32 883 Goedkeuring van de op 15 oktober 2008 te Bridgetown totstandgekomen Economische Partnerschapsovereenkomst tussen de Cariforum-staten, enerzijds, en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, anderzijds (Trb. 2009, 18)

Nr. 6 NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 13 februari 2012

De regering dankt de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken van de Tweede Kamer der Staten-Generaal voor haar verslag met betrekking tot het voorstel van wet tot goedkeuring van het bovengenoemde verdrag. De regering heeft met belangstelling kennis genomen van de vragen en opmerkingen van de leden van de desbetreffende fracties. In deze nota naar aanleiding van het verslag worden de vragen van de commissie beantwoord, waarbij de volgorde van vragen wordt aangehouden en vragen met dezelfde strekking worden samengevoegd en in één keer beantwoord.

I. Inleiding en samenvatting

Naar aanleiding van de vragen van de leden van de CDA-fractie over het beperkte aantal landen onder de Cariforum-staten dat op dit moment het verdrag heeft geratificeerd en welke gevolgen dit in de praktijk heeft op de werking van het verdrag, merkt de regering het volgende op.

Tot nu toe hebben van de 43 partijen die het verdrag ondertekend hebben 11 staten het verdrag geratificeerd, waaronder 4 Cariforum-staten en 7 EU-lidstaten. Een eenduidige reden waarom het aantal ratificaties nog onder de helft zit, heeft de regering niet. Wel is bij andere (bilaterale) verdragen gebleken dat de goedkeuringsprocedures in de Cariforum-staten meestal net zoveel of zelfs iets meer tijd kosten vergeleken met die van bijvoorbeeld Nederland. Ook in andere EU-lidstaten geldt dat de goedkeuringsprocedures de nodige tijd kosten. In de praktijk zijn de gevolgen van het lage aantal ratificaties beperkt. Het verdrag wordt immers sinds 29 december 2008 voorlopig toegepast tussen de EU en alle Cariforum-staten.

De leden van de CDA-fractie vragen de regering in te gaan op de manier waarop de verschillende stakeholders, zoals private partijen en maatschappelijke organisaties, bij het proces zijn betrokken in aanloop naar de ondertekening van dit verdrag en op welke manier deze stakeholders worden geïnformeerd over de implementatie ervan.

Tijdens de onderhandelingen werden de Cariforum-staten vertegenwoordigd door een College of Negotiators waarin de Caribbean Regional Negotiating Machinery (CRNM), in 2009 omgedoopt in het Office of Trade Negotiations (OTN), een belangrijke rol speelde. Tijdens de onderhandelingen heeft de CRNM breed geconsulteerd met zowel het bedrijfsleven als het maatschappelijk middenveld in de Cariben, waaronder met vertegenwoordigers van vakbonden, NGO’s en academici. Overleg met de na de start van de onderhandelingen opgezette Caribbean Forum of Non-State Actors was geïnstitutionaliseerd. De private sector in het Caribisch gebied heeft commentaar gegeven op verschillende documenten van het CRNM betreffende o.a. markttoegang voor diensten en goederen, handelsfacilitatie, investeringen en mededingingsbeleid. Commentaar kon op verschillende wijzen worden ingediend, waaronder rechtstreeks op de website van het CRNM (www.crnm.org). Ook de Europese Commissie heeft op verschillende momenten breed geconsulteerd met bedrijfsleven en maatschappelijk middenveld, zowel in de EU en de Landen en Gebieden Overzee als in het Caribisch gebied. Een breed opgezette consultatie was een belangrijk onderdeel van de door de EU uitgevoerde Sustainability Impact Assessment.

Voor wat betreft de betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld bij de implementatie van het verdrag voorziet Artikel 232 in de oprichting van een Raadgevend Comité Cariforum-EG, dat een zo breed mogelijke vertegenwoordiging van het maatschappelijk middenveld moet kennen, en tot taak heeft de Gezamenlijke Raad Cariforum-EG bij te staan om de dialoog met het maatschappelijk middenveld te bevorderen. Het hierboven genoemde Caribbean Forum of Non-State Actors zal hierbij een belangrijke rol spelen.

