk neemt dit op als een uitgave, terwijl de lokale overheden dit als inkomsten boeken, waarmee zij op hun beurt uitgaven bekostigen. Om uitgaven niet twee keer mee te nemen, wordt hiervoor gecorrigeerd in de vorm van een consolidatiepost.

Tabel 3.1 EMU-saldo collectieve sector (in miljoenen euro)
 

2011

2012

2013

2014

2015

bron

Inkomsten Rijk

161 512

165 829

172 380

181 062

187 486

 

w.v. belastingontvangsten

134 231

139 640

147 511

156 073

161 368

zie tabel 2.4.1

w.v. niet-belastingontvangsten

34 834

31 733

26 297

27 712

27 316

zie tabel 1.3

w.v. ktv’s en financiële transacties1

– 7 553

– 5 544

– 1 428

– 2 722

– 1 198

zie tabel 1.4

Inkomsten sociale fondsen

103 395

110 202

112 174

114 451

118 982

zie tabel 3.4

Inkomsten lokale overheden

95 176

96 874

97 169

97 854

99 462

zie tabel 3.5

Consolidatie: Rijk aan sociale fondsen2

– 16 775

– 18 513

– 19 409

– 20 071

– 20 441

zie tabel 3.4

Consolidatie: Rijk aan lokale overheden

– 70 246

– 71 467

– 71 216

– 71 865

– 73 290

zie tabel 3.5

Inkomsten collectieve sector

273 062

282 924

291 100

301 431

312 198

 
             

Uitgaven Rijk

176 129

176 103

178 395

183 612

186 240

 

w.v. uitgaven

188 879

183 816

189 420

197 702

200 484

zie tabel 1.2

w.v. ktv’s en financiële transacties

– 12 749

– 7 712

– 11 025

– 14 089

– 14 244

zie tabel 1.4

Uitgaven sociale fondsen

109 896

113 351

118 616

124 949

130 544

zie tabel 3.4

Uitgaven lokale overheden

99 625

101 273

100 518

100 603

101 202

zie tabel 3.5

Consolidatie: Rijk aan sociale fondsen2

– 16 775

– 18 513

– 19 409

– 20 071

– 20 441

zie tabel 3.4

Consolidatie: Rijk aan lokale overheden

– 70 246

– 71 467

– 71 216

– 71 865

– 73 290

zie tabel 3.5

Uitgaven collectieve sector

298 629

300 747

306 905

317 229

324 255

 
             

EMU-saldo collectieve sector

– 25 567

– 17 823

– 15 805

– 15 797

– 12 057

 

Bruto binnenlands product (in miljarden euro)

605

623

644

663

682

 

EMU-saldo collectieve sector (in procenten bbp)

– 4,2%

– 2,9%

– 2,5%

– 2,4%

– 1,8%

 
X Noot
1

Dit betreft de optelling van de ktv belastingen en ktv’s en financiële transacties niet-belastingontvangsten.

X Noot
2

De onderlinge betalingen tussen Rijk en sociale fondsen bestaan uit de Rijksbijdragen, de rentebaten en rente-uitgaven (zie tabel 3.4)

Tabel 3.2 bevat de EMU-saldi van de drie samenstellende delen van de collectieve sector. Deze saldi kunnen ook worden berekend door in tabel 3.1 de uitgaven van de inkomsten af te trekken.

Tabel 3.2 Opbouw EMU-saldo collectieve sector (in miljoenen euro)
 

2011

2012

2013

2014

2015

bron

EMU-saldo Rijk

– 14 617

– 10 275

– 6 015

– 2 550

1 246

zie tabel 3.3

EMU-saldo sociale fondsen

– 6 501

– 3 149

– 6 441

– 10 498

– 11 563

zie tabel 3.4

EMU-saldo lokale overheden

– 4 449

– 4 399

– 3 349

– 2 749

– 1 740

zie tabel 3.5

EMU-saldo collectieve sector

– 25 567

– 17 823

– 15 805

– 15 797

– 12 057

 

EMU-saldo collectieve sector (in % bbp)

– 4,2%

– 2,9%

– 2,5%

– 2,4%

– 1,8%

 

In de tabellen 3.3 tot en met 3.5 wordt per overheidslaag een onderbouwing voor het betreffende EMU-saldo gegeven.

Tabel 3.3 EMU-saldo Rijk (in miljoenen euro)
 

2011

2012

2013

2014

2015

bron

Belastingontvangsten

134 231

139 640

147 511

156 073

161 368

zie tabel 2.4.1

Af: Netto Rijksuitgaven op kasbasis

154 044

152 083

163 123

169 990

173 168

zie tabel 1.1

Bij: Ktv’s en financiële transacties

5 196

2 169

9 597

11 368

13 046

zie tabel 1.4

EMU-saldo Rijk

– 14 617

– 10 275

– 6 015

– 2 550

1 246

 
Tabel 3.4 EMU-saldo sociale fondsen (in miljoenen euro)
 

2011

2012

2013

2014

2015

bron

Premie-inkomsten

86 620

91 689

92 685

93 981

97 751

zie tabel 2.4.1

Rijksbijdragen

16 701

18 477

19 489

20 469

21 231

 

Rentebaten

74

36

0

0

0

 

Inkomsten sociale fondsen

103 395

110 202

112 174

114 451

118 982

 
             

Premiegefinancierde uitgaven SZA

49 829

50 187

52 261

54 604

56 545

zie tabel 1.7

Premiegefinancierde uitgaven Zorg

57 974

60 276

63 752

67 369

70 576

zie tabel 1.8

Rente-uitgaven

0

0

81

398

790

 

Bemiddelingskosten zorgverzekeraars

2 092

2 888

2 522

2 578

2 635

 

Uitgaven sociale fondsen

109 896

113 351

118 616

124 949

130 544

 
             

EMU-saldo sociale fondsen

– 6 501

– 3 149

– 6 441

– 10 498

– 11 563

 
Tabel 3.5 EMU-saldo lokale overheden (in miljoenen euro)1
 

2011

2012

2013

2014

2015

 

Belastinginkomsten

8 561

8 806

9 040

9 309

9 583

 

Rijksbijdragen2

70 246

71 467

71 216

71 865

73 290

 

Overige inkomsten3

16 369

16 601

16 914

16 680

16 589

 

Inkomsten lokale overheden

95 176

96 874

97 169

97 854

99 462

 
             

Uitgaven lokale overheden

99 625

101 273

100 518

100 603

101 202

 
             

EMU-saldo lokale overheden

– 4 449

– 4 399

– 3 349

– 2 749

– 1 740

 
X Noot
1

De ramingen voor de belastinginkomsten en uitgaven van de lokale overheden zijn gebaseerd op de MEV 2012 voor 2011 en 2012 en MLT 2011–2015 voor 2013 tot en met 2015.

X Noot
2

Rijksbijdragen zijn bedoeld voor uitgaven die door de gemeente gedaan worden, maar bekostigd worden door het Rijk. Hierbij moet gedacht worden aan het GFPF, de WWB, WSW, BDU en het bijzonder onderwijs.

X Noot
3

Overige inkomsten zijn de ontvangsten uit leges, eigen betalingen, rente, dividenden etc.

Tabel 3.6 Historisch overzicht EMU-saldo
 

2000

2001

2002

2003

2004

2005

2006

2007

2008

2009

2010

EMU-saldo (in miljarden euro)

8,2

– 1,1

– 9,7

– 14,9

– 8,6

– 1,4

2,9

1,0

3,1

– 31,8

– 30,0

Bbp (in miljarden euro)

418

448

465

477

491

513

540

572

594

571

588

EMU-saldo collectieve sector (in procenten bbp)

2,0%

– 0,2%

– 2,1%

– 3,1%

– 1,7%

– 0,3%

0,5%

0,2%

0,5%

– 5,6%

– 5,1%

4 EMU-schuld

Tabel 4.1 Financieringsbehoefte Rijk (in miljoenen euro)
 

2011

2012

2013

2014

2015

bron

EMU-tekort Rijk

14 617

10 275

6 015

2 550

– 1 246

zie tabel 3.3

Bij: Ktv's en financiële transacties

5 196

2 169

9 597

11 368

13 046

zie tabel 1.4

Bij: Overbruggingskrediet FBN/ABN

– 825

0

0

– 200

– 150

 

Bij: Derdenrekening

136

– 186

– 321

– 290

– 733

 

Financieringstekort Rijk op kasbasis

19 125

12 258

15 291

13 428

10 917

 
Tabel 4.2 Opbouw EMU-schuld collectieve sector (in miljoenen euro)
 

2011

2012

2013

2014

2015

bron

EMU-schuld primo

369 894

391 418

407 011

425 234

440 115

 

Financieringstekort Rijk

19 125

12 258

15 291

13 428

10 917

zie tabel 4.1

EMU-tekort lokale overheden

4 449

4 399

3 349

2 749

1 740

zie tabel 3.5

ING back-up faciliteit

– 3 505

– 1 887

– 700

– 1 400

– 1 300

 

EFSF

1 455

824

284

104

0

 

EMU-schuld ultimo

391 418

407 011

425 234

440 115

451 472

 

EMU-schuldquote (in procenten bbp)

64,7%

65,3%

66,1%

66,4%

66,2%

 
Tabel 4.3 Opbouw EMU-schuldquote (in procenten bbp)
 

2011

2012

2013

2014

2015

Bron

EMU-schuldquote primo

62,9%

64,7%

65,3%

66,1%

66,4%

 

EMU-tekort collectieve sector1

4,2%

2,9%

2,5%

2,4%

1,8%

zie tabel 3.2

Interventies in financiële sector

– 0,7%

– 0,5%

0,0%

– 0,2%

– 0,3%

 

Ktv’s en overige financiële transacties

0,0%

0,1%

0,4%

0,1%

0,2%

 

Noemereffect bbp

– 1,7%

– 1,9%

– 2,1%

– 1,9%

– 1,9%

 

EMU-schuldquote ultimo

64,7%

65,3%

66,1%

66,4%

66,2%

 
X Noot
1

De rente-uitgaven en dividendontvangsten als gevolg van de interventies in de financiële sector lopen mee in het totale EMU-saldo.

Tabel 4.4 Historisch overzicht EMU-schuld
 

2000

2001

2002

2003

2004

2005

2006

2007

2008

2009

2010

EMU-schuld (in miljarden euro)

224,8

227,1

235,1

248,0

257,6

266,1

255,9

259,0

347,5

347,1

369,9

Bbp (in miljarden euro)

418

448

465

477

491

513

540

572

594

571

588

EMU-schuld collectieve sector (in procenten bbp)

53,8%

50,7%

50,5%

52,0%

52,4%

51,8%

47,4%

45,3%

58,5%

60,8%

62,9%

5 Inkomstenbeperkende regelingen en belastinguitgaven

5.1 Inleiding

Deze bijlage bevat informatie over inkomstenbeperkende regelingen en de belastinguitgaven.

Inkomstenbeperkende regelingen zijn regelingen die de te betalen inkomstenbelasting beperken, maar wel onderdeel zijn van de primaire heffingsstructuur. Ze vormen nadere bepalingen voor de draagkracht, die als maatstaf dient voor de inkomstenbelasting. Er zijn veel regelingen die als nadere (inperkende) afbakening van de grondslag kunnen worden beschouwd. In de begrotingsregels 2011–2015 is afgesproken dat in de Miljoenennota bij de inkomstenbeperkende regelingen alleen het budgettaire beslag van de fiscale behandeling van de eigen woning en de pensioenen wordt opgenomen4. Dit zijn de belangrijkste inkomstenbeperkende regelingen. Een belastinguitgave (in enge zin) is een derving of uitstel van belastingontvangsten, die voorvloeit uit een voorziening in de wet voor zover die voorziening niet in overeenstemming is met de primaire heffingstructuur.

De budgettaire gevolgen van fiscale maatregelen voor 2012 in de sfeer van zowel de inkomstenbeperkende regelingen als de belastinguitgaven worden weergegeven in tabel 5.2.1.

De budgettaire overzichten van de inkomstenbeperkende regelingen en de belastinguitgaven zijn opgenomen in de tabellen 5.3.1 tot en met 5.3.3. De toelichting op de afzonderlijke belastinguitgaven – onder meer bestaande uit een beschrijving van de regeling en een weergave van de doelstelling, het verantwoordelijke ministerie en de uitgevoerde evaluaties – is als internetbijlage beschikbaar op www.rijksbegroting.nl.

In paragraaf 5.4 wordt ingegaan op de evaluatie van de belastinguitgaven. De evaluatieprogrammering voor het afgelopen jaar, het lopende jaar en het vervolgtraject worden in het kort beschreven.

Tenslotte wordt in paragraaf 5.5 aandacht besteed aan de ramingsbijstellingen ten opzichte van de raming zoals opgenomen in de startnota. Deze paragraaf zal de belangrijkste mutaties toelichten zodat duidelijk wordt of het beleidskeuzes betreft, endogene ontwikkelingen of technische ramingsbijstellingen. Deze nieuwe paragraaf is de uitwerking van de afspraak in de begrotingsregels 2011–2015 dat het budgettaire beslag van de belastinguitgaven in enge zin wordt afgezet tegen de aan het begin van de kabinetsperiode verwachte ontwikkeling.

