32 885 Implementatie van kaderbesluit 2008/909/JBZ van de Raad van de Europese Unie van 27 november 2008 inzake toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op strafvonnissen waarbij vrijheidsstraffen of tot vrijheidsbeneming strekkende maatregelen zijn opgelegd, met het oog op tenuitvoerlegging ervan in de Europese Unie (PbEU L 327), van kaderbesluit 2008/947/JBZ van de Raad van de Europese Unie van 27 november 2008 inzake toepassing van het beginsel van de wederzijdse erkenning op vonnissen en proeftijdbeslissingen met het oog op het toezicht op proeftijdvoorwaarden en alternatieve straffen (PbEU L 337) en van kaderbesluit 2009/299/JBZ van de Raad van de Europese Unie van 26 februari 2009 tot wijziging van kaderbesluit 2002/584/JBZ, kaderbesluit 2005/214/JBZ, kaderbesluit 2006/783/JBZ,kaderbesluit 2008/909/JBZ en kaderbesluit 2008/947/JBZ en tot versterking van de procedurele rechten van personen, tot bevordering van de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op beslissingen gegeven ten aanzien van personen die niet verschenen zijn tijdens het proces (PbEU L 81) (Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties)

Nr. 8 NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 3 februari 2012

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 2:11 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het derde lid, onderdeel c, komt te luiden:

c. tot welke aanpassing van de opgelegde vrijheidsbenemende sanctie het vierde, vijfde of zesde lid aanleiding geeft.

2. Onder vernummering van het vijfde tot en met zevende lid tot zesde tot en met achtste lid, wordt na het vierde lid een lid ingevoegd, luidende:

5. Indien de veroordeelde is overgeleverd onder garantie van teruglevering als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de Overleveringswet, is het vierde lid niet van toepassing, maar wordt bezien of de opgelegde vrijheidsbenemende sanctie overeenkomt met de sanctie die in Nederland voor het desbetreffende feit zou zijn opgelegd. Voor zover nodig wordt de sanctie dienovereenkomstig aangepast, waarbij rekening wordt gehouden met de in de uitvaardigende lidstaat levende opvattingen omtrent de ernst van het feit.

3. In het zevende lid (nieuw) wordt «het vierde en vijfde lid» vervangen door: het vierde, vijfde of zesde lid.

B

In artikel 2:32, eerste lid, wordt «de beslissing» vervangen door: de uitspraak.

C

In artikel 3:12, eerste lid, onderdeel b, wordt «bedoeld in de artikel 3:4» vervangen door: bedoeld in artikel 3:4.

D

Artikel 5:2 komt te luiden:

Artikel 5:2

1. Deze wet treedt in de relatie met de lidstaten van de Europese Unie in de plaats van de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen.

2. Het eerste lid is niet van toepassing in relatie tot een andere lidstaat van de Europese Unie voor zover en voor zolang die lidstaat niet de maatregelen heeft getroffen die noodzakelijk zijn om te voldoen aan het kaderbesluit 2008/909/JBZ van de Raad van de Europese Unie van 27 november 2008 inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op strafvonnissen waarbij vrijheidsstraffen of tot vrijheidsbeneming strekkende maatregelen zijn opgelegd, met het oog op tenuitvoerlegging ervan in de Europese Unie (PbEU L 327) of het kaderbesluit 2008/947/JBZ van de Raad van de Europese Unie van 27 november 2008 inzake de toepassing van het beginsel van de wederzijdse erkenning op vonnissen en proeftijdbeslissingen met het oog op het toezicht op proeftijdvoorwaarden en alternatieve straffen (PbEU L 337).

3. Deze wet is niet van toepassing op rechterlijke uitspraken als bedoeld in artikel 2:1 die voor 5 december 2011 onherroepelijk zijn geworden.

4. Deze wet is van toepassing indien de garantie van teruglevering, bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de Overleveringswet, voor de inwerkingtreding van deze wet is gegeven, maar de teruglevering plaatsvindt na de inwerkingtreding van deze wet.

Toelichting

Deze nota van wijziging omvat een wijziging van het wetsvoorstel met betrekking tot de overname van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf die in het buitenland is opgelegd na de overlevering van een eigen onderdaan door Nederland. Daarnaast bevat zij nog enige redactionele wijzigingen.

Onderdeel A

De toepassing van het kaderbesluit in relatie tot de overlevering van eigen onderdanen hebben wij opnieuw bekeken in het licht van de uitvoerbaarheid van de door ons voorgestelde regeling. Wij zijn tot de conclusie gekomen dat het wetsvoorstel op dit punt aanpassing behoeft.

