32 861 Beleidsdoorlichting Infrastructuur en Waterstaat

Nr. 80 BRIEF VAN DE MINISTER VAN INFRASTRUCTUUR EN WATERSTAAT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 15 mei 2023

Met deze brief wordt voldaan aan het verzoek van de vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat van 22 maart 2023 om schriftelijk en puntsgewijs op de aanbevelingen uit het rapport van de beleidsdoorlichting art. 18 Scheepvaart en Havens in te gaan. Tevens worden ook de feitelijke vragen beantwoord die door uw vaste commissie zijn gesteld op 5 april 2023 naar aanleiding van het rapport (Kamerstuk 32 861, nr. 81).

Behandeling aanbevelingen rapport Beleidsdoorlichting artikel 18 – Scheepvaart en Havens

Hieronder is een uitgebreidere en puntsgewijze toelichting opgenomen van de aanbevelingen uit het rapport van de beleidsdoorlichting Scheepvaart en Havens.

Aanbeveling 1. Expliciteren van het (veronderstelde) verband tussen beleidsdoelen en de beleidsinzet binnen het scheepvaart- en havenbeleid, zodat beter inzicht ontstaat in de (beoogde) doeltreffendheid en doelmatigheid van het beleid.

De onderzoekers stellen voor om het (veronderstelde) verband tussen de beleidsinzet en de maatschappelijke effecten uit te schrijven. Op het niveau van de individuele beleidsinstrumenten wordt daar over het algemeen al gehoor aan gegeven. Op het niveau van het gehele artikel 18 is dat veel moeilijker te realiseren, omdat onder dat begrotingsartikel verschillende beleidsdoelen en instrumenten zijn opgenomen. In het WGO Begrotingsonderzoek is aan rapporteur Koerhuis toegezegd, teneinde de informatiewaarde van de begroting te verbeteren, de beleidsdoelen zoals die nu zijn geformuleerd zo veel mogelijk verder aan te scherpen. Daarnaast wordt ieder jaar de Strategische Evaluatie Agenda (SEA) opgesteld die, onder andere, bedoeld is voor evaluatie-planning, met een logische link naar de periodieke beleidsdoorlichting, en om meer inzicht te krijgen in de doeltreffendheid en doelmatigheid van het beleid.

Het bepalen van doeltreffendheid en doelmatigheid op niveau van het begrotingsartikel is moeilijk vanwege alle (externe) factoren die daarop van invloed zijn. In een vooronderzoek verkent het KiM hoe de causaliteit tussen het zeevaartbeleid en beleidseffecten kan worden verbeterd op basis van inzichten uit het buitenland en andere mobiliteitsdomeinen. De resultaten van dit vooronderzoek worden in juni 2023 verwacht.

Aanbeveling 2. Uitvoeren van overkoepelend evaluatieonderzoek naar clusterbrede thema’s en/of domeinen.

Binnen de SEA zal er specifiek gekeken worden naar het uitvoeren van evaluaties op relevante cluster-brede thema’s of domeinen. Dit wordt dus breder binnen IenW opgepakt en inhoudelijke aanbevelingen van de onderzoekers bij deze beleidsdoorlichting zullen in dat traject worden meegenomen. Hierbij valt specifiek te denken aan het uitvoeren van evaluaties naar clusterbrede thema’s of domeinen, zoals multimodaal goederenvervoer.

Aanbeveling 3. Initiëren van een separate evaluatie naar het multimodale goederenvervoerbeleid.

Een evaluatie van het multimodale goederenvervoerbeleid is voorzien voor 2024, vijf jaar na de totstandkoming hiervan via de Goederenvervoeragenda. Insteek daarbij is het bepalen van de bijdrage van de sindsdien opgestarte acties ten behoeve van het:

  • stimuleren van het multimodaal gebruik van het transportsysteem via weg, water, spoor en buisleidingen via modal shift en het versterken van multimodale knooppunten;

  • stimuleren van de digitalisering in het multimodale transportsysteem via papierloos transport en het publiek-publiek/privaat delen van data over het vervoer van goederen;

  • faciliteren van multimodaliteit door het wegnemen van knelpunten in het transportsysteem;

  • en de praktische ruimtelijke doorvertaling hiervan op de goederenvervoercorridors met de grote (inter)nationale transportstromen binnen Nederland.

Aanbeveling 4. Bewaken dat nieuw ontwikkelde ambities, doelen en plannen resulteren in concrete acties en resultaten. Daarop monitoren en waar nodig bijsturen.

Zoals reeds vermeld zal er in het kader van de SEA, aandacht zijn voor een betere evaluatie-planning en sturing, met een logische link naar de periodieke beleidsdoorlichting. Hierbij is monitoren en bijsturen een belangrijk onderdeel. Dit zal verder ondersteund worden met «dedicated» inzet op maritieme beleidsevaluaties opdat een volgende beleidsdoorlichting aan zeggingskracht zal winnen. Het doel is om de kracht van evaluaties en vervolgens het beleid te versterken.

Aanbeveling 5. Verbreden van het toepassingsgebied van fiscale regelingen en/of verbeteren van de kwaliteit van de dienstverlening in de zeevaartsector.

Bij de verzending van de beleidsdoorlichting aan uw Kamer is verwezen naar de begeleidende brief1 bij de evaluatie van de fiscale regelingen en is aangegeven dat de motie van het lid Stoffer2 daarbij zal worden meegenomen.

Aanbeveling 6. Inhalen van uitgesteld onderhoud en toekomstbestendig maken van het hoofdvaarwegennetwerk.

Deze aanbeveling wordt omarmd. Er worden hiervoor in het kader van het traject Basiskwaliteitsniveau (BKN) van de RWS-netwerken reeds stappen gezet. Daarover is de Kamer inmiddels meerdere keren geïnformeerd, voor het laatst op 17 maart jl. (Kamerstuk 29 385, nr. 119). Daarbij is de Kamer ook geïnformeerd over de voorgenomen schuif van aanleg naar instandhouding om het budget voor beheer, onderhoud en vervanging verder op te hogen naar het maakbare productieniveau.

Aanbeveling 7. Versterken van de (prestatie)sturing en informatievoorziening tussen Rijkswaterstaat en het Ministerie van IenW.

Deze aanbeveling raakt ook het traject Basiskwaliteitsniveau RWS-netwerken.

Aanbeveling 8. Onderzoeken in hoeverre een beroep gedaan kan worden op (meer) Europese subsidies.

De gedachte achter deze aanbeveling is dat Europese middelen een dekkingsbron zouden kunnen zijn voor diverse uitvoeringsprojecten. Dat neemt niet weg dat deze aanbeveling breder zal worden bezien in het kader van de gehele portefeuille van aanlegprojecten en Vervanging en Renovatie en dat daarvoor verder onderzoek gedaan moet worden om te bepalen in hoeverre dit een kansrijke bron van financiering kan zijn.

De Minister van Infrastructuur en Waterstaat, M.G.J. Harbers


X Noot
1

Kamerstuk 31 409, nr. 357.

X Noot
2

Kamerstuk 31 409, nr. 392.

Naar boven