5.2 Maatregelen inkomstenbeperkende regelingen en belastinguitgaven per 2012

Tabel 5.2.1 bevat een overzicht van de maatregelen op het gebied van de inkomstenbeperkende regelingen en belastinguitgaven per 2012, zoals opgenomen in het Belastingplan 2012, de Overige Fiscale Maatregelen 2012, het wetsvoorstel Geefwet en het wetsvoorstel uitwerking Autobrief. Voor een inhoudelijke uitleg van de maatregelen wordt verwezen naar deze wetsvoorstellen.

Tabel 5.2.1 Maatregelen per 2012, budgettair belang op transactiebasis in lopende prijzen (x € miljoen)*

 

         

2012

Inkomstenbeperkende regelingen per 2012

     

Verruiming vrijwillige voortzetting pensioen ZZP-ers

         

15

             

Totaal inkomstenbeperkende regelingen

         

15

             

Belastinguitgaven per 2012

         

Verlaging dotatieplafond FOR

         

– 8

Invoering research & development aftrek (RDA)

         

250

Inperking aftrek monumenten

         

– 10

Incidentele verhoging WBSO

         

149

Afschaffen kindertoeslag box 3

         

– 25

Afschaffen spaarloonregeling

         

– 218

Afschaffing arbeidskorting voor ouderen

         

– 290

Doorwerkbonus 1 jaar opschuiven

         

– 130

Omzetting zelfstandigenaftrek en niet-indexeren

         

60

Giftenaftrek: fiscale inzet cultureel ondernemerschap

         

12

ANBI-status en commerciële activiteiten

         

15

Introductie negatieve giftenaftrek

         

– 5

Verruiming giftenaftrek en introductie plafond

         

5

Tijdelijke uitbreiding nihiltarief bijtelling auto’s

         

2

Totaal belastinguitgaven

         

– 193

– = opbrengst; + = derving;

Horizonbepaling

In de Fiscale Agenda heeft het kabinet onderschreven dat aan het toetsingskader voor nieuwe belastinguitgaven een nieuwe bepaling wordt toegevoegd, de zogenaamde horizonbepaling. Hierin wordt expliciet aangegeven voor welke duur de belastinguitgave geldt. Alleen indien er vóór het verstrijken van die termijn een positieve evaluatie beschikbaar is, kan besloten worden om de belastinguitgave te continueren voor een nieuwe periode. Als er geen positieve evaluatie is, vervalt de belastinguitgave automatisch. Als er wel een positieve evaluatie beschikbaar is, dwingt de horizonbepaling om opnieuw de afweging te maken of aan de belastinguitgave opnieuw prioriteit wordt gegeven. Voor een drietal nieuwe regelingen in het pakket Belastingplan 2012 c.a. is een zogenoemde horizonbepaling van toepassing. In de eerste plaats is een horizonbepaling van toepassing op de werkbonus. Het jaar van inwerkingtreding van deze belastinguitgave is 2013. In de tweede plaats betreft het de regeling voor stimulering van cultureel ondernemerschap. Deze maatregel is opgenomen in het wetsvoorstel Geefwet met 2012 als jaar van inwerkingtreding. In de derde plaats is een horizonbepaling van toepassing op de nieuwe regeling die in de Autobrief wordt voorgesteld, namelijk een nihiltarief bijtelling voor auto’s met een CO2-uitstoot van maximaal 50 gr/km (jaar van inwerkingtreding is 2012). Ook zal er een horizonbepaling gaan gelden voor de nieuwe research & development aftrek (RDA). De overige maatregelen betreffen aanpassingen van bestaande regelingen.

5.3 Een overzicht van inkomstenbeperkende regelingen en belastinguitgaven

In tabel 5.3.1 wordt de budgettaire derving weergegeven van de inkomstenbeperkende regelingen voor de eigen woning en voor de pensioenen voor de periode 2010–2016.

Tabel 5.3.1 Overzicht inkomstenbeperkende regelingen 2010–2016, budgettair belang op transactiebasis in lopende prijzen (x € miljard)
   

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

Eigen woning (hypotheekrenteaftrek -/- EWF)

 

9,6

9,4

10,1

10,5

10,7

11,1

11,4

Pensioenen (box 1 en box 3)

 

11,7

12,8

13,6

13,9

14,4

14,8

15,6

Totaal

 

21,3

22,2

23,6

24,4

25,1

26,0

27,0

percentage BBP

 

3,62

3,67

3,78

3,72

3,71

3,73

3,77

De tabellen 5.3.2 en 5.3.3 bevatten meerjarige overzichten van de belastinguitgaven in de belastingen op inkomen, winst en vermogen respectievelijk de belastinguitgaven in de kostprijsverhogende belastingen voor de periode 2010 – 2016. Bij de ramingen is rekening gehouden met voorgenomen kabinetsbeleid.

In tabel 5.3.2 is eveneens het equivalent van de belastinguitgave voor de premie-inkomsten werknemersverzekeringen opgenomen. Een nadere uitsplitsing is opgenomen in de begroting van SZW.

Tabel 5.3.2 Belastinguitgaven in de belastingen op inkomen, winst en vermogen 2010 – 2016, budgettair belang op transactiebasis in lopende prijzen (x € miljoen)*

 

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

Verlaging lastendruk op ondernemingen

3 444

3 422

3 579

3 762

3 984

4 055

4 127

a) algemeen

             

Zelfstandigenaftrek

1 469

1 467

1 574

1 601

1 629

1 657

1 686

Extra zelfstandigenaftrek starters

95

99

104

108

112

116

121

Startersaftrek bij arbeidsongeschiktheid

2

2

2

2

2

2

2

FOR, niet omgezet in lijfrente

75

85

79

81

83

84

86

Meewerkaftrek

8

8

7

7

6

6

6

Stakingsaftrek

14

14

14

14

14

14

14

Doorschuiving stakingswinst

196

204

216

228

242

256

271

Bedrijfsopvolgingsfaciliteit in successiewet

185

189

193

196

200

204

209

Doorschuiving inkomen uit aanmerkelijk belang

90

92

93

95

96

98

99

Landbouwvrijstelling in de inkomstenbelasting

352

312

305

300

297

301

304

               

b) investeringen in het algemeen

             

Kleinschaligheidsinvesteringsaftrek

343

346

356

366

376

387

398

Willekeurige afschrijving starters1

8

8

8

8

8

8

8

Willekeurige afschrijving zeeschepen1

3

4

4

4

4

5

5

Keuzeregime winst uit zeescheepvaart (tonnagebelasting)

81

81

82

84

86

87

89

Aftrek speur- en ontwikkelingswerk

4

8

8

8

8

8

8

Willekeurige afschrijving investeringen bedrijfsmiddelen1

221

219

Research & Development aftrek (RDA)

250

375

500

500

500

               

c) investeringen ten behoeve van het milieu

             

VAMIL1

52

24

24

24

40

40

40

Energie-investeringsaftrek (EIA)

115

151

151

151

161

161

161

Milieu-investeringsaftrek (MIA)

123

101

101

101

111

111

111

Bosbouwvrijstelling

1

1

1

1

1

1

1

Vrijstelling vergoeding bos- en natuurbeheer

8

8

8

8

8

8

8

               

Verlaging lastendruk op arbeid

2 336

2 473

1 929

2 327

2 126

2 135

2 155

a) gericht op werkgevers

             

Afdrachtvermindering onderwijs

377

367

372

378

384

390

396

Afdrachtvermindering zeevaart

105

101

103

104

106

107

109

Afdrachtvermindering speur- en ontwikkelingswerk WBSO

868

870

864

715

715

715

715

               

b) gericht op werknemers

             

Werknemersspaarregelingen (o.a. spaarloon)2

207

204

Feestdagenregeling2

64

53

30

13

Verlaging fiscale bijtelling (zeer) zuinige auto's

129

196

240

263

272

261

261

Ouderschapsverlofkorting

61

62

63

64

65

66

67

Arbeidskorting voor ouderen3

244

271

Levensloopverlofkorting

7

16

21

248

15

15

15

Doorwerkbonus3

274

332

235

Werkbonus

542

569

580

592

               

Verlaging lastendruk op inkomsten uit vermogen

1 541

1 547

1 545

1 565

1 588

1 637

1 693

Kindertoeslag forfaitair rendement

24

25

Ouderentoeslag forfaitair rendement

111

110

112

115

119

122

125

Vrijstelling bos- en natuurterreinen forfaitair rendement

6

6

6

6

7

7

7

Vrijstelling voorwerpen van kunst en wetenschap forfaitair rendement

5

5

5

5

6

6

6

Vrijstelling groen beleggen forfaitair rendement

74

71

73

74

76

77

79

Vrijstelling sociaal-ethisch beleggen forfaitair rendement

4

4

4

5

5

5

5

Vrijstelling cultureel beleggen forfaitair rendement

2

2

2

3

3

3

3

Vrijstelling durfkapitaal forfaitair rendement

8

8

8

8

8

8

8

Vrijstelling spaarloon- en premiespaarregeling forfaitair rendement

9

6

12

8

4

0

0

Vrijstelling rechten op kapitaalsuitkering bij overlijden forfaitair rendement

19

19

19

20

21

22

23

Vrijstelling rechten op bepaalde kapitaalsuitkeringen forfaitair rendement

716

755

782

810

839

868

899

Aftrek wegens geen of geringe eigenwoningschuld

351

348

362

376

391

406

421

Gedeeltelijke vrijstelling van inkomsten uit kamerverhuur

37

37

39

41

43

45

47

Aftrek kosten monumentenwoning

69

75

66

65

66

67

68

Heffingskorting groen beleggen

88

63

43

22

0

0

0

Heffingskorting sociaal-ethisch beleggen

3

2

2

1

0

0

0

Heffingskorting cultureel beleggen

2

2

1

1

0

0

0

Heffingskorting durfkapitaal

9

7

4

2

0

0

0

Persoonsgebonden aftrekpost durfkapitaal

4

3

3

2

2

1

1

               

Overige regelingen

752

771

820

922

947

973

999

Aftrek voor scholingsuitgaven (studiekosten)

221

229

239

288

300

312

324

Giftenaftrek

346

353

376

449

459

469

480

Faciliteiten successiewet algemeen nut beogende instellingen

185

189

193

197

201

205

209

               

Totaal generaal directe belastingen

8 073

8 213

7 872

8 575

8 644

8 799

8 973

percentage BBP

1,37

1,36

1,26

1,31

1,28

1,26

1,25

Totaal premie-uitgaven3

1 369

1 348

1 202

1 543

1 525

1 498

1 539

* «–» = regeling is in dat jaar niet van toepassing; «0» = budgettair beslag van de regeling bedraagt in dat jaar afgerond nihil.

X Noot
1

Het betreft hier niet de kasderving maar de contante waarde van het rentevoordeel voor de betrokken belastingplichtigen c.q. het rentenadeel voor de overheid.

X Noot
2

Het spaarloon en de feestdagenregeling hebben ook invloed op de premies voor de werknemersverzekeringen WW (AWF en sectorfonds), WIA en ZVW. Wijzigingen in deze belastinguitgaven veranderen zowel het fiscale loon als het premieloon (en in het verlengde daarvan het uitkeringsloon, waardoor de hoogte van uitkering kan veranderen). Deze effecten zijn onderdeel van de regel premie-uitgaven.

X Noot
3

Een premie-uitgave is een overheidsuitgave in de vorm van een derving of uitstel van premieontvangsten die voortvloeit uit een voorziening in de wet voor zover die voorziening niet in overeenstemming is met de primaire heffingsstructuur van de wet.

Tabel 5.3.3 Belastinguitgaven in de kostprijsverhogende belastingen 2010 – 2016, budgettair belang op transactiebasis in lopende prijzen (x € miljoen)*
 

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

Energiebelasting

117

127

129

131

133

135

137

Verlaagd tarief glastuinbouw

83

91

91

92

93

93

94

Teruggaaf kerkgebouwen

7

7

8

8

9

9

10

Teruggaaf non-profit

19

21

22

22

23

24

25

Vrijstellingen grootverbruik in de energiebelasting

8

8

8

8

8

8

8

               

Afvalstoffenbelasting

20

20

20

20

20

20

20

Fiscale stimulering sanering oude stortplaatsen

20

20

20

20

20

20

20

               

Omzetbelasting verlaagd tarief

3 582

3 806

3 786

3 908

4 035

4 167

4 303

Boeken, tijdschriften, week- en dagbladen

477

484

491

497

504

510

517

Bibliotheken (verhuur boeken), musea e.d.