Daarnaast hebben de EU, het Caricom-secretariaat en verschillende Cariforum-staten verdragsimplementatie units opgezet die alle het verschaffen van informatie aan en het consulteren met bedrijfsleven en maatschappelijk middenveld tot hun hoofdtaken rekenen. Zo is recent door de EU in Trinidad en Tobago een seminar over het Economische Partnerschapsakkoord (EPA) georganiseerd ten behoeve van het bedrijfsleven in het Caribisch gebied. Uitgebreide informatie over het EPA en de implementatie ervan is te vinden op de website van de Europese Commissie: http://ec.europa.eu/trade.

De leden van de CDA-fractie vragen de regering in te gaan op het proces van ratificatie van de EU-lidstaten en de manier waarop betrokken partijen hierover geïnformeerd zijn en worden betrokken bij de implementatie van nieuwe wetgeving. Op welke manier wordt bevorderd dat de kansen die deze vrijhandelsakkoorden bieden ook daadwerkelijk zullen worden benut?

De regering verwijst graag terug naar het hierboven gestelde voor wat betreft ratificatie en het betrekken van stakeholders. Voor wat betreft de implementatie van het verdrag geldt dat de betrokken overheden en de private sector een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben om het EPA te implementeren en ook daadwerkelijk te benutten.

Om de implementatie van het verdrag zoveel mogelijk te bespoedigen heeft het Caricom-secretariaat op regionaal niveau een EPA implementatiebureau opgericht. Dit bureau faciliteert het implementatieproces en ondersteunt de lidstaten bij de implementatie van het verdrag. Het bureau voorziet niet alleen in voorlichtingsmateriaal, maar verzorgt ook informatiesessies en trainingen voor zowel de publieke als de private sector. Tevens adviseren en ondersteunen de medewerkers stakeholders over de implementatie van het verdrag. Hierbij werken ze nauw samen met de nationale implementatiebureaus. Tot nu toe zijn door Jamaica, Grenada, Trinidad & Tobago, Barbados en de Dominicaanse Republiek nationale bureaus opgericht.

Aan EU-zijde is de Europese Commissie belast met de implementatie van het verdrag. Het directoraat-generaal van de Commissie verantwoordelijk voor handel – DG Trade – consulteert regelmatig met alle stakeholders over het gehele handelsbeleid en onderdelen daarvan zoals de EPA’s. DG Trade organiseert regelmatig bijeenkomsten voor het bedrijfsleven, om bij te dragen aan maximale benutting van bestaande handelsakkoorden. Daarnaast ondersteunt de EU de Caribische regio bij de verdere implementatie en uitwerking van het verdrag om de verwachte voordelen van het verdrag zo groot mogelijk te laten zijn. Behalve door het betrekken van stakeholders gebeurt dat ook via ontwikkelingssamenwerking, waarvoor het hoofdstuk over ontwikkelingssamenwerking in het verdrag het algemene kader biedt. Eén van de prioriteiten die in dit hoofdstuk wordt benoemd, is de bevordering van de ontwikkeling van de private sector en van ondernemingen (m.n. kleine marktdeelnemers) om zo hun concurrentiepositie te versterken. In onderstaande beantwoording van een vraag van de leden van de fractie van de Partij van de Arbeid wordt nader ingegaan op de beschikbare middelen.

Vanwege het groot belang dat de leden van de CDA-fractie hechten aan goede monitoring van gevolgen en resultaten van de EPA’s wordt de regering gevraagd aan te geven op welke manier deze monitoring plaatsvindt en hoe de resultaten daarvan aan de Kamer worden gecommuniceerd. Tevens willen de leden van de CDA-fractie weten wat het scenario is als uit de monitoring zou blijken dat er onaanvaardbaar veel negatieve gevolgen zijn.

De Europese Commissie heeft tijdens de meest recente bijeenkomst van het EU-Cariforum Handels- en Ontwikkelingscomité een voorstel gedaan aan de Cariforum-staten voor het opzetten van een effectief monitoring systeem. Er wordt nu gewacht op een reactie van de Cariforum-staten. Daarna zal het beoogde systeem worden besproken met het Raadgevend Comité Cariforum-EG. Het is de bedoeling behalve de omzetting van het verdrag in nationale wetgeving en handelscijfers ook de impact van het EPA te monitoren op zaken als overheidsinkomsten, werkgelegenheid, armoede en duurzaamheid.