In de memorie van toelichting hebben wij aangegeven dat artikel 25 van het kaderbesluit 2008/909/JBZ – dat ziet op de relatie met het kaderbesluit inzake het Europees aanhoudingsbevel – Nederland de ruimte geeft om het bestaande beleid met betrekking tot de overlevering van eigen onderdanen (en daarmee voor de overlevering gelijkgestelde personen) in stand te houden. Een zo effectief mogelijke strafvervolging en het tegengaan van een ongelijke behandeling tussen overgeleverde onderdanen die in het buitenland worden berecht en onderdanen die in Nederland worden berecht, staan daarbij centraal, zoals wij hebben beschreven op blz. 15 van de memorie van toelichting. Het vraagstuk van de gelijke behandeling met betrekking tot de overlevering van eigen onderdanen komt nu naar de voorgrond, omdat het kaderbesluit uitgaat van de procedure van voortgezette tenuitvoerlegging. Tot nog toe was het mogelijk om ongelijke behandeling van Nederlandse onderdanen te voorkomen doordat de straf werd omgezet in een in Nederland gebruikelijk straf en de procedure van voortgezette tenuitvoerlegging slechts met de instemming van de veroordeelde kon worden gevolgd. In landen van de EU, die ten gevolge van het kaderbesluit EAB de overlevering van eigen onderdanen hebben ingevoerd, was bij de implementatie van dat kaderbesluit de kwestie van het voorkomen van ongelijke behandeling van eigen onderdanen in verband met de overlevering, een belangrijk punt van discussie.

Om ook bij de toepassing van de nieuwe regeling in dit wetsvoorstel ongelijke behandeling te voorkomen, moet in geval van de teruglevering van een Nederlander na berechting in het buitenland, een verdergaande aanpassing naar een straf die in Nederland gebruikelijk is voor de gepleegde strafbare feiten, mogelijk zijn. Tot nog toe stond ons voor ogen dat in deze mogelijkheid zou worden voorzien door middel van de toepassing van de omzettingsprocedure van de WOTS. Wij zijn inmiddels tot het inzicht gekomen, ook op basis van de wijze waarop het kaderbesluit in andere EU-landen zal worden geïmplementeerd, dat een betere inbedding van de mogelijkheid van verdergaande aanpassing in de nieuwe erkenningsprocedure van dit wetsvoorstel aangewezen is. Bij de omzettingsprocedure van de WOTS is in essentie sprake van twee beslissingen. Nederland geeft eerst aan bereid te zijn de tenuitvoerlegging van de vrijheidsbenemende sanctie over te nemen, waarna de veroordeelde wordt overgebracht naar Nederland. Vervolgens wordt door de Nederlandse rechter bepaald welke straf passend en geboden is voor de strafbare feiten die aan de buitenlandse veroordeling ten grondslag liggen. In de erkenningsprocedure ten gevolge van het kaderbesluit zijn deze beslissingen geïntegreerd: de overbrenging van de veroordeelde naar Nederland is pas aan de orde als het buitenlandse vonnis is erkend en het voor de uitvaardigende lidstaat duidelijk is of en zo ja, welke aanpassing van de straf in Nederland zal plaatsvinden.

Wij stellen daarom voor het wetsvoorstel als volgt aan te passen. In artikel 2:11 zijn de mogelijkheden voor aanpassing van de vrijheidsbenemende sanctie neergelegd. In dit artikel wordt een nieuw lid ingevoegd dat betrekking heeft op het geval dat een Nederlandse onderdaan (of een daarmee gelijkgestelde persoon) is overgeleverd aan een andere lidstaat van de EU onder de garantie dat hij een eventueel opgelegde vrijheidsbenemende sanctie in Nederland zal mogen ondergaan, zoals voorgeschreven door artikel 6, eerste lid, van de Overleveringswet. Wordt nu de tenuitvoerlegging van deze sanctie, op grond van het kaderbesluit 2008/909/JBZ, aan Nederland overgedragen, dan voorziet dit nieuwe lid erin dat de sanctie zodanig kan worden aangepast dat zij overeenkomt met de sanctie die voor het gepleegde feit in Nederland gebruikelijk is.

Bij de aanpassing van de opgelegde straf aan een in Nederland gebruikelijke straf wordt in het kader van de omzettingsprocedure, volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (bijvoorbeeld: Hoge Raad 18 mei 2004, LJN: AO6410) rekening gehouden met internationale gevoeligheden. Dat zal ook in de door ons voorgestelde regeling het geval dienen te zijn. Naarmate een groter deel van de aan een EAB ten grondslag liggende strafbare feiten in de uitvaardigende lidstaat is gepleegd, ligt het voor de hand dat bij de aanpassing van de ter zake opgelegde straf naar Nederlandse maatstaven meer rekening wordt gehouden met de opvattingen over de ernst van het feit in uitvaardigende lidstaat.

Onderdelen B en C

Deze wijzigingen voorzien in het herstel van verschrijvingen in artikel 2:32, eerste lid, en in artikel 3:12, eerste lid, onderdeel b.

Onderdeel D

Dit onderdeel voorziet in enige redactionele en wetstechnische verduidelijkingen van artikel 5:2. Hiertoe wordt dit artikel opnieuw vastgesteld. Daarnaast voorziet dit onderdeel in overgangsrecht met betrekking tot de garantie van teruglevering, bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de Overleveringswet. In het geval dat de garantie is afgegeven vóór de inwerkingtreding van de regeling in dit wetsvoorstel, maar de teruglevering plaatsvindt ná de inwerkingtreding daarvan, wordt de nieuwe regeling van dit wetsvoorstel toegepast. De aanpassing van de opgelegde vrijheidsbenemende sanctie vindt dan plaats overeenkomstig hetgeen wij hierboven bij onderdeel A hebben beschreven. Dit brengt mee dat de sanctie kan worden aangepast naar een in Nederland gebruikelijk straf.

De minister van Veiligheid en Justitie, I. W. Opstelten

De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, F. Teeven

Naar boven