32 850 De Toekomst van het Koninkrijk

Nr. 4 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 15 december 2011

Op 15 juli jl. heb ik beide Kamers de notitie De Toekomst van het Koninkrijk aangeboden (Kamerstuk 32 850, nr. 1). In deze notitie is de visie van het kabinet op de toekomst van het Koninkrijk uiteengezet. Tijdens de debatten met uw Kamer op 5 en 11 oktober jl. (Kamerstuk 32 850, nr. 3 en Handelingen II, vergaderjaar 2011/12, nr. 10, behandeling verslag algemeen overleg Waarborgfunctie Koninkrijk) heb ik toegezegd te komen met een nadere precisering van deze visie, alsmede u te informeren over de stappen die sinds 15 juli zijn gezet om nadere invulling te geven aan deze visie. Met deze brief doe ik deze toezegging gestand.

Uit het debat met uw Kamer blijkt dat uw Kamer van mening is dat de Toekomstvisie van het Koninkrijk tekort schiet omdat deze te veel uitgaat van de gegeven situatie en verplichtingen en verantwoordelijkheden die daaruit voortvloeien. Dat is evenwel de enige wijze waarop de regering kan redeneren. Het Koninkrijk is niet een verdragsrechtelijk verband, maar een staatsrechtelijk verband van verschillende autonome landen met een gemeenschappelijk staatshoofd en gemeenschappelijke staatsrechtelijke uitgangspunten, te weten: de democratische rechtstaat als politiek bestuurlijk kader, eerbiediging van de grondrechten als grondslag van overheidsbestuur en deugdelijk en integer bestuur als waarde van overheidsbeleid. Die band is historische ontstaan met als gevolg dat Nederland, als land, volkenrechtelijk niet de mogelijkheid heeft om eenzijdig uit dit verband te treden. In zoverre de Kamer derhalve van de regering een standpunt verwacht dat abstraheert van deze juridische gegevenheid, verwacht de Kamer een standpunt dat in rechte niet mogelijk is. Een dergelijk standpunt verdraagt zich slecht met de rechtstaat. De vraag of Nederland voor een Koninkrijksverband zou kiezen als het de vrije keuze had, is ook daarom niet reëel, omdat het Koninkrijksverband ondenkbaar is zonder de historische herkomst daarvan. Juist die historische herkomst heeft tot gevolg dat Nederland geen vrije keuze heeft.

Binnen deze juridische gegevenheid heeft het kabinet de notitie De Toekomst van het Koninkrijk vastgesteld. Daarin heeft het kabinet zijn bereidheid, wil en inzet onderstreept om te komen tot een uitwerking en uitbating van de mogelijkheden van het Koninkrijk voor ieder van de onderdelen binnen het Koninkrijk.

Een van de meest opmerkelijke gevolgen van de hervorming van het staatkundige bestel is dat Nederland direct partij is geworden in het Caribische deel van het Koninkrijk. Het is alleen daarom al van belang concrete samenwerking binnen het Koninkrijk handen en voeten te geven.

Daar komt bij dat de staatkundige veranderingen de verwevenheid van de economieën van de eilanden niet heeft aangetast. En ook dat betekent dat Nederland direct belanghebbende is bij de economische ontwikkelingen op de eilanden en de diverse vormen van samenwerking die daarvoor zijn ontstaan.

Het Koninkrijk schept namelijk een brug tussen Europa en Zuid-Amerika die niet alleen economische en handelsmogelijkheden biedt, maar ook een dimensie toevoegt aan de positie van het Koninkrijk der Nederlanden in de wereld. In de context van een wereldtoneel waar grote economische verschuivingen plaatsvinden, nieuwe handelsblokken zich vormen en oude uiteenvallen, en waarin economische en politieke integratie een steeds grotere rol gaat spelen, kiest Nederland ervoor om haar pijlen niet alleen te richten op integratie in EU-verband, maar ook voor verdere integratie in Koninkrijksverband. De gedachte daarbij is dat door nauwere samenwerking tussen de partners in het Koninkrijk, een win-win situatie ontstaat waar de landen individueel en het Koninkrijk als geheel baat bij hebben.

Het maakt Nederland ook tot een potentieel interessantere partner in het Caribische gebied en de directe omgeving. Denk aan de Kustwacht voor Aruba, Curaçao en Sint Maarten en de openbare lichamen Bonaire, Saba en Sint Eustatius.

De Nederlandse belangen hangen – in alle bescheidenheid – voorlopig vooral samen met de nieuwe status van Nederland als Caribisch land. Samenwerking is nodig op het terrein van zorg, vervoer, natuur en milieu, energie en rechtshandhaving. Waar het kabinet naar toe wil is dat, nu het land Nederland ook fysiek aanwezig is in het Caribische gebied, de landen nog meer van elkaars economische netwerk kunnen profiteren.

Er zijn in dat opzicht intrigerende vergezichten te schetsen. Een zeer interessante gedachte is de mogelijkheid om de Cariben te ontwikkelen tot schakel of springplank voor Nederlandse en Europese bedrijven die actief willen worden op de markten in Midden- of Latijns-Amerika, waarvan