32 873 Wijziging van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek ter verduidelijking van de artikelen 297a en 297b

Nr. 13 GEWIJZIGD AMENDEMENT VAN HET LID VAN DER STEUR TER VERVANGING VAN DAT GEDRUKT ONDER NR. 7

Ontvangen 20 juni 2012

De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:

I

In artikel I, onderdeel aA, wordt aan artikel 132a, tweede lid, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel d door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • e. geldt een tijdelijke aanstelling overeenkomstig artikel 349a lid 2 of artikel 356 onder c niet als benoeming.

II

In artikel I, onderdeel bA, wordt aan artikel 142a, tweede lid, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel d door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • e. geldt een tijdelijke aanstelling overeenkomstig artikel 349a lid 2 of artikel 356 onder c niet als benoeming.

III

In artikel I, onderdeel cA, wordt aan artikel 242a, tweede lid, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel d door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • e. geldt een tijdelijke aanstelling overeenkomstig artikel 349a lid 2 of artikel 356 onder c niet als benoeming.

IV

In artikel I, onderdeel dA, wordt aan artikel 252a, tweede lid, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel d door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • e. geldt een tijdelijke aanstelling overeenkomstig artikel 349a lid 2 of artikel 356 onder c niet als benoeming.

V

In artikel I, onderdeel A, wordt aan artikel 297a, derde lid, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel c door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • d. geldt een tijdelijke aanstelling overeenkomstig artikel 349a lid 2 of artikel 356 onder c niet als benoeming.

VI

In artikel I, onderdeel B, wordt aan artikel 297b, tweede lid, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel c door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • d. geldt een tijdelijke aanstelling overeenkomstig artikel 349a lid 2 of artikel 356 onder c niet als benoeming.

Toelichting

De Ondernemingskamer van het Gerechtshof Amsterdam kan – tijdelijk – bestuurders of commissarissen benoemen als dit naar haar oordeel nodig is in het belang van de vennootschap of de bij de vennootschap betrokken (rechts)personen of entiteiten. Dit amendement regelt dat deze tijdelijke benoeming mogelijk is, ook al heeft de te benoemen bestuurder of commissaris al een maximaal aantal bestuursfuncties of commissariaten. De voorgestelde artikelen 132a, 142a, 242a, 252a, 297a en 297b hebben tot gevolg dat het aantal bestuursfuncties en commissariaten dat iemand kan uitoefenen beperkt wordt. Deze regeling kan mogelijk tot problemen leiden in de enquêteprocedure als bedoeld in artikel 344 en verder.

De Ondernemingskamer van het Gerechtshof Amsterdam kan in de enquêteprocedure bij onmiddellijke voorziening of eindvoorziening op grond van artikel 349a lid 2 respectievelijk artikel 355 (juncto 356 onder c) bij een rechtspersoon tijdelijk een bestuurder of commissaris benoemen. De Ondernemingskamer benoemt dergelijke functionarissen in voorkomende gevallen bijvoorbeeld om een bestuurlijke impasse in een vennootschap te doorbreken, om een slecht functionerend bestuur te vervangen of bij te staan of om – en dan gaat het met name om een commissaris – toezicht op het bestuur uit te oefenen. Het is daarom van belang dat de te benoemen persoon over de juiste kwaliteiten en ervaring beschikt.

In het algemeen zal de Ondernemingskamer geen probleem hebben om de juiste personen te benoemen. Echter in uitzonderlijke gevallen, waarbij het in het bijzonder gaat om uiterst complexe zaken met grote belangen, is het aantal beschikbare personen met de juiste kwaliteiten beperkt. Dergelijke situaties spelen met name bij «grote» rechtspersonen als bedoeld in dit wetsvoorstel. Een voorbeeld hiervan is de enquêteprocedure inzake Stork (zie OK 17 januari 2007, JOR 2007/42).

De in dit wetsvoorstel voorgestelde regeling kan de Ondernemingskamer in dergelijke zaken ernstig beperken een geschikte kandidaat te benoemen. Denkbaar is dat de Ondernemingskamer gedwongen zou zijn uit te wijken naar de benoeming van een functionaris die niet over de gewenste kennis en kunde beschikt. De specifieke bevoegdheid van de Ondernemingskamer vraagt daarom om een meer op die bevoegdheid toegespitste regeling.

Dit amendement voorziet er enerzijds in dat de Ondernemingskamer haar discretionaire bevoegdheid behoudt om in een enquêteprocedure de persoon te benoemen waarvan zij acht dat deze het meest geschikt is. Het amendement doet anderzijds geen afbreuk aan het doel van het wetsvoorstel, namelijk het garanderen van voldoende kwaliteit bij bestuurders en commissarissen. Het gaat bij de benoeming van functionarissen door de Ondernemingskamer immers steeds om een op het bijzondere geval gerichte beslissing waarin met alle concrete omstandigheden kan worden rekening gehouden. De werkelijke beschikbaarheid van de bestuurder of commissaris zal daarbij ook voor de Ondernemingskamer van doorslaggevende betekenis zijn en derhalve – op grond van de concrete omstandigheden – gewogen worden. Hierbij moet worden bedacht dat het steeds tijdelijke benoemingen betreft. Met dit amendement wordt gewaarborgd dat het enquêterecht juist ook in die hier aan de orde zijnde uitzonderlijke gevallen behoorlijk functioneert en tegelijkertijd het doel van het wetsvoorstel wordt gerespecteerd.

Van der Steur

Naar boven