115

109

114

119

125

131

137

Kermissen, attractieparken, sportwedstrijden en -accommodatie

131

135

139

143

148

152

157

Circussen, bioscopen, theaters en concerten

147

76

71

75

79

84

89

Sierteelt

206

207

209

211

213

215

218

Arbeidsintensieve diensten

468

576

472

497

523

551

580

Vervoer van personen (w.o. openbaar vervoer)

681

712

745

780

816

853

893

Logiesverstrekking (incl. kamperen)

223

230

239

247

256

265

275

Voedingsmiddelen horeca

1 134

1 275

1 306

1 339

1 372

1 405

1 440

               

Omzetbelasting – vrijstellingen

492

493

497

501

505

510

514

Sportclubs

66

70

71

73

74

75

77

Post

207

194

191

187

184

180

177

Vakbonden, werkgeversorg., politieke partijen, kerken

98

104

107

111

114

118

121

Fondswerving

121

125

128

130

133

136

139

               

Omzetbelasting – speciale regelingen

133

129

133

137

142

147

152

Kleine ondernemersregeling

100

101

105

109

113

117

121

Landbouwregeling

33

27

28

29

29

30

31

               

Accijnzen

2018

2 055

2 067

2 082

2 105

2 125

2 147

Verlaagd tarief kleine brouwerijen

1

1

1

1

1

1

1

Vrijstelling communautaire wateren

878

861

843

827

813

798

783

Vrijstelling luchtvaartuigen

917

964

984

1 004

1 029

1 051

1 075

Tariefdifferentiatie tractoren en mobiele werktuigen

222

228

239

250

263

275

288

               

Belastingen op personenauto's en motorrijwielen

79

73

78

78

71

74

77

Teruggaaf ambulance

2

4

4

4

4

4

4

Teruggaaf taxi's

65

60

62

65

67

70

73

Uitbreiding bonus zuinige auto's

12

Stimulans Euro-6 dieselpersonenauto's

9

12

9

               

Motorrijtuigbelasting

264

321

382

436

221

225

212

Nihiltarief OV-bussen op LPG

0

0

0

0

0

0

0

Vrijstelling motorrijtuigen ouder dan 25 jaar

153

158

157

153

150

147

144

Vrijstelling taxi's

52

53

54

56

58

59

61

Vrijstelling reinigingsdiensten

1

1

1

1

1

1

1

Vrijstelling wegenbouw

0

0

0

0

0

0

0

Vrijstelling ambulances

2

3

3

3

3

3

3

Nihiltarief zeer zuinige auto's

53

105

164

220

6

11

0

Overige vrijstellingen

2

2

3

3

3

3

4

               

Belasting op zware motorrijtuigen (eurovignet)

0

0

0

0

0

0

0

Teruggaaf internationaal gecombineerd vervoer

0

0

0

0

0

0

0

               

Overdrachtsbelasting

129

137

140

142

144

147

149

Vrijstelling overdrachtsbelasting bedrijfsoverdracht in familiesfeer

16

19

19

19

20

20

21

Vrijstelling overdrachtsbelasting stedelijke herstructurering

3

11

11

11

11

11

11

Vrijstelling landinrichting

1

1

1

1

1

1

1

Vrijstelling Bureau Beheer Landbouwgronden

15

11

11

11

11

11

11

Vrijstelling cultuurgrond

91

91

93

95

97

99

101

Vrijstelling natuurgrond

3

4

4

5

5

5

5

               

Totaal generaal indirecte belastingen

6 834

7 162

7 232

7 434

7 376

7 549

7 711

percentage BBP

1,16

1,18

1,16

1,13

1,09

1,08

1,08

* «–» = regeling is in dat jaar niet van toepassing; «0» = budgettair beslag van de regeling bedraagt in dat jaar afgerond nihil.

5.4 Evaluatie van belastinguitgaven

In deze paragraaf van de Miljoenennota wordt jaarlijks verslag gedaan van de voltooide evaluaties sinds de vorige Miljoenennota. Kort wordt aandacht geschonken aan de conclusies en eventuele beleidsconsequenties van uitgevoerde evaluaties. Voorts wordt aangegeven welke evaluaties naar verwachting nog worden gerealiseerd en komt het vervolgtraject van evaluaties aan bod.

Gerealiseerde evaluaties sinds de vorige Miljoenennota

In Belastingplan 2011 is een onderzoek naar de fiscale stimulering van (zeer) zuinige auto’s aangekondigd. Dit onderzoek is in het voorjaar 2011 uitgevoerd door onderzoeksbureau Ecorys in opdracht van het ministerie van Financiën. Het onderzoek heeft zich niet specifiek gericht op de belastinguitgaven (nihiltarief zeer zuinige auto’s in de MRB, en verlaagde bijtelling (zeer) zuinige auto’s in de LB/IB), maar betrof het totale fiscale stimuleringsbeleid voor zuinige en zeer zuinige auto’s in de afgelopen jaren. Ecorys concludeert dat het beleid sterke effecten heeft gehad op de omvang en samenstelling van de nieuwverkopen. Nieuw verkochte auto’s zijn de afgelopen jaren aanzienlijk zuiniger geworden, waardoor de totale CO2-uitstoot is gedaald. Het beleid heeft echter ook geleid tot substantiële derving van de BPM- en de MRB-inkomsten. Ecorys heeft, rekening houdend met de te verwachten ontwikkelingen in de autobranche, voorstellen gedaan in de vorm van aanpassingen van CO2-grenzen en tarieven die zouden moeten leiden tot robuuste en solide autogerelateerde belastingopbrengsten, waarbij de consument gestimuleerd blijft om te kiezen voor de meest zuinige auto. De voorstellen zijn voor het merendeel overgenomen en in de zogenoemde Autowet als wetsvoorstel vormgegeven.

Nog af te ronden evaluaties

De aftrek wegens geen of geringe eigenwoningschuld (regeling Hillen) wordt op dit moment geëvalueerd. Zodra de evaluatie is afgerond, worden de conclusies met de Kamer gedeeld.

Een andere nog af te ronden evaluatie is de evaluatie van het fiscaal stimuleringspakket naar aanleiding van de crisis, waaronder enkele belastinguitgaven, zoals de willekeurige afschrijving investeringen bedrijfsmiddelen en het verlaagde Btw- tarief voor renovatie en isolatie. Deze evaluatie wordt in 2011 afgerond. De eerder aangekondigde beleidsevaluaties op het terrein van een aantal bestaande categorieën met het verlaagde Btw-tarief worden als afgerond beschouwd door de beleidsvisie die is uiteengezet in de Fiscale Agenda. Bij de invoering van het algemene Btw-tarief op de podiumkunsten is afgesproken dat na verloop van tijd een evaluatie zal plaatsvinden naar de effecten op de sector.

Vervolgtraject evaluaties

In de vorige Miljoenennota is al melding gemaakt van het toesturen van de beleidsdoorlichting evaluaties belastinguitgaven aan de Tweede Kamer (Kamerstuknummer 31 935, nr. 6). In oktober 2010 zijn door de Vaste Commissie van Financiën vragen gesteld over deze beleidsdoorlichting evaluatie belastinguitgaven. Tevens heeft het Bureau Onderzoek en Rijksuitgaven (BOR) een notitie geschreven: «Belastinguitgaven in de Miljoenennota 2011 en beleidsdoorlichting evaluatie belastinguitgaven» (kamerstuk 32 500, nr. 15) waarin een aantal vragen en opmerkingen zijn opgenomen. De antwoorden hierop zijn door de minister van Financiën in februari 2011 naar de Tweede Kamer gestuurd (Kamerstuknummer 31 935, nr. 8).

Op verzoek van het BOR is hierin een overzicht gegeven van welke evaluaties van belastinguitgaven de komende jaren worden meegenomen in reguliere beleidsdoorlichtingen (bijlage 1. Programmering beleidsdoorlichtingen, Kamerstuknummer 31 935, nr. 8). In 2011 / 2012 zijn volgens dit overzicht voor de volgende belastinguitgaven beleidsdoorlichtingen voorzien: fiscale faciliteiten gericht op ondernemerschap, de EIA, MIA en VAMIL, de WBSO, de afdrachtvermindering onderwijs en een aantal vrijstellingen gericht op het verlagen van de lastendruk op inkomsten uit vermogen. Deze belastinguitgaven liggen voornamelijk op het terrein van het ministerie van Economie, Landbouw en Innovatie.

5.5 Toetsen aan de benchmark

In lijn met het regeerakkoord zullen de belastinguitgaven in enge zin worden vergeleken met de raming volgens de startbrief van dit kabinet (bijlage 5 startbrief).

De benchmark zal jaarlijks alleen worden aangepast voor aanvullende beleidsmaatregelen op het terrein belastinguitgaven. De vergelijking van de huidige raming met de benchmark dient ter bepaling of er sprake is van een substantiële afwijking. Bij substantiële opwaartse afwijkingen van de endogene ontwikkeling ten opzichte van de aan het begin van de kabinetsperiode verwachte ontwikkeling kan dit aanleiding geven tot maatregelen, waarbij deze maatregelen niet relevant zijn voor het inkomstenkader.

Het verschil tussen de huidige raming voor het belastingjaar 2012 en de benchmark wordt in de onderstaande tabel toegelicht voor de posten met de grootste aanpassing (meer dan 10% of 25 mln). De aanpassingen zijn onderverdeeld in technische en endogene bijstellingen. Endogene mutaties zijn het gevolg van onder andere conjuncturele ontwikkelingen, trendmatige groei of andere factoren die van invloed zijn op de mate waarin gebruik wordt gemaakt van een bepaalde belastingfaciliteit. Technische bijstellingen staan los van beleidsmatige of endogene ontwikkelingen, maar worden veroorzaakt door een correctie op de eerder gebruikte ramingstechniek of door een totale herziening van de tijdreeks door het beschikbaar komen van databronnen.

De totale bijstelling van maatregelen (autonoom) sinds de benchmark wordt veroorzaakt door de aanpassingen tijdens de behandeling van het vorige belastingplan, tussentijdse maatregelen en nieuwe maatregelen. Voor een toelichting op nieuwe beleidsmaatregelen die in 2012 ingaan (autonoom beleid) wordt verwezen naar tabel 5.2.1.

Tabel 5.5.1 Verschil huidige raming en Startbrief (x € miljoen)
 

2012

2013

2014

2015

totaal

– 557

– 106

– 521

– 658

technisch

– 384

– 392

– 400

– 407

endogeen

– 116

– 156

– 232

– 369

autonoom1

– 57

443

111

118

X Noot
1

cumulatief 2011–2012, inclusief effect kamerbehandeling BP 2011

Tabel 5.5.2 Nadere Toelichting verschillen raming en startbrief 2012 (x € miljoen)

Belastinguitgaven (belastingjaar 2012)

Benchmark

MN2012

Mut (euro)

Mut (%)

technisch

endogeen

Technisch

           

FOR

228

79

– 149

– 65%

– 149

 

Vrijstelling OVB cultuurgrond

300

93

– 207

– 69%

– 207

 

Vrijstelling OVB stedelijke herstructurering

28

11

– 17

– 62%

– 17

 

Energiebelasting non profit

32

22

– 10

– 32%

 

– 10

Endogeen

           

Zelfstandigenaftrek

1 413

1 574

161

11%

 

100

Aftrek voor scholingsuitgaven

203

239

36

18%

 

36

Verlaagde Btw-tarieven

           

– Boeken, tijdschriften, week- en dagbladen

581

491

– 90

– 16%

 

– 90

– Vervoer van personen

822

745

– 77

– 9%

 

– 77

– Logiesverstrekking (incl. kamperen)

273

239

– 34

– 13%

 

– 34

Accijnsvrijstelling luchtvaartuigen

1 177

984

– 193

– 16%

 

– 193

Verlaging fiscale bijtelling (zeer) zuinige auto's

211

240

29

14%

 

29

Nihiltarief zeer zuinige auto's

114

164

50

44%

 

50

Overige (<25 mln en/of < 10%)

 

10 224

 

0,6%

 

64

Totaal

 

15 104

   

– 384

– 116

Technische ramingsbijstelling

De raming van de budgettaire derving van de belastinguitgave door toevoeging aan de Fiscale Oudedagsreserve is substantieel neerwaarts bijgesteld. Tot vorig jaar was de raming gebaseerd op vaste parameters uit het verleden. Nieuwe modellen en toegankelijk geworden informatie van de belastingdienst hebben tot het nieuwe inzicht geleid dat veel minder ZZP-ers een jaarlijkse toevoeging doen aan de FOR, dat de FOR minder hoog is en dat bij de afbouw van de FOR een kleiner deel niet overgaat tot de aankoop van de lijfrente.

De neerwaartse ramingsbijstellingen van de vrijstellingen overdrachtsbelasting voor stedelijke herstructurering en cultuurgrond en de teruggaafregeling energiebelasting non-profit zijn een correctie op de vorig jaar veel te hoge schatting. De vrijstellingen hebben naar hun aard een vrij grillig verloop. Uit realisaties blijkt dat het gemiddelde niveau van deze belastinguitgaven op een fors minder hoog niveau ligt.

Endogene bijstellingen

De uitgaven «nihiltarief zeer zuinige auto’s» in de MRB, en de «verlaagde bijtelling (zeer) zuinige auto’s» in de LB/IB laten een sterke stijging zien. Deze stijging is mede het gevolg van het fiscale stimuleringsbeleid, wat heeft geleid tot een sterke endogene groei van de verkoop van (zeer) zuinige auto’s. In de zogenoemde Autowet worden voorstellen gedaan voor aanpassingen van de CO2-grenzen binnen welke een gedifferentieerde bijtelling kan plaatsvinden. De vrijstelling voor zeer zuinige auto’s in de MRB wordt per 1 januari 2014 afgeschaft. Wel blijft er een tijdelijke vrijstelling (tot en met 2015) bestaan voor auto’s met een CO2- uitstoot tot 50 gr/km. De aanpassingen van de CO2-grenzen om in aanmerking te komen voor het 14% of het 20% tarief in de bijtelling moeten uiteindelijk leiden tot een stabiele omvang van deze belastinguitgave.

De toename van de uitgaven in de zelfstandigenaftrek in 2012 komt enerzijds voort uit autonome beleidswijzigingen, maar anderzijds voor een groot deel voort uit een grotere toename van het aantal zelfstandigen dan vorig jaar werd verwacht. De trend in de groei van het aantal ZZP-ers is hoger dan aanvankelijk werd voorzien.