Het verdrag bevat een herzieningsclausule die de partijen verplicht iedere vijf jaar de bepalingen van het verdrag tegen het licht te houden. Eventuele negatieve gevolgen en maatregelen om deze te ondervangen kunnen tijdens een dergelijke herziening in beeld worden gebracht. De eerste herziening is voorzien voor 2013. Overigens zullen de gevolgen van liberalisering aan Cariforum-zijde dan nog niet tot nauwelijks merkbaar zijn omdat de Cariforum-staten pas na een periode van 3 jaar na inwerkingtreden zullen starten met hun liberaliseringsverplichtingen.

Voorgeschiedenis

De leden van de CDA-fractie vragen de regering in te gaan op de gevolgen voor de bananenproducenten en voor de bananenproductie en -export vanuit de Cariforum-landen als gevolg van implementatie van dit verdrag.

Het verdrag zelf zal geen negatieve gevolgen hebben op de bananenexport van de Caribische landen. Het verdrag biedt deze landen immers tarief- en quotumvrije toegang tot de Europese markt. Daarmee biedt het verdrag zelfs betere markttoegang dan bestond onder de verdragen van Lomé en Cotonou, waar werd gewerkt met quota voor ACS landen.

Wel zullen de Cariforum-staten meer concurrentie gaan ondervinden van andere bananenproducenten als gevolg van de verlaging van het algemene EU tarief voor bananen, als onderdeel van het in december 2009 gesloten akkoord tussen de EU, de VS en de bananen producerende landen. De Kamer is per brief over dit akkoord geïnformeerd (Kamerstukken 2009/2010, 25 074 nr. 167).

In het kader van dit akkoord heeft de EU de toezegging gedaan de ACS landen met een substantiële bananen export extra te ondersteunen (de zogenaamde Banana Accompanying Measures) in de periode 2010–2013. Specifiek heeft de EU een bedrag van 190 miljoen euro toegezegd aan 10 ACS landen, waaronder de 7 Cariforum-staten Belize, Dominica, de Dominicaanse Republiek, Jamaica, St. Lucia, St. Vincent en de Grenadines en Suriname. Deze landen komen in aanmerking voor ondersteuning ten behoeve van a) het verbeteren van het concurrentievermogen van de bananensector; b) het bevorderen van economische diversificatie van gebieden die afhankelijk zijn van bananenuitvoer; en c) het aanpakken van de bredere gevolgen van de aanpassingsmaatregelen voor werkgelegenheid, onderwijs en gezondheidszorg, landgebruik en milieu. Hierbij zal worden voortgebouwd op eerdere steunprogramma’s aan de bananensector van ACS-landen (1994–2008), met over het algemeen gunstige resultaten. Dit pakket maatregelen is momenteel nog onderwerp van bespreking tussen de Raad en het Europees Parlement.

Nederlandse positie

De leden van de fractie van de Partij van de Arbeid vragen de regering in te gaan op de eisen van Nederland ten aanzien van oorsprongsregels die niet zijn overgenomen en welke invloed dit heeft gehad op de ontwikkelingsrelevantie voor de Cariforum-staten.

Nederland heeft zich altijd ingezet voor het belang van een versoepeling van de oorsprongsregels, om meer ruimte te geven aan industriële exportproductie in ACS-landen. De uiteindelijke effectiviteit van een handelsovereenkomst hangt immers sterk samen met de voorwaarden die gesteld worden aan participatie. Uit onderzoek is gebleken dat soepelere oorsprongsregels markten stimuleren tot het diversifiëren van de export. In de uiteindelijke afspraken over oorsprongsregels is de Nederlandse inzet duidelijk te herkennen.

In het verdrag is een drietal afspraken vastgelegd over oorsprongsregels:

  • bilaterale en diagonale cumulatie kan toegepast worden;

  • tot cumulatie met aangrenzende ontwikkelingslanden kan in de toekomst besloten worden door het Special Comittee on Customs Cooperation and Trade Facilitation op verzoek van de Cariforum-staten;

  • er zijn tijd gelimiteerde uitzonderingen van cumulatie voor rijst, suiker en producten met een hoog suikergehalte.

De oorsprongsregels zijn onder dit verdrag soepeler dan onder het Verdrag van Cotonou, hetgeen een belangrijk voordeel voor de regio oplevert. Naast aanzienlijke verbetering op het gebied van landbouw en visserij, is er ook aanzienlijke verbetering op het gebied van textiel en kleding. Onder het Cotonou-akkoord moesten kledingstukken een dubbele bewerking ondergaan om preferentiële toegang te krijgen. Het verdrag staat een enkele bewerking toe, wat inhoudt dat Cariforum-staten stoffen kunnen importeren om kleding te maken. Deze kleding heeft vervolgens preferentiële toegang tot de Europese markt.