In het verlengde van het economisch beeld van de consumptieve bestedingen en meer specifiek de bestedingen op het gebied van boeken, tijdschriften en bibliotheken zijn de betreffende belastinguitgaven naar beneden bijgesteld. Dit geldt tevens voor de bestedingen aan logiesverstrekkingen.

De vrijstelling luchtvaartuigen is neerwaarts bijgesteld. De groei van deze belastinguitgave was in de vorige Miljoenennota nog gebaseerd op een langere termijn trend in de periode 2001–2008. De realisaties van de laatste jaren geven aan dat een raming op basis van die trend te hoog is.

De aftrek scholingsuitgaven heeft naar verwachting een hogere budgettaire derving in 2012 dan vorig jaar is geraamd. Mede in het licht van de informatie over 2010 en de economische situatie zullen naar verwachting meer mensen van deze faciliteit gebruik maken.

6 Beleidsonderzoek

6.1 Beleidsdoorlichtingen 2012

Het beleid gericht op de realisatie van de algemene of operationele beleidsdoelstellingen – zoals die zijn geformuleerd in de beleidsartikel van de beleidsbegroting – wordt periodiek geëvalueerd in een beleidsdoorlichting. Bij de programmering van beleidsdoorlichtingen wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de bij de beleidscyclus. Voor het periodiek evalueren van de doeltreffendheid en de doelmatigheid van het beleid, zijn de vakministers verantwoordelijk.

Drie kenmerkende eigenschappen van een beleidsdoorlichting als vorm van evaluatie zijn:

  • a) beleidsdoorlichtingen zijn evaluaties op het niveau van beleidsterreinen en niet op instrumentniveau, een beleidsdoorlichting heeft hierdoor het karakter van een synthese;

  • b) in een beleidsdoorlichting staan simpele doch fundamentele vragen centraal naar de nut en noodzaak van beleid en naar de effectiviteit van beleid.

  • c) bij de uitvoering worden onafhankelijken betrokken. Met onafhankelijken worden deskundigen bedoeld die geen verantwoordelijkheid dragen voor het te onderzoeken beleid (niet afkomstig uit de kring van kerndepartementen) en waarvan een onafhankelijk oordeel mag worden verwacht.

De programmering van beleidsdoorlichtingen is terug te vinden in de overzichtstabel per begroting, te vinden achter de beleidsagenda en in de internetbijlage. Op verzoek van de Tweede Kamer bevat deze paragraaf een overzicht van voorgenomen beleidsdoorlichtingen (per departement, artikel en operationeel doel) die in 2012 naar het parlement zullen worden gestuurd. Alle beleidsdoorlichtingen die de afgelopen jaren zijn uitgevoerd inclusief de beleidsreactie van het vakdepartement daarop zijn in te zien op de website www.rijksbegroting.nl.

Tabel 6.1 Beleidsdoorlichtingen 2012

Departement

Algemene/operationele doelstelling

BUZA

3.2

Een effectief, efficiënt en coherent optreden van de Unie t.o.v. derde landen en regio’s.

BUZA

4.2

Effectief armoedebeleid van ontwikkelingslanden

V&J

13.1

Preventieve maatregelen

V&J

14.1

Interlandelijke adoptie en internationale kinderontvoering

V&J

23

Veiligheidsregio’s en Politie

V&J

25.2

Veiligheid (ICT)

BZK

1.1

Bestuurlijke en financiële verhoudingen

BZK

4.1

Energie en bouwkwaliteit

BZK

5

Integratie en maatschappelijke samenhang

OCW

9

Actieplan leerkracht

OCW

25

Emancipatiebeleid

FIN

7

Beheer materiële activa

DEF

23

Strategische luchttransportcapaciteit

DEF

24

Mensenhandel/mensensmokkel

I & M

33.2

Veiligheid scheepvaart en binnenvaart

I & M

33.4

Bescherming tegen moedwillige verstoring

I & M

34.2

Netwerk vaarwegen

I & M

36.3

Duurzame luchtvaart

I & M

36.4

Scheepvaart

I & M

37.1

Weer, klimaat en seismologie

I & M

53.08

Tegengaan klimaatverandering

I & M

53.14

Verbeteren luchtkwaliteit

I & M

54.16

Verbeteren milieukwaliteit van bodem en water

I & M

56.34

Veilig gebruik van chemische stoffen

I & M

56.40

Verantwoorde toepassing van genetisch gemodificeerde organismen

SZW

45

Pensioenbeleid

VWS

41.3

De vermijdbare ziektelast neemt af door een goede bescherming tegen infectieziekten en chronische ziekten

VWS

41.4

Het bevorderen van ethisch verantwoord handelen in de gezondheidszorg en bij het medisch wetenschappelijk onderzoek

VWS

42.2

Zorgaanbieders worden gestimuleerd om het door de burger gewenste zorgaanbod te realiseren

VWS

43.3

De zorg is effectief en veilig en wordt door de cliënt positief ervaren

6.2 Interdepartementale beleidsonderzoeken

Deze paragraaf geeft inzicht in de interdepartementale beleidsonderzoeken (IBO’s) die zijn gestart sinds de vorige Miljoenennota. In het de zomer van 2011 zijn twee IBO’s van start gegaan, de geplande afronding is in het voorjaar van 2012. Beide rapporten worden met een kabinetsreactie aan de TK verzonden. Op dit moment:

  • Beheer en Onderhoud

  • Academische Ziekenhuizen.

Taakopdracht Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) Beheer en Onderhoud

Onderwerp

Nederland kent een uitgebreide infrastructuur die beheerd en onderhouden moet worden om aan de geldende kwaliteitsnormen te voldoen. Kwaliteitsnormen worden onder andere bepaald door de wettelijke normen, die strikter kunnen zijn dan Europese richtlijnen. De vraag die hieruit voortvloeit is welke concreet toepasbare maatregelen mogelijk zijn om de (structurele) kosten van Beheer en Onderhoud (B&O) te verlagen. Deze maatregelen vergen wijziging van wet- en regelgeving.

Het IBO betreft de B&O/EPK uitgaven5, zie onderstaande tabel (x 1 000 euro):

Artikel

Omschrijving

2011

2012

2013

2014

2015

11.01.01

Basispakket Watermanagement

14 216

12 785

12 392

13 416

13 416

11.02.01

Basispakket Waterkeren

63 242

83 329

109 181

118 332

114 722

11.02.05

Basispakket Waterbeheren

26 702

25 366

23 235

19 818

19 818

12.01.01

Basispakket Verkeersmanagement

49 502

44 238

28 753

25 493

25 493

12.02.01

Basispakket B&O hoofdwegen

368 916

257 748

288 103

272 923

226 263

15.01.01

Basispakket Verkeersmanagement

23 070

23 630

15 264

12 928

12 928

15.02.011

Basispakket B&O hoofdvaarwegen

154 163

80 548

116 433

97 886

73 741

Totaal

 

699 811

527 644

593 361

560 796

486 381

X Noot
1

Exclusief geoormerkte gelden voor het programma nota mobiliteit achterstallig onderhoud van vaarwegen (NOMO AOV).

Effecten van beleidsvarianten op programma- en apparaatsuitgaven worden onderzocht. Voor de apparaatsuitgaven geldt dat er een samenloop is met de in het RA opgenomen taakstelling.

Opdracht aan de werkgroep

Aanleiding

De Tweede Kamer is via de begrotingen 2010 en 2011 van het voormalig ministerie van Verkeer en Waterstaat geïnformeerd over de onder druk staande budgetten voor B&O. De afgelopen jaren waren de beschikbare budgetten voor B&O structureel lager dan volgens de beheer- en onderhoudsprogrammering nodig was. Destijds werd steeds in de loop van het jaar het budget aangevuld vanuit eventuele onderuitputting op andere budgetten, waarbij beslag werd gelegd op toekomstige middelen. Deze situatie is echter niet toekomstvast en derhalve niet gewenst.

Dit voorjaar heeft, op basis van diverse audits van KPMG en OCC, besluitvorming plaatsgevonden over een pakket aan maatregelen (die geen wettelijke aanpassingen vergen) om ervoor te zorgen dat de beheer en onderhoudprogrammering is ingepast binnen de beschikbare budgetten voor B&O.

Deze combinatie van maatregelen is echter niet voldoende om de B&O problematiek in de periode tot en met 2020 in zijn geheel te dekken. Een deel van de dekking wordt namelijk gevonden in de verlengde periode van het Infrastructuurfonds van 2021 tot 2028 (1,6 miljard). Dit is de aanleiding om aanvullende en alternatieve doelmatigheids- en besparingsopties in kaart te brengen op het gebied van B&O.

Probleemstelling

Welke aanvullende concreet toepasbare maatregelen zijn mogelijk om de kosten van B&O structureel te verlagen? De aanpassing van de wettelijke kaders leidt tot concrete besparingsopties. Er wordt ten minste één verplichte besparingsvariant ontwikkeld van minimaal 20% van de B&O-programmauitgaven structureel per jaar.

Het IBO analyseert het huidige beleid en gaat daarbij in ieder geval in op de volgende vragen:

  • Wat zijn de costdrivers voor Beheer en Onderhoud en wat is de omvang van de diverse uitgaven? Welk deel hiervan is wettelijk verankerd? Welke wetten, AMvB’s en Ministeriële regelingen zijn van toepassing?

  • In hoeverre zijn die wettelijk verankerde costdrivers het gevolg van Europese regelgeving? In hoeverre is er, bij de costdrivers, sprake van nationale koppen op Europese regelgeving? Wat zijn de budgettaire gevolgen van deze nationale koppen?

  • In hoeverre laten wet- en regelgeving toe dat partijen buiten de rijksoverheid (bijvoorbeeld gemeenten, provincies) eisen kunnen stellen die van invloed zijn op B&O? Wat zijn hiervan de budgettaire gevolgen?

  • Welke van die costdrivers kunnen, met het oog op een doelmatiger Beheer en Onderhoud, worden geschrapt of versoepeld? Wat zijn in dat geval de budgettaire besparingen en de maatschappelijke consequenties (o.a. voor bereikbaarheid, veiligheid en leefbaarheid)?

  • Hoe loopt de uitvoering? Welke aspecten van de uitvoering kunnen, met het oog op doelmatiger B&O, worden aangepast?

Organisatie van het onderzoek

De deelnemende departementen zijn: I&M, AZ en Fin. Daarnaast nemen CPB, PBL en externe deskundigen deel in de werkgroep. De voorzitter is onafhankelijk. Het secretariaat wordt verzorgd door Fin (secretaris) en I&M (co-secretaris). De werkgroep start in mei 2011 en het rapport is uiterlijk in februari 2012 gereed. De omvang van het rapport is niet groter dan 30 bladzijden, de verplichte samenvatting is niet groter dan 5 bladzijden.

Taakopdracht Interdepartementaal beleidsonderzoek (IBO) Academische Ziekenhuizen

Onderwerp

Nederland kent acht Universitair Medische Centra (UMC’s). Een UMC heeft drie hoofdtaken: zorg, onderwijs en onderzoek. De publieke bekostiging van deze taken loopt via verschillende geldstromen, te weten: premies (3050 mln), academische component (635 mln), onderzoek en onderwijs (950 mln) en private bekostiging uit fondsen en opdrachten vanuit de industrie (500 mln).

Opdracht aan de werkgroep

De resultaten van de UMC’s op het gebied van onderwijs, onderzoek en zorg behoren tot de absolute wereldtop, zo wijzen citatiescores en internationale vergelijkingen uit. Hoe de financieringstromen bijdragen aan de resultaten is echter niet helder. In eerdere onderzoeken wordt dan ook gesteld dat de financiering werkt als een «bad met vijf kranen». Omdat activiteiten in een UMC vaak meerdere doelen dienen, mengen ook de geldstromen en is niet te achterhalen hoeveel geld precies voor welk doel is ingezet en in hoeverre sprake in van een doelmatige besteding. Dit wordt extra van belang door de stap naar prestatiebekostiging en de daarbij horende beschikbaarheidsbijdrage voor niet-declarabele prestaties.

Van belang is dat er in het IBO expliciet gekeken wordt naar de rol en plaats van de UMC’s in het (veranderende) Nederlandse onderwijs- en ziekenhuislandschap. Het ligt in de rede dat de financieringsstromen van de UMCs in de komende jaren ingrijpend zullen veranderen, en daarom rijst de vraag: is de huidige manier van financiering en aansturing van het academisch ziekenhuis nog doelmatig, of is vernieuwing van de verdeelgrondslagen, eventueel bundeling van de geldstromen en aanpassing van de aansturing wenselijk?

De IBO-werkgroep gaat na of de wijze van aansturing en bekostiging van de UMC’s nog steeds optimaal is. Bundeling van de rijksgeldstroom, de verschillende convenanten (DHAZ, OVA etc.), prestatiebekostiging in de UMC’s en de aansturing van de UMC’s worden onderzocht, daarbij expliciet rekening houdend met de rol en plaats van de UMC’s in het (veranderende) Nederlandse onderwijs- en ziekenhuislandschap. Daarnaast wordt onderzocht of de juridische basis van academische ziekenhuizen in de WHW nog steeds de juiste basis is.

De werkgroep komt met beleidsvarianten voor de bekostiging en aansturing, en analyseert de effecten daarvan. In de beleidsvarianten zal in ieder geval mogelijke doelmatigheidswinst worden betrokken. Deze doelmatigheidswinst zal zoveel mogelijk worden gekwantificeerd. Er dient minimaal één variant te zijn waarbinnen deze doelmatigheidswinst weer wordt ingezet en minimaal één variant waarbinnen deze vrijvalt. Het rapport bevat een tabel met de relevante grondslag.

Organisatie van het onderzoek

De deelnemende departementen zijn: VWS, OCW, Fin, AZ. Bovendien nemen twee externe deskundigen deel aan de werkgroep en er is een onafhankelijke voorzitter. Het rapport is uiterlijk gereed in februari 2012 (start mei 2011). Het secretariaat wordt verzorgd door Fin (secretaris), VWS en OCW (co-secretarissen). De omvang van het rapport is niet groter dan 30 bladzijden, de verplichte samenvatting is niet groter dan 5 bladzijden.

7 Budgettair overzicht interventies t.b.v. de financiële sector

Tabel 7.1 Budgettair overzicht kredietcrisismaatregelen (in miljoenen euro)
 

2008–2010

∆ Nota

2011

2012

Bron:

A.

Verwerving Fortis/RFS/AA

         
 

1.

ABN AMRO Group N.V. – ASR Verzekeringen N.V. – RFS Holdings B.V. (incl. Z-share en residual N-share)

27 971

 

27 971

27 971

Saldibalans

 

2.

Overbruggingskrediet Fortis

4 575

 

3 750

3 750

Saldibalans

 

3.

Aflossingen overbruggingskredieten Fortis

   

– 825

0

IX-A, artikel 1

 

4.

Renteontvangsten overbruggingskredieten Fortis

– 1 374

– 37

– 137

– 122

IX-A, artikel 1

 

5.

Dividend RFS Holdings B.V.

– 6

 

– 0,24

 

IX-B, artikel 3

 

6.

Premieontvangsten Capital Relief Instrument

– 193

 

 

 

IX-B, artikel 3

 

7.

Premieontvangsten counter indemnity

– 26

 

– 26

– 26

IX-B, artikel 3

 

8.

Dividend ABN Amro Group N.V.

 

– 200

– 200

– 419

IX-B, artikel 3

 

∆ Staatsschuld (excl. rente MCN)

30 844

– 237

– 1 188

– 567

 

B.

Kapitaalverstrekkingsfaciliteit (€ 20 mld.)

         
 

9.

Verstrekt kapitaal ING

10 000

     

IX-B, artikel 3

 

10.

Verstrekt kapitaal Aegon

3 000

     

IX-B, artikel 3

 

11.

Verstrekt kapitaal SNS Reaal

750

     

IX-B, artikel 3

 

12.

Aflossing ING

– 5 000

 

– 2 000

– 3 000

IX-B, artikel 3

 

13.

Aflossing Aegon

– 1 500

– 750

– 1 500

 

IX-B, artikel 3

 

14.

Aflossing SNS Reaal

– 185

     

IX-B, artikel 3

 

15.

Couponrente ING

– 684

     

IX-B, artikel 3

 

16.

Couponrente Aegon

– 177

     

IX-B, artikel 3

 

17.

Couponrente SNS Reaal

– 39

     

IX-B, artikel 3

 

18.

Repurchase fee ING

– 347

 

– 1 000

– 1 500

IX-B, artikel 3

 

19.

Repurchase fee Aegon

– 160

– 375

– 750

 

IX-B, artikel 3

 

20.

Repurchase fee SNS Reaal

0

     

IX-B, artikel 3

 

∆ Staatsschuld

5 659

– 1 125

– 5 250

– 4 500

 

C.

Back-up faciliteit ING EUR/USD wisselkoers

1,34

0,08

1,42

1,44

 
 

21.

Funding fee (rente + aflossing)

8 248

240

3 018

2 030

IX-B, artikel 3

 

22.

Management fee

106

– 2

39

32

IX-B, artikel 3

 

23.

Portefeuille ontvangsten (rente + aflossing)

– 7 877

– 253

– 2 788

– 1 839

IX-B, artikel 3

 

24.

Garantiefee

– 232

4

– 85

– 71

IX-B, artikel 3

 

25.

Additionele garantiefee

– 154

6

– 128

– 106

IX-B, artikel 3

 

26.

Additionele fee

– 91

5

– 56

– 46

IX-B, artikel 3

 

27.

Saldo Back-up faciliteit ( 21 t/m 26)

0

0

0

0

IX-B, artikel 3

 

28.

Meerjarenverplichting aan ING

13 084

– 957

9 579

7 692

Saldibalans

 

29.

Alt-A portefeuille

16 376

– 1 076

12 787

10 388

Saldibalans

 

∆ Staatsschuld = 27. Saldo Back-up faciliteit

         

D.

Garantiefaciliteit bancaire leningen (€ 200 mld.)

         
 

30.

Garantieverlening (geëffectueerd)

50 275

     

IX-B, artikel 2

 

31.

Afname voorwaardelijke verplichting

– 11 277

2 594

– 3 194

– 14 111

IX-B, artikel 2

 

32.

Stand openstaande garanties (30–31)

38 998

 

35 804

21 693

IX-B, artikel 2

 

33.

Premieontvangsten garanties bancaire leningen (saldo)

– 523

– 3

– 361

– 231

IX-B, artikel 2

 

34.

Schade-uitkeringen

0

       
 

∆ Staatsschuld (excl. nr. 30, 31 en 32)

         

E1.

IJsland

         
 

35.

Uitkeringen depositogarantiestelsel Icesave

1 428

     

IX-B, artikel 2

 

36.

Uitvoeringskosten IJslandse DGS door DNB

7

     

IX-B, artikel 2

 

37.

Vordering op IJsland

1 329

     

Saldibalans

 

38.

Opgebouwde rente op vordering

51

 

42

 

Saldibalans

 

39.

Ontvangsten lening IJsland

0

     

IX-B, artikel 2

               

E2.

Griekenland

         
 

40.

Lening Griekenland

1 248

 

2 191

1 091

IX-B, artikel 4

 

41.

Vordering op Griekenland

1 248

 

3 439

4 530

Saldibalans

 

42.

Ontvangsten lening Griekenland (i.) aflossing

0

 

0

0

IX-B, artikel 4

 

43.

Ontvangsten lening Griekenland (i.) premie incl. servicefee

-30

 

– 101

– 174

IX-B, artikel 4

 

∆ Staatsschuld (excl. nr. 37, 38 en 41)

2 653

 

2 090

917

 

F.

Europa

         
 

44.

Garantieverlening NL-aandeel EU-begroting

2 946

     

IX-B, artikel 4

 

45.

Garantieverlening NL-aandeel EFSF1)

25 872

 

30 039

 

IX-B, artikel 4

 

46.

Stand openstaande garanties (44 + 45)

28 818

 

58 857

 

IX-B, artikel 4

 

47.

Deelneming EFSF

1

 

1

 

IX-B, artikel 4

 

∆ Staatsschuld (excl. nr. 44, 45 en 46)

1

 

1

0

 

G.

Overige gevolgen

         
 

48.

Uitvoeringskosten en inhuur externen

62

 

10

2

IX-B, artikel 3

 

49.

Terug te vorderen uitvoeringskosten inhuur externen

0

 

0

0

Saldibalans

 

50.

Ontvangen uitvoeringskosten externen

– 19

 

– 2

0

IX-B, artikel 3

 

∆ Staatsschuld (excl rentelasten)

38 634

– 1 365

– 4 708

– 4 381

 
 

Staatsschuld cumulatief (excl rentelasten)

38 634

– 1 365

33 926

29 545

 
 

Uitstaande hoofdsom

42 192

– 750

40 059

38 150

 
 

Toerekenbare rentelasten

3 979

– 104

1 332

1 255

 

∆ Nota betreft de mutatie in 2011 ten opzichte van stand Voorjaarsnota 2011

X Noot
1)

De begrotingstechnische verwerking van het nieuwe pakket aan Griekenland vindt vermoedelijk plaats bij Najaarsnota. Reeds is aan de kamer gecommuniceerd dat de garantieverplichting aan het EFSF hierbij mogelijk kan oplopen tot ca. 100 mld.

Tabel 7.2 Balans (standen en mutaties – in miljoenen euro)

Omschrijving:

2010

2011

Omschrijving:

2010

2011

A. Verwerving Fortis/RFS/AA

     

I: Financiering staatsschuld (excl. rentelasten)

38 634

– 4 708

33 926

       

II: Financiering uit resultaat (tabel 3)

– 519

1 277

758

1. ABN AMRO Group N.V. – ASR Verzekeringen N.V. – RFS Holdings B.V. (incl. Z-share en residual N-share)

27 971

 

27 971

III: Financiering uitgavenkader

43

8

51

       

Toerekenbare rentelasten cumulatief

3 979

1 332

5 312

2. Overbruggingskrediet Fortis

4 575

– 825

3 750

       
       

C. Back-up faciliteit ING

     

B. Kapitaalverstrekkingsfaciliteit (€ 20 mld.)

     

28. Meerjarenverplichting aan ING

13 084

– 3 505

9 579

9. Verstrekt kapitaal ING (+ 12)

5 000

– 2 000

3 000

Te betalen funding fee

22

– 22

0

10. Verstrekt kapitaal Aegon (+ 13)

1 500

– 1 500

0

Voorziening

3 324

– 193

3 131

11. Verstrekt kapitaal SNS Reaal (+ 14)

565

 

565

Verwacht resultaat IABF (voor voorziening)

 

77

77

               

C. Back-up faciliteit ING

             

29. Alt-A portefeuille

16 376

– 3 589

12 787

       

Te ontvangen rente

54

– 54

0

       
               

F. Europa

             

47. Deelneming EFSF

1

1

2

       
               

E1. IJsland

             

37. Vordering op IJsland

1 329

 

1 329

       

38. Opgebouwde rente op vordering

51

42

93

       

Totale vordering op IJsland

1 380

 

1 422

       

Totale vordering op IJsland

             
               

E2. Griekenland

             

41. Vordering op Griekenland

1 248

2 191

3 439

       
               

G. Overige gevolgen

     

Technische correctie

     

Saldo terug te vorderen uitvoeringskosten

0

0

0

Aansluiting incl. afronding

103

 

103

Totaal uitstaande activa:

58 670

– 5 734

52 936

Totaal uitstaande passiva:

58 670

– 5 734

52 936

Tabel 7.3 Overzicht toerekenbare kosten en opbrengsten (in miljoenen euro)

(toerekenbare) Kosten

2008–2010

∆ Nota

2011

(toerekenbare) Opbrengsten

2008–2010

∆ Nota

2011

Toerekenbare rentelasten

3 979

– 104

1 332

A. Verwerving Fortis/RFS/AA

     

E1. IJsland

     

4. Renteontvangsten overbruggingskredieten Fortis

1 374

37

137

Kosten i.v.m. topping up

106

   

5. Dividend RFS Holdings B.V.

6

 

0,24

G. Overige gevolgen

     

6. Premieontvangsten Capital Relief Instrument

193

 

48. Uitvoeringskosten en inhuur externen

62

 

10

7. Premieontvangsten counter indemnity

26

 

26

50. Ontvangen uitvoeringskosten externen

– 19

 

– 2

8. Dividend ABN Amro Group N.V.

0

200

200

               
       

B. Kapitaalverstrekkingsfaciliteit (€ 20 mld.)

     
       

15. t/m 17. Ontvangen couponrente

900

 

0

       

18. t/m 20. Ontvangen repurchase fees

507

375

1 750

               
       

C. Back-up faciliteit ING

     
       

Resultaat IABF (na vorming voorziening)

0

 

0

               
       

D. Garantiefaciliteit bancaire leningen (€ 200 mld.)

     
       

33. Premieontvangsten garanties bancaire leningen (saldo)

523

3

361

               
       

E1. IJsland

     
       

38. Opgebouwde rente op vordering

51

 

42

               
       

E2. Griekenland

     
       

43. Ontvangsten lening Griekenland (i.) premie incl. servicefee

30

 

101

Totale kosten:

4 128

– 104

1 340

Totale opbrengsten:

3 610

615

2 617

Resultaat:

– 519

719

1 277

       
Tabel 7.4 Garanties (in miljoenen euro)

Omschrijving:

2010

2011

A. Verwerving Fortis/RFS/AA

     

Counter indemnity

950

 

950

       

D. Garantiefaciliteit bancaire leningen (€ 200 mld.)

     

Stand openstaande garanties

38 998

– 3 194

35 804

       

F. Europa

     

Garantie EU-begroting

2 946

 

2 946

Garantie EFSF1)

25 872

30 039

55 911

Saldo openstaande garanties:

68 766

26 845

95 611

X Noot
1)

De begrotingstechnische verwerking van het nieuwe pakket aan Griekenland vindt vermoedelijk plaats bij Najaarsnota. Reeds is aan de kamer gecommuniceerd dat de garantieverplichting aan het EFSF hierbij mogelijk kan oplopen tot ca. 100 mld.

8 Garantieoverzicht van het Rijk 2012

Toelichting

Garanties

Een garantie wordt omschreven als een voorwaardelijke financiële verplichting van het Rijk aan een derde buiten het Rijk, die pas tot uitbetaling komt als zich bij de wederpartij een bepaalde omstandigheid (realisatie van een risico) voordoet. Garantieregelingen worden doorgaans als verplichting opgenomen in de begroting van het betreffende vakdepartement.

Tabel 8.1 bevat de garantieregelingen van het Rijk. Alle regelingen groter dan 100 miljoen euro zijn uitgesplitst weergegeven, en alle regelingen kleiner dan 100 miljoen euro zijn samengevat in de posten «overig».

Een garantieregeling van het Rijk kent vrijwel altijd een maximum, dus een plafond. Dit plafond kan een jaarlijks plafond zijn (per jaar mag een maximaal bedrag aan risico worden verleend) of een totaalplafond zijn (er mag nooit meer risico verleend worden dan het plafond). In tabel 8.1 is onderscheid gemaakt tussen beide soorten plafonds. Het bedrag dat onder het plafond daadwerkelijk als risico is verleend, heet in de tabel geëffectueerd risico.

In tabel 8.2 komen de bijbehorende uitgaven en ontvangsten aan de orde. De in de tabel getoonde uitgaven betreffen de schade-uitkeringen op afgegeven garanties. De in de tabel getoonde ontvangsten betreffen zowel ontvangen premies of provisies en dergelijke, als op derden verhaalde (schade-)uitkeringen.

Achterborgstellingen

Naast het risico uit garantieregelingen wordt het Rijk ook indirect blootgesteld aan risico’s uit achterborgstellingen. In dit geval wordt de daadwerkelijke garantieverplichting niet afgegeven door het Rijk, maar door een daarvoor aangewezen tussenpersoon, bijvoorbeeld een stichting. Het Rijk zal pas worden aangesproken wanneer de tussenpersoon niet aan haar verplichtingen kan voldoen. In de begroting van het betreffende vakdepartement worden dergelijke achterborgstellingen niet als verplichting opgenomen (zolang er geen schade ontstaat vanuit de achterborgstelling). De achterborgstellingen zijn opgenomen in tabel 8.3. Bij de kwantificering van de achterborgstellingen wordt aangesloten bij cijfers uit goedgekeurde jaarverslagen van de betreffende tussenpersoon. Derhalve zijn in tabel 8.3 voor het jaar 2011 en 2012 geen cijfers opgenomen.

Voor precieze details over garantieregelingen en achterborgstellingen wordt verwezen naar de begrotingen en jaarverslagen van de betreffende vakdepartementen (in de tabellen is aangegeven op welke begroting, en op welk begrotingsartikel de verschillende regelingen zijn opgenomen).

Tabel 8.1 Door het Rijk verstrekte garanties (in miljoenen euro)
   

Geëffectueerd risico

Reeds geraamd te verlenen

Reeds geraamd te vervallen

Geëffectueerd risico

Garantieplafond

Reeds geraamd te verlenen

Reeds geraamd te vervallen

Geëffectueerd risico

Garantieplafond

Totaal plafond

Hfdstk.

Art.

2010

2011

2011

2011

2011

2012

2012

2012

2012

 

Garantie op kredieten

                   

V

24

Garanties IS-NIO

273,6

0,0

35,9

237,7

 

0,0

34,0

203,7

 

203,7

VI

23

Veiligheidsregio's en Politie

1 404,9

700,0

0,0

2 104,9

 

0,0

0,0

2 104,9

 

2 104,9

VIII

14

Achterborgovereenkomst

163,8

35,0

13,0

185,8

 

30,0

14,0

201,8

 

680,0

IXB

2

Garantie interbancaire leningen

38 998,0

0,0

5 787,9

33 210,1

 

0,0

14 110,9

19 099,1

 

38 998,0

IXB

4

DNB kredietverlening BIS

0,0

113,4

0,0

113,4

113,4

113,4

113,4

113,4

113,4

 

IXB

4

EFSF

25 872,0

30 039,0

0,0

55 911,0

 

0,0

0,0

55 911,0

 

55 911,0

IXB

4

EFSM

2 946,0

0,0

0,0

2 946,0

 

0,0

0,0

2 946,0

 

2 946,0

IXB

4

Kredieten EU-betalingsbalanssteun aan lidstaten

2 457,5

0,0

0,0

2 457,5

 

0,0

0,0

2 457,5

 

2 457,5

XIII

13

BBMKB

2 230,7

1 000,0

400,0

2 830,7

1 000,0

705,0

400,0

3 135,7

705,0

 

XIII

13

GO

858,9

824,0

250,0

1 432,9

 

0,0

250,0

1 182,9

 

1 432,9

XIII

13

Groeifinancieringsfaciliteit

63,7

170,0

0,0

233,7

170,0

170,0

0,0

403,7

170,0

 

XIII

13

Scheepsnieuwbouw garantieregeling

0,0

1 000,0

0,0

1 000,0

1 000,0

1 000,0

0,0

2 000,0

1 000,0

 

XIII

14

COVA

1 325,0

0,0

0,0

1 325,0

 

0,0

0,0

1 325,0

 

1 325,0

XIII

16

Garantie voor investeringen&werkkapitaal landbouwondernemingen

477,9

70,0

65,0

482,9

209,0

80,0

65,0

497,9

130,0

 

XIII

18

Garantie voor natuurgebieden en landschappen

479,9

0,0

14,4

465,5

34,5

0,0

12,9

452,6

34,4

 

XVI

42

Inrichtingen voor de gezondheidszorg

689,6

0,0

57,4

632,2

 

0,0

55,7

576,6

 

576,6

XVI

42

Voorzieningen voor gehandicapten

204,1

0,0

17,7

186,4

 

0,0

12,8

173,6

 

173,6

A

13

Prorail

380,4

0,0

35,0

345,4

 

0,0

31,8

313,6

 

313,6

   

Overig

1 564,5

184,6

143,9

1 605,2

70,3

8,0

8,5

1 604,7

73,3

2 265,0

                         
   

Totaal garanties op kredieten

80 390,4

34 136,0

6 820,1

107 706,3

2 597,2

2 106,4

15 109,0

94 703,7

2 226,1

109 387,7

(vervolg van tabel op volgende pagina)

Vervolg Tabel 8.1 Door het Rijk verstrekte garanties (in miljoenen euro)
   

Geëffectueerd risico

Reeds geraamd te verlenen

Reeds geraamd te vervallen

Geëffectueerd risico

Garantieplafond

Reeds geraamd te verlenen

Reeds geraamd te vervallen

Geëffectueerd risico

Garantieplafond

Totaal plafond

Hfdstk.

Art.

2010

2011

2011

2011

2011

2012

2012

2012

2012

 

Garantie op deelnemingen

                   

V

24

Garanties IS-Raad van Europa

119,3

0,0

0,0

119,3

 

0,0

0,0

119,3

 

119,3

V

24

Garanties Regionale Ontwikkelingsbanken

1 949,6

0,0

0,0

1 949,6

 

0,0

0,0

1 949,6

 

1 949,6

IXB

3

Garantie en vrijwaring inzake verkoop van deelnemingen (uitv kn staatsdeeln)

1 029,4

0,0

0,0

1 029,4

 

0,0

0,0

1 029,4

 

1 029,4

IXB

4

DNB – deelneming in kapitaal IMF

28 792,8

4 142,0

0,0

32 934,8

 

0,0

0,0

32 934,8

 

32 934,8

IXB

4

EBRD

365,8

223,3

0,0

589,1

 

0,0

0,0

589,1

 

589,1

IXB

4

EIB

9 895,5

0,0

0,0

9 895,5

 

0,0

0,0

9 895,5

 

9 895,5

IXB

4

Wereldbank

3 025,7

0,0

0,0

3 025,7

 

174,7

0,0

3 200,4

 

3 200,4

   

Overig

26,4

0,0

0,0

26,4

 

0,0

0,0

26,4

 

26,4

                         
   

Totaal garanties op deelnemingen

45 204,6

4 365,3

0,0

49 569,9

0,0

174,7

0,0

49 744,6

0,0

49 744,6

Garantie op moeilijk/niet te verzekeren risico's

                 

VIII

14

Indemniteitsregeling

287,0

613,0

600,0

300,0

 

600,0

600,0

300,0

 

300,0

IXB

2

WAKO (kernongevallen)

14 023,0

0,0

0,0

14 023,0

 

0,0

0,0

14 023,0

 

14 023,0

IXB

3

Deelneming ABN AMRO

950,0

0,0

0,0

950,0

 

0,0

0,0

950,0

 

950,0

IXB

5

EKV

13 438,4

11 332,3

11 332,3

13 438,4

11 332,3

10 000,0

10 000,0

13 438,4

10 000,0

 

IXB

5

Regeling Investeringsgaranties

213,8

453,8

453,8

213,8

453,8

453,8

453,8

213,8

453,8

 
   

Overig

134,7

48,9

20,7

162,9

150,0

5,5

2,7

165,8

150,0

183,8

                         
   

Totaal garanties op moeilijk/niet te verzekeren risico's

29 046,9

12 447,9

12 406,7

29 088,1

11 786,1

11 059,3

11 056,4

29 091,0

10 453,8

15 456,8

Overige garanties (o.a. liquiditeits- of exploitatiegarantie)

               

VIII

7

Bouwleningen academische ziekenhuizen

295,7

0,0

14,4

281,3

 

0,0

19,0

262,4

 

295,7

IXB

7

Vorderingenplafond RVOB

155,5

0,0

0,0

155,5

 

0,0

0,0

155,5

 

207,0

   

Overig

112,0

0,3

44,7

67,6

 

0,3

2,6

65,2

 

67,2

                         
   

Totaal overige garanties

563,2

0,3

59,1

504,4

0,0

0,3

21,5

483,1

0,0

569,9

   

TOTAAL Garanties van het Rijk

155 205,1

50 949,5

19 285,9

186 868,7

14 383,3

13 340,7

26 187,0

174 022,4

12 679,9

175 159,0

   

Bbp (in miljarden euro)

588,4

   

604,9

     

623,0

   
   

TOTAAL als percentage bbp

26,4%

   

30,9%

     

27,9%

   
Tabel 8.2 Uitgaven en ontvangsten op de door het Rijk verstrekte garanties (in duizenden euro)
   

Uitgaven

Ontvangsten

Saldo

Uitgaven

Ontvangsten

Saldo

Hfdstk.

Departement

2011

2011

2011

2012

2012

2012

IV

Koninkrijksrelaties

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

V

Buitenlandse Zaken

6 000,0

0,0

– 6 000,0

6 000,0

0,0

– 6 000,0

VI

Veiligheid en Justitie

560,0

0,0

– 560,0

692,0

0,0

– 692,0

VII

Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

VIII

Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

IXB

Financien

147 545,0

494 646,0

347 101,0

126 445,0

392 639,0

266 194,0

XII

Infrastructuur en Milieu

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

XIII

Economische Zaken, Landbouw en Innovatie

142 377,0

103 230,0

– 39 147,0

114 459,0

102 230,0

– 12 229,0

XV

Sociale Zaken en Werkgelegenheid

500,0

25,0

– 475,0

500,0

0,0

– 500,0

XVI

Volksgezondheid, Welzijn en Sport

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

A

Infrastructuurfonds

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

               
 

Totaal

296 982,0

597 901,0

300 919,0

248 096,0

494 869,0

246 773,0

Tabel 8.3 Achterborgstellingen van het Rijk (in miljoenen euro)

Hfdstk.

Art.

Omschrijving

Geborgd risico 2009

Geborgd risico 2010

Buffer-vermogen 2010

XVI

42

Achterborgstelling Stichting Waarborgfonds Zorg

8 071,2

8 441,3

463,9

VII

3

Achterborgstelling WEW (NHG)

108 879,0

126 422,0

643,0

VII

3

Achterborgstelling WSW

75 800,0

85 300,0

472,0

           
 

 

Totaal Achterborgstellingen

192 750,2

220 163,3

1 578,9

Tot slot wordt gemeld dat het risico uit de achterborgstellingen (uit tabel 8.3) niet één op één te vergelijken is met het risico uit de garantieregelingen (uit tabel 8.1). Bij achterborgstellingen wordt de achterborg soms gedeeld met gemeenten (bij WEW (tot en met eind 2010) en WSW), of bezit de betreffende tussenpersoon (stichting) een omvangrijk bufferkapitaal waarmee een groot deel van de schades gedekt kan worden alvorens het Rijk wordt aangesproken (zie kolom buffervermogen). Bij WSW is een extra verschil dat het Rijk (pas) aangesproken wordt ná de woningcorporaties.

9 Onderbouwing accressen Gemeente- en Provinciefonds

Tabel 9.1 Ontwikkeling van netto gecorrigeerde rijksuitgaven: van begroting naar accrespercentage
 

2011

2012

2013

2014

2015

1 De Koning

39

40

40

39

39

2A Staten-Generaal

141

139

131

129

128

2B Overige Hoge Colleges van Staat en Kabinetten

117

106

102

101

99

3 Algemene Zaken

63

54

54

53

54

4 Koninkrijksrelaties

187

146

89

85

84

5 Buitenlandse Zaken

10 107

10 983

11 169

11 777

12 177

6 Veiligheid en Justitie

9 949

10 057

9 662

9 440

9 332

7 Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

4 528

4 043

3 813

3 748

3 682

8 Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

31 510

31 072

31 458

31 425

31 106

9A Nationale Schuld (Transactiebasis)

9 847

10 444

11 870

12 856

13 545

9B Financiën

1 431

1 913

1 670

1 982

2 077

10 Defensie

7 782

7 417

7 301

7 339

7 306

12 Infrastructuur & Milieu

11 208

10 792

10 471

10 547

9 400

13 Economische Zaken, Landbouw & Innovatie

5 581

4 965

4 699

4 414

4 264

15 Sociale Zaken en Werkgelegenheid

20 130

19 476

19 168

18 762

18 726

16 Volksgezondheid, Welzijn en Sport

6 054

5 684

5 462

5 372

5 215

50 Gemeentefonds

18 573

18 334

18 298

18 193

17 800

51 Provinciefonds

1 218

1 117

1 131

1 117

958

Aanvullende posten

– 540

2 235

4 990

8 251

10 927

(A) Totaal netto uitgaven

137 926

139 015

141 578

145 629

146 920

           

(B) Totaal correcties

– 45 961

– 47 525

– 49 298

– 51 121

– 51 901

           

(C)Totaal NGRU (=A+B)

91 965

91 490

92 280

94 509

95 019

           

Accres (%) = (Ct – Ct-1)/(Ct-1)

 

– 0,52%

0,86%

2,42%

0,54%

Tabel 9.2 Totaal correcties
 

2011

2012

2013

2014

2015

Studieleningen en radiofrequenties

1 408

1 423

1 316

1 171

1 047

Rente 9A

– 9 847

– 10 444

– 11 870

– 12 856

– 13 545

EU-afdrachten

– 5 870

– 6 720

– 6 875

– 7 263

– 7 466

HGIS

– 5 338

– 5 039

– 4 855

– 5 234

– 5 516

WWB

– 4 312

– 4 631

– 4 512

– 4 576

– 4 715

GF/PF (excl. WMO)

– 18 335

– 18 010

– 18 143

– 18 463

– 18 010

WMO en opleidingsfonds

– 3 243

– 3 270

– 3 209

– 3 290

– 3 411

           

Overig (o.a. landbouwheffingen)

– 1 355

– 1 348

– 1 164

– 902

– 582

Overboekingen RBG-eng – GF/PF

201

515

464

434

436

Overige financieringsverschuivingen

731

0

– 147

– 142

– 138

Totaal correcties

– 45 961

– 47 525

– 49 298

– 51 121

– 51 901

  • Tabel 9.1 geeft de ontwikkeling van de netto gecorrigeerde rijksuitgaven (NGRU) weer, opgebouwd vanuit de departementale begrotingen die relevant zijn voor de accresberekening.

  • Optelling van de relevante departementale begrotingen resulteert in een totaal weergegeven onder (A) «Totaal netto uitgaven» (tabel 9.1). Op (A) Totaal netto uitgaven worden (B) correcties doorgevoerd voor de posten die niet relevant zijn voor het uitgavenkader van het Rijk maar wel voor de NGRU (studieleningen, radiofrequenties en landbouwheffingen) en voor uitgaven die niet relevant zijn voor het Gemeente- en Provinciefonds. Hieronder vallen o.a. de rente-uitgaven, EU-afdrachten, HGIS, WWB en de WMO. Deze correcties zijn gespecificeerd in tabel 9.2.

  • Met ingang van 2012 zijn de rente-uitgaven niet langer relevant voor de NGRU. Deze staan nu vermeld onder «Rente 9A» in tabel 9.2.

Tabel 9.3 Berekening accres (in miljoenen euro)
 

2011

2012

2013

2014

2015

1. Accres % (nominaal)

0,00%

– 0,52%

0,86%

2,42%

0,54%

2. Grondslag normeringssystematiek

18 242

18 335

18 010

18 143

18 463

3. Accres (= 1 * 2)

0

– 95

155

438

100

           

4. Accres (cumulatief) stand MN 2012

0

– 95

61

499

599

wv. Gemeentefonds

0

– 88

56

461

553

wv. Provinciefonds

0

– 7

5

37

46

  • Regel 1 in tabel 9.3 geeft weer wat de geraamde accrespercentages zijn voor de jaren 2011–2015. Door deze percentages te vermenigvuldigen met de grondslag normeringssystematiek (regel 2) volgen de accresstanden GF/PF zoals vermeld onder regel 3.

  • Regel 4 geeft weer wat het cumulatieve accres is bij Miljoenennota 2012 onderverdeeld naar het Gemeente- en Provinciefonds.

Lijst van gebruikte termen en hun betekenis

Apparaatsuitgaven

Het totaal van de personeelsuitgaven en materiële uitgaven.

Automatische stabilisatie

Conjuncturele schommelingen in de collectieve inkomsten (en uitgaven) resulteren niet in een beleidsreactie, maar lopen in het begrotingssaldo. Bij versnelling van de conjunctuur nemen de belasting- en premie-inkomsten toe en de uitgaven voor werkloosheid af. Hierdoor neemt het begrotingssaldo toe. Bij vertraging van de conjunctuur treedt het omgekeerde op. Automatische stabilisatoren hebben daarmee een dempende invloed op de intensiteit van de conjuncturele uitslagen.

Belastinguitgaven

Overheidsuitgaven in de vorm van derving of uitstel van belastingontvangsten, voortvloeiend uit een voorziening in de wet voorzover die voorziening niet in overeenstemming is met de primaire heffingsstructuur van de wet.

Beleidsintensiveringen

Verhogingen van collectieve uitgaven en/of verlagingen van ontvangsten ten opzichte van de begroting en/of de meerjarencijfers, waaraan een beleidsbeslissing ten grondslag ligt. Deze term wordt meestal beperkt tot beleidsmatige mutaties in de netto-uitgaven. Een beleidsmatige verlaging van de belastingontvangsten wordt doorgaans aangeduid met de term lastenverlichting.

Bruto binnenlands product (bbp)

De som van de beloningen van de productiefactoren in het Nederlandse productieproces, plus het saldo van de indirecte belastingen en kostprijsverlagende subsidies.

Bruto nationaal product (bnp)

Het bnp is de som van alle bruto toegevoegde waarde voortgebracht door alle sectoren in een land in een jaar tijd. Ook is rekening gehouden met het saldo van de primaire inkomens ontvangen en betaald aan het buitenland.

Budgetdisciplinesector

Cluster van uitgaven die voor de regels budgetdiscipline op identieke wijze worden behandeld. Er zijn drie budgetdisciplinesectoren: Rijksbegroting in enge zin, Sociale Zekerheid en Arbeidsmarktbeleid en het Budgettair Kader Zorg.

Buitensporigtekortprocedure

Een procedure waar een Europese lidstaat mee te maken krijgt wanneer de grenswaarde voor het feitelijke EMU-saldo wordt overschreden. Deze grenswaarde is gesteld op –3,0 procent bbp en is opgenomen in het Stabiliteits- en Groeipact (SGP). Met de procedure wordt vastgelegd op welke manier een land haar EMU-saldo dient te verbeteren.

Collectieve lastendruk

Het totaal van belasting- en premieontvangsten, vermeerderd met enkele niet-belastingontvangsten, uitgedrukt in procenten van het bruto binnenlands product.

Collectieve uitgaven

Het totaal van de relevante uitgaven van het Rijk (inclusief debudgetteringen en de uitgaven van de agentschappen), de overige publiekrechtelijke lichamen (OPL) en de sociale fondsen. Onderlinge betalingen worden geconsolideerd.

Consolidatie

De post Consolidatie wordt gebruikt voor het corrigeren van de Rijksbegroting voor dubbeltellingen als gevolg van het bruto-boeken van onderlinge betalingen. Het bruto-boeken houdt in dat zowel het departement dat de feitelijke betaling verricht, als het departement dat bijdraagt, de uitgaven in de begroting opneemt. Het ontvangende departement raamt de te ontvangen bijdragen ook aan de ontvangstenkant van de begroting. Dit geldt ook voor bijdragen van een departement aan een agentschap. Hierdoor wordt het rekenkundige niveau van de totale rijksuitgaven en rijksontvangsten hoger dan het feitelijke niveau. Door middel van de post Consolidatie wordt hiervoor gecorrigeerd.

Contractloon

Het looninkomen per werknemer als direct gevolg van de afgesloten collectieve arbeidsovereenkomsten (CAO) in de private sector en van arbeidsvoorwaardenafspraken met overheidspersoneel.

Derdenrekeningen

Rekening-courantverhoudingen die het Rijk heeft met derden en rekeningen waarop uitgaven en ontvangsten staan die conform de Comptabiliteitswet niet via de begroting lopen, omdat zij met derden of met andere onderdelen van het Rijk kunnen worden verrekend. De mutatie in het saldo van de derdenrekeningen is niet relevant voor het EMU-saldo.

Diergezondheidsfonds

Fonds waaruit uitgaven gedaan worden voor de bewaking en de bestrijding van dierziekten en het voorkomen en verminderen van welzijnsproblemen. De middelen ter financiering van de uitgaven zijn afkomstig van de EU, de productschappen en het Rijk (minsterie van EL&I).

Economische en Monetaire Unie (EMU)

De in het Verdrag van Maastricht geregelde unie tussen EU-lidstaten. De derde fase die op 1 januari 1999 van start is gegaan, kenmerkt zich door onherroepelijk vastgelegde wisselkoersen, volledig vrij kapitaalverkeer en girale invoering van de gemeenschappelijke munt, de euro. De euro is per 1 januari 2002 ook chartaal ingevoerd. In de EMU is de Europese Centrale Bank verantwoordelijk voor het gemeenschappelijke monetaire beleid dat wordt gevoerd door het Europees Stelsel van Centrale Banken. Tevens vindt binnen de EMU coördinatie van het economisch beleid plaats.

Eindejaarsmarge

Voorziening in de regels budgetdiscipline die inhoudt dat het is toegestaan om binnen een begroting tot maximaal 1,0% van het (gecorrigeerde) begrotingstotaal aan gelden tussen opeenvolgende jaren te schuiven. Op deze wijze kan het ondoelmatig besteden van begrotingsgelden worden beperkt.

EMU-saldo

Het EMU-saldo heeft betrekking op het vorderingensaldo van de sector Overheid op transactiebasis. Het vorderingensaldo geeft de mutatie in het saldo van de financiële activa en passiva van de collectieve sector weer. Omdat het EMU-saldo betrekking heeft op de totale collectieve sector, is niet alleen het vorderingensaldo van het Rijk van belang, maar ook de vorderingensaldi van de sociale fondsen en de lokale overheid.

EMU-schuld(-quote)

Het totaal van de uitstaande leningen ten laste van de gehele collectieve sector. Dit is de optelsom van de uitstaande leningen ten laste van het Rijk, de sociale fondsen en de lokale overheid, minus de onderlinge schuldverhoudingen van deze drie subsectoren. De EMU-schuld is een bruto-schuldbegrip.

Bij bepaling van de EMU-schuldquote wordt de EMU-schuld uitgedrukt in procenten van het bbp.

Europees Systeem van nationale en regionale Rekeningen (ESR)

Het ESR is een internationaal vergelijkbaar boekhoudkundig raamwerk voor een systematische en uitvoerige beschrijving van een totale economie, de elementen waaruit deze economie is opgebouwd en haar betrekkingen met andere economieën. Het ESR is gericht op de omstandigheden en informatiebehoeften in de Europese Unie.

Financieringssaldo

Het saldo van de relevante uitgaven en ontvangsten, minus de mutatie van de derdenrekeningen.

Fonds Economische Structuurversterking (FES)

Het FES wordt gevoed met een deel van de gasbaten, alsmede met de rentevrijval (na dividendderving) samenhangend met de ontvangsten uit de verkoop van staatsdeelnemingen, en eventueel opbrengsten van veilingen van etherfrequenties. De middelen uit het FES worden gereserveerd voor investeringsprojecten van nationaal belang die de economische structuur versterken. Het betreft een verdeelfonds; vanuit het fonds worden bijdragen toegekend aan andere begrotingen van het Rijk. In het regeerakkoord is besloten het FES af te schaffen.

Geharmoniseerd bbp

Definitie van het bbp zoals door alle EU landen wordt gehanteerd.

Gemeentefonds

Fonds waaruit jaarlijks (algemene) uitkeringen worden gedaan aan de gemeenten, ter dekking van een deel van hun uitgaven. De jaarlijkse groei van het fonds op basis van de ontwikkeling van de netto-gecorrigeerde rijksuitgaven, word het accres genoemd.

Homogene Groep Internationale Samenwerking (HGIS)

De middelen voor het buitenlandse beleid worden verantwoord op verschillende begrotingen. Om de samenhang van het buitenlandse beleid te versterken, zijn de financiële middelen hiertoe gebundeld onder de HGIS. Op deze manier wordt de omvang van de beschikbare middelen duidelijk gemaakt en kan een integrale afweging plaatsvinden omtrent de inzet van deze middelen.

Inkomstenindicator

Elke wijziging in bestaand overheidsbeleid die effect heeft op de voor het EMU-saldo relevante collectieve inkomsten.

Inkomstenkader

Aan de inkomstenkant zijn de beleidsmatige wijzigingen in de belasting- en premietarieven over de kabinetsperiode begrensd in het inkomstenkader.

Interdepartementaal beleidsonderzoek (IBO)

De evaluatie van beleidsterreinen en ontwikkeling van beleidsvarianten volgens een door de regering vastgestelde interdepartementale procedure. Deze procedure voorziet onder meer in de totstandkoming van openbare rapportages.

In- en uitverdieneffecten

Besparingen (verliezen) die in de uitgaven van een bepaalde regeling kunnen optreden ten gevolge van beleidsintensiveringen (ombuigingen) in een andere regeling. Bijvoorbeeld: het intensiveren ven de arbeidsmarktmaatregelen kan leiden tot grotere uitstroom of minder instroom in de werkeloosheidsregelingen.

Kasbegrip

Het moment van feitelijke uitgave of ontvangst van middelen wordt als meetmoment genomen.

Kas- en transverschillen

De verschillen die ontstaan door toepassing van zowel het kas- als het transactiebegrip.

Lastenverlichting (en -verzwaring)

Een verlaging (verhoging) van belastingtarieven dan wel verruiming (beperking) van fiscale aftrekmogelijkheden of een verlaging (verhoging) van de tarieven van de socialeverzekeringspremies.

Leen- en depositofaciliteit

Een budgettaire faciliteit waarvan dienstonderdelen van het Rijk die een baten-lastenstelsel voeren gebruik kunnen maken; zij kunnen bij de minister van Financiën geldmiddelen lenen om investeringen te plegen, dan wel rentedragend geld uitzetten.

Loonbijstelling

Tegemoetkoming voor de extra uitgaven van ministeries ten gevolge van loonstijgingen. Deze middelen worden gereserveerd op de aanvullende post Arbeidsvoorwaarden.

Macro-economische veronderstellingen

De overheidsfinanciën zijn in grote mate afhankelijk van macro-economische veronderstellingen. In Nederland wordt in de budgettaire ramingen traditioneel gebruik gemaakt van de onafhankelijke macro-economische veronderstellingen van het Centraal Planbureau (CPB).

Medium Term Objective (MTO)

Een doelstelling (binnen Europees verband) voor het structurele EMU-saldo voor de middellange termijn. Deze doelstelling is opgenomen in het Stabiliteits- en Groeipact (SGP)

Najaarsnota

Tussentijds overzicht van de lopende begrotingsuitvoering, waarin wordt aangegeven welke wijzigingen optreden ten opzichte van de Vermoedelijke Uitkomsten. De Najaarsnota moet uiterlijk op 1 december van het lopende begrotingsjaar bij de Staten-Generaal worden ingediend.

Prijs Nationale Bestedingen (pNB)

De Nationale Bestedingen bestaan uit particuliere consumptie, de overheidsconsumptie, de bedrijfsinvesteringen en de overheidsinvesteringen. De prijs van deze bestedingen is het gemiddelde prijspeil van deze afzetcategorieën. De reële uitgavenkaders worden op basis van de pNB omgerekend in lopende prijzen, zodat de geraamde uitgaven aan deze kaders kunnen worden getoetst. De Nationale Bestedingen-deflator (NB-deflator) geeft de ontwikkeling van de pNB weer.

Nationale Rekeningen

De Nationale Rekeningen is het statistische systeem waarmee de Nederlandse economie in kaart wordt gebracht. Ook wel de Nationale Boekhouding genoemd.

Netto-uitgaven Rijksbegroting in enge zin

Relevante uitgaven en niet-belastingontvangsten van de Rijksbegroting exclusief de uitgaven en niet-belastingontvangsten van de Rijksbegroting die tot de sector Sociale Zekerheid en Arbeidsmarktbeleid dan wel tot de sector Zorg worden gerekend. Tevens worden de relevante uitgaven gecorrigeerd voor enkele incidentele posten.

Netto-uitgaven Sociale Zekerheid en Arbeidsmarktbeleid

De budgetdisciplinesector Sociale Zekerheid en Arbeidsmarktbeleid omvat de sociale zekerheid op de Rijksbegroting, alsmede de uitgaven van de sociale fondsen. Voor de sociale fondsen is het totaal van uitkeringen en administratiekosten relevant. Het bovenwettelijke gedeelte blijft buiten beschouwing.

Niet-belastingontvangsten

Alle begrotingsontvangsten van het Rijk die niet tot de belastingen worden gerekend. Het betreft een zeer heterogene groep. Het gaat daarbij vooral om ontvangsten die samenhangen met verleende overheidsdiensten en kredietverlening door het Rijk, sommige ontvangsten die als collectieve lasten worden aangemerkt, de gasbaten (exclusief vennootschapsbelasting) en incidentele ontvangsten uit de verkoop van staatsdeelnemingen.

Normeringssystematiek

De normeringssystematiek zorgt dat de ontwikkeling van het gemeente- en provinciefonds gekoppeld is aan de jaarlijkse ontwikkeling van de netto gecorrigeerde rijksuitgaven (gelijk «trap op trap af»).

Prijsbijstelling

Tegemoetkoming voor de extra uitgaven van ministeries ten gevolge van prijsstijgingen. Deze middelen worden gereserveerd op de aanvullende post Prijsbijstelling.

Provinciefonds

Fonds waaruit jaarlijks (algemene) uitkeringen worden gedaan aan de provincies, ter dekking van een deel van hun uitgaven. De jaarlijkse groei van het fonds op basis van de ontwikkeling van de netto-gecorrigeerde rijksuitgaven, wordt het accres genoemd.

Rechtspersoon met een Wettelijke Taak (RWT)

Rechtspersonen met een Wettelijke Taak worden geheel of gedeeltelijk met publiek geld bekostigd en oefenen een wettelijke taak uit. RWT’s kunnen tevens zelfstandig bestuursorgaan (ZBO) zijn, maar er bestaan ook RWT’s die geen ZBO zijn en ZBO’s die geen RWT zijn.

Ruilvoetontwikkeling

Een zodanig verschil in ontwikkeling tussen het niveau van prijs nationale bestedingen (pNB) enerzijds en het loon- en prijsniveau in de collectieve sector anderzijds, dat er sprake is van een uitgavenmeevaller (respectievelijk uitgaventegenvaller) ten opzichte van het uitgavenkader.

Signaalmarge en signaalpad

In de startnota is een zogenoemd signaalpad vastgelegd van het feitelijk EMU-saldo. Indien het EMU-saldo meer dan 1 procentpunt van dit signaalpad afwijkt (de zogenoemde signaalmarge) dan moet het kabinet aanvullende maatregelen nemen om het beoogde saldo weer in zicht te krijgen.

Sociale fondsen

Fondsen waaruit uitkeringen en voorzieningen worden verstrekt krachtens socialeverzekeringswetten. De financiering vindt voor het overgrote deel plaats via sociale premies en rijksbijdragen.

Staatsbalans

Een balans waarin de grootte en de samenstelling van het staatsvermogen wordt weergegeven.

Stabiliteits- en Groeipact

Samenstel van Europese afspraken, waarin de lidstaten van de Europese Unie zich verplichten om op middellange termijn te streven naar een begroting die nabij evenwicht is of een overschot vertoont. In dit kader stellen de lidstaten elk jaar een stabiliteitsprogramma op – een rapportage over de stand van zaken en verwachtingen voor de economie en overheidsfinanciën.

Startnota

De startnota is de eerste budgettaire nota van het huidige kabinet waarin de begrotingsregels en de budgettaire kaders voor de gehele kabinetsperiode zijn vastgelegd.

Transactiebegrip

Het moment van economische handeling die leidt tot een uitgave of ontvangst – de transactie – wordt als meetmoment genomen.

Trendmatig begrotingsbeleid

Bij een trendmatig begrotingsbeleid wordt, op basis van doelstellingen of randvoorwaarden voor het overheidstekort en de inkomstenontwikkeling, aan het begin van de kabinetsperiode een uitgavenkader vastgesteld. Daar wordt tijdens de kabinetsperiode op gekoerst. Mutaties die tijdens die periode in de belasting- en premieontvangsten optreden komen tot uitdrukking in een mutatie van het saldo en van de lasten.

Uitgavenkader

Een jaarlijks uitgavenplafond, waarin de netto-uitgaven (uitgaven min de niet-belastingontvangsten) voor de gehele kabinetsperiode zijn vastgelegd. Het totaalkader is onderverdeeld in drie deelkaders: Rijksbegroting in enge zin, Sociale Zekerheid en Arbeidsmarkt en het Budgettair Kader Zorg.

Vermoedelijke Uitkomsten

Ten tijde van de Miljoenennota voorziene uitkomsten van de begrotingsuitvoering van het lopende jaar.

Verticale Toelichting

Een verticale toelichting bevat een cijfermatig overzicht van alle veranderingen die zich hebben voorgedaan sinds de vorige begroting.

Voorjaarsnota

Tussentijds overzicht van de lopende begrotingsuitvoering, waarin wordt aangegeven welke wijzigingen optreden ten opzichte van de Ontwerpbegroting. De Voorjaarsnota moet uiterlijk op 1 juni van het lopende begrotingsjaar bij de Staten-Generaal worden ingediend.

Voorlopige Rekening

De laatste budgettaire nota over de voorlopige realisatie van de begroting van het voorgaande jaar. De Voorlopige Rekening moet uiterlijk op 1 maart van het opvolgende begrotingsjaar bij de Staten-Generaal worden ingediend.

Zelfstandig Bestuursorgaan (ZBO)

Orgaan waaraan de uitoefening van een wettelijke taak is opgedragen, zonder dat er sprake is van (volledige) ondergeschiktheid aan de minister, en die voor de uitoefening van de taak uit collectieve middelen (rijksbijdragen en heffingen) worden gefinancierd.

Lijst van gebruikte afkortingen

ABK

Aanvullend beleidsakkoord

AOW

Algemene Ouderdomswet

AZ

Algemene Zaken

bbp

Bruto Binnenlands Product

BKZ

Budgettair Kader Zorg

bnp

Bruto Nationaal Product

BPM

Belasting van Personenauto’s en Motorrijwielen

BTW

Belasting Toegevoegde Waarde

BuZa

Buitenlandse Zaken

BZK

Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

CAO

Collectieve Arbeidsovereenkomst

CBS

Centraal Bureau voor de Statistiek

CKB

Centraal Kasbeheer

CPB

Centraal Planbureau

CVZ

College voor Zorgverzekeringen

DNB

De Nederlandsche Bank

ECB

Europese Centrale Bank

EC

Europese Commissie

EFSF

Europese Financiële Stabiliteitsfaciliteit

EFSM

Europees Financieel Stabiliteitsmechanisme

EL&I

Economische Zaken, Landbouw & Innovatie

EIA

Energie-investeringsaftrek

EMU

Economische en Monetaire Unie

ESRB

European Systemic Risk Board

EU

Europese Unie

FES

Fonds voor Economische Structuurversterking

GCI

Global Competitiveness Index

GHF

Gedragscode Hypothecaire Financieringen

GGZ

Geestelijke Gezondheids- en Verslavingszorg

I&M

Infrastructuur & Milieu

IMF

Internationaal Monetair Fonds

ISV

Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing

MCN

Mandatory Convertible Note

MEV

Macro Economische Verkenning

MKB

Midden- en Kleinbedrijf

MLT

Middellange Termijn Verkenning

MN

Miljoenennota

MR

Ministerraad

MRB

Motorrijtuigenbelasting

MTO

Medium Term Objective

NBO

Niet-belastingontvangsten

NZa

Nederlandse Zorgautoriteit

OCW

Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

OV

Openbaar Vervoer

OVB

Overdrachtsbelasting

pNB

prijscomponent van de Nationale Bestedingen

RGB-eng

Rijksbegroting in enge zin

RWT

Rechtspersoon met een Wettelijke Taak

S&O

Speur- en Ontwikkelingswerk

SGP

Stabiliteits- en Groeipact

SZA

Sociale Zekerheid en Arbeidsmarktbeleid

SZW

Sociale Zaken en Werkgelegenheid

UWV

Uitvoeringsorgaan Werknemersverzekeringen

V&J

Veiligheid & Justitie

VNG

Vereniging van Nederlandse Gemeenten

VS

Verenigde Staten

VWS

Volksgezondheid, Welzijn en Sport

Wajong

Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jong-gehandicapten

WAO

Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering

WAZO

Wet Arbeid en Zorg

WBSO

Wet Bevordering Speur- en Ontwikkelingswerk

WSW

Wet Sociale Werkvoorziening

WTCG

Wet Tegemoetkoming Chronisch zieken en Gehandicapten

WTO

World Trade Organisation

WW

Werkloosheidswet

WWB

Wet Werk en Bijstand

ZBO

Zelfstandig Bestuursorgaan

ZVW

Zorgverzekeringswet

ZW

Ziektewet


X Noot
1

In een begroting op kasbasis worden transacties geboekt in de periode waarin de betaling plaatsvindt, in een begroting op transactiebasis worden transacties geboekt in de periode waarin de rechten en verplichtingen zijn ontstaan.

X Noot
2

De belasting en premie volksverzekeringen op EMU-basis zijn voor de meeste ontvangstensoorten gelijk aan de 1-maands verschoven ontvangsten op kasbasis. Dit betekent dat de ontvangsten op EMU-basis voor een bepaald jaar worden bepaald door de kasontvangsten van februari van dat jaar tot en met januari van het daaropvolgende jaar. Op deze wijze wordt zo goed mogelijk de opbrengst benaderd die samenhangt met de economische transacties uit het lopende jaar. Alleen de successierechten, de vennootschapsbelasting, de dividendbelasting en de inkomensheffing zijn hiervan uitgezonderd. Voor deze belastingsoorten geldt dat EMU-basis gelijk is aan kasbasis, omdat voor deze belastingsoorten geldt dat de 1-maands verschoven ontvangsten op kasbasis geen betere aansluiting vormt met de onderliggende economische transacties.

X Noot
3

De sociale fondsen zijn de «verzekeringsfondsen» betrekking hebbende op de volksverzekeringen (inclusief zorg) en de werknemersverzekeringen.

X Noot
4

Kamerstuk II, 32 500, nr. 29/30

X Noot
5

Dit zijn Externe Produkt kosten. De apparaatuitgaven zijn niet in de tabel opgenomen.

Naar boven