De leden van de fractie van de Partij van de Arbeid vinden een onderbouwing over de vrijhandel tussen de EU en verschillende landen en gebieden in het Caribische gebied wenselijk. Zij vragen de regering een toelichting te geven op wat de beperkte gevolgen van het verdrag voor Aruba, Curacao en Sint Maarten precies zullen zijn. Ook vragen zij de regering in te gaan op de vraag van de Raad van State of er mogelijk handelsbarrières kunnen ontstaan tussen de leden van het Caricom en de Caribische LGO’s. Tevens willen de leden van de fractie van de Partij van de Arbeid weten of Nederland voorstander is van een nader onderzoek naar de kosten en baten voor LGO’s om partij te worden bij de EPA. En ten slotte vragen de leden of ze kunnen concluderen dat Nederland niet op voorhand voorstander is van toetreding van Bonaire, St. Eustatius en Saba tot Caricom, gezien de opmerking van de regering dat het «echter maar de vraag is in hoeverre het Caribisch deel van Nederland baat zou hebben bij toetreding tot Caricom.

In het verdrag wordt ingegaan op maatregelen die kunnen worden genomen om de handel en samenwerking tussen de Cariforum-staten en gebieden in de regio die banden hebben met de EU te verbeteren. Vooralsnog zijn er geen redenen om aan te nemen dat er handelsbarrières kunnen ontstaan tussen de leden van het Caricom en de Caribische LGO´s als gevolg van het EPA. Het bestaande handelsregime tussen EU en LGO’s blijft bestaan terwijl het bestaande handelsregime tussen EU en Cariforum-staten wordt aangepast en verbeterd in de vorm van het EPA. Daarmee ontstaan geen wijzigingen in de relaties tussen LGO’s in de Cariben en de Cariforum-staten.

Dat er sprake kan zijn van beperkte gevolgen voor Aruba, Curaçao en Sint Maarten is erin gelegen dat door de betere markttoegang tot de EU voor de Cariforum-staten als gevolg van het EPA, handel die voorheen via de LGO’s verliep zich verplaatst. Gezien de grote verschillen in type exporten tussen de landen van het Koninkrijk in de Cariben en de Cariforum-staten ligt het niet in de rede dat het hier gaat om substantiële gevolgen.

Mocht de Nederlandse regering signalen ontvangen van de andere landen binnen het Koninkrijk dat zij toetreding tot het EPA zouden willen overwegen, dan zal de regering uiteraard graag bereid zijn een nader onderzoek naar de kosten en baten van toetreding van LGO’s te bevorderen binnen de EU.

Ten slotte kan inderdaad gesteld worden dat Nederland niet op voorhand voor- of tegenstander is van toetreding van Bonaire, St. Eustatius en Saba tot Caricom. De regering is van mening dat de voor- en nadelen goed tegen elkaar afgewogen moeten worden, alvorens hiertoe besloten wordt.

Verloop van de onderhandelingen

De leden van de CDA-fractie vragen de regering nader in te gaan op de exacte voorwaarden waaronder Haïti uiteindelijk het verdrag heeft ondertekend en op welke manier ervoor gezorgd wordt dat de opbouw en ontwikkeling van dit land niet worden verstoord door vergaande liberalisering als gevolg van dit verdrag.

Haïti is het enige Minst Ontwikkelde Land (MOL) in de regio. De regio bestaat verder vrijwel geheel uit middeninkomenslanden. In 2008 werd Haïti geconfronteerd met een aantal problemen, waaronder een verwoestende orkaan en een voedselcrisis.

Haïti vreesde overspoeld te worden met goederen uit de Dominicaanse Republiek en heeft daarom in 2008 op het laatste moment besloten het EPA niet te tekenen. Het EPA bepaalt immers dat tussen de Cariforum-staten de handel ook geliberaliseerd moet worden om de regionale integratie te bevorderen.

De EU is vervolgens met Haïti en de andere Caribische partners in gesprek gegaan om tegemoet te komen aan de specifieke belangen van Haïti als MOL. De liberaliseringsverplichting van Haïti ten opzichte van de Dominicaanse Republiek is daarop aangepast, waarna Haïti heeft besloten tot ondertekening van het EPA. Zo heeft Haïti 5 jaar om de regionale preferentie te implementeren en is 30% van de import uitgesloten van onderlinge tariefliberalisering (tegen 15% voor de andere Cariforum-staten).

Het EPA houdt rekening met de opbouw en de ontwikkeling van Haïti. Bij EPA’s gaat het immers niet om «gewone» handelsonderhandelingen; het ontwikkelingsaspect is leidend. Het special and differential treatment principe van de Wereldhandelsorganisatie staat verschillende behandeling van ontwikkelingslanden toe binnen een vrije handelszone tussen ontwikkelde landen en ontwikkelingslanden. Hiermee bestaat de mogelijkheid tot asymmetrie (het niet tegelijkertijd volledig openen van alle markten). Dit loopt via een geleidelijke infasering van handelsliberalisering met een overgangsperiode.

II. Artikelsgewijze toelichting

DEEL II HANDEL EN HANDELSGERELATEERDE VRAAGSTUKKEN

TITEL I HANDEL IN GOEDEREN

HOOFDSTUK 1 Douanerechten (artikel 9–22)

Oorsprongsregels

De leden van de fractie van de Partij van de Arbeid willen weten wat de verklaring is voor de versoepeling van de oorsprongsregels voor onder andere tabaksproducten en suiker in vruchtensap en chocolade, en in hoeverre de kans bestaat dat de transparantie van deze producten in gevaar komt.

De versoepeling van de oorsprongsregels is op verzoek van de Cariforum regio tot stand gekomen. Door de versoepeling van de genoemde producten kunnen de landen iets makkelijker aan de oorsprongsvereisten voldoen en zijn er meer mogelijkheden voor de lokale industrie. Zo bieden de versoepelde regels voor tabak meer mogelijkheden om in de geproduceerde tabaksproducten geïmporteerde tabak te verwerken, als daar behoefte aan is.

Een versoepeling van de oorsprongsregels betekent echter niet dat dit afbreuk doet aan de transparantie van deze producten. De Cariforum-staten moeten nog steeds middels oorsprongscertificaten aantonen dat het product daadwerkelijk voldoet aan de oorsprongseisen.

HOOFDSTUK 5 Landbouw en visserij (artikel 37–43)

De leden van de fractie van de Partij van de Arbeid vragen of de regering de mening deelt dat het zorgwekkend is dat het verwijderen van handelsbelemmeringen voor landbouw- en visserijproducten problemen zouden kunnen opleveren op het gebied van voedselzekerheid in de Cariforum-staten. Voorts vragen de leden zich af wat moet worden verstaan onder passende maatregelen in geval van eventuele problemen met de beschikbaarheid of de toegang tot voedingsmiddelen en andere producten, en wie of welke instantie gaat zorgdragen voor deze passende maatregelen.

In zijn algemeenheid geldt dat de Cariforum-staten geen grote agrarische producenten zijn. Hun voedselzekerheid is dus deels afhankelijk van de mogelijkheid in andere sectoren (brandstoffen en mineralen, industriële producten, diensten als toerisme) te exporteren en agrarische producten te importeren. Voorts geldt dat de liberalisering voorzien onder het EPA beoogt bij te dragen aan een sterkere en meer concurrerende agrarische sector in de Cariforum-staten. Wel bestaat de mogelijkheid dat de bestaande agrarische sector aanloopt tegen moeilijkere concurrentieverhoudingen en daar negatieve gevolgen van ondervindt die op hun beurt weer leiden tot verstoringen in de lokale voedselvoorziening. De artikelen 37–43 van het verdrag benoemen deze mogelijkheid en maken het mogelijk voor de Cariforum-staten om in zulke situaties, indien gewenst, te consulteren met de andere verdragspartijen en eventueel passende maatregelen te treffen. Het kan dan bijvoorbeeld gaan om het opschorten van bepaalde tariefliberalisaties. Onder welke voorwaarden maatregelen genomen kunnen worden is beschreven in artikel 25 van het verdrag.

Tevens willen de leden van de fractie van de Partij van de Arbeid weten welke landen worden betrokken bij de overleggen over de ontwikkelingen in het handelsbeleid die invloed hebben op de concurrentiepositie van de Cariforum-landen op markten voor traditionele landbouwproducten, zoals bananen, rum, rijst of suiker. Hoe vaak zullen deze overleggen plaatsvinden en wat is het toetsingsinstrument dat gebruikt gaat worden voor het bepalen van de concurrentiepositie van deze landen? Deze leden horen ten slotte graag precies welke partijen en organisaties zich zullen inzetten voor samenwerking onder meer op het gebied van marktontwikkeling, innovatie, concurrentievermogen etc. Ziet de regering hier ook een grote rol weggelegd voor het maatschappelijk middenveld? Indien nee, waarom niet?

Onder zowel het Lomé als het Cotonou regime hebben alle ACS-staten preferentiële toegang gehad tot de Europese markt. Dit resulteerde in een belangrijke handelsstroom van de Caribische staten naar de EU, waardoor de EU een belangrijke handelspartner werd voor de regio. Export van de Caribische landen naar de EU van landbouwproducten was geconcentreerd: drie producten, namelijk rum, suiker en bananen vertegenwoordigden bijna 75% van de totale export van landbouwproducten naar de EU tussen 2005–2007. Het is daarbij van belang om op te merken dat deze drie producten lange tijd hebben genoten van een zeer beschermd regime in de EU. De afhankelijkheid van de Caribische staten van deze producten was erg groot. Een combinatie van preferentie erosie voor landbouwproducten en de noodzaak om de export te diversifiëren, bracht de regio er echter toe om een EPA af te sluiten.

Het EPA is gericht op het vergroten van de concurrentiepositie op het gebied van landbouw-en visserijproducten in zowel traditioneel als non-traditionele sectoren. De EU heeft daarom in het hoofdstuk Traditional Agricultural products een specifiek artikel opgenomen, waarin zij zich committeert om de Cariforum-staten te consulteren op het moment dat er ontwikkelingen zijn op handelsgebied die gevolgen hebben voor de concurrentiepositie van traditionele landbouwproducten, waaronder bananen, rum en suiker. Deze overleggen zullen georganiseerd worden op het moment dat er mogelijk preferentie erosie voor deze landen kan optreden, bijvoorbeeld bij onderhandelingen over vrijhandelsakkoorden. De Cariforum-staten zullen dan door de EU tijdig geconsulteerd worden.

TITEL IV HANDELSGERELATEERDE VRAAGSTUKKEN

HOOFDSTUK 1 Mededing (artikel 125–130)

Samenwerking

De leden van de fractie van de Partij van de Arbeid lezen dat voor het opstellen van wetgeving en het creëren van mededingingsautoriteiten substantiële middelen nodig zijn. De EU zal hieraan bijdragen. Deze leden vragen om welk bedrag het precies gaat en uit welk fonds dit gefinancierd gaat worden. Wat is de bijdrage van Nederland in dit kader?

De EU heeft in het tiende Europees Ontwikkelings Fonds (2008–2013) circa 73 miljoen euro beschikbaar in het regionale programma voor de Cariben ter directe ondersteuning van implementatie van het EPA. Zo is 3 miljoen euro beschikbaar gesteld voor trainingsprogramma's, onder meer ter versterking van mededingingsinstituties. Andere activiteiten die gefinancierd worden zijn bijvoorbeeld het bieden van technische assistentie voor het doorvoeren van belastinghervormingen (veel landen kennen thans hoge afhankelijkheid van importheffingen), het verhogen van sanitaire en phyto-sanitaire standaarden (cruciaal voor markttoegang tot de EU) en het versterken van het concurrentievermogen van de rum sector. Activiteiten worden uitgevoerd door onder andere het Caricom-secretariaat. Daarnaast heeft de EU verschillende andere regionale en bilaterale programma’s onder het EOF die op indirecte wijze bijdragen aan de implementatie van het EPA, onder andere gericht op verdere regionale integratie en op voedselproducenten en -handelaren.

Ondersteuning bij de implementatie van en aanpassingen aan het EPA wordt vooralsnog vooral verstrekt door EOF en EIB. Bilaterale donoren die hierbij actief zijn, zijn vooral het VK en Duitsland. Nederland ziet – gezien de door de regering gekozen landen focus en de wens tot onderlinge complementariteit van donoren – geen grote rol voor zichzelf als OS-partner weggelegd. Suriname is in de regio het enige land dat aanspraak kan maken op het Nederlandse private sector instrumentarium. Wel draagt Nederland bij aan een Wereldbank programma gericht op praktische corruptiebestrijding in de regio. Ook is er in de regio vraag naar Nederlandse diensten van private partijen in de agrologistiek.

De minister van Buitenlandse Zaken, U. Rosenthal

De staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, H. Bleker

Naar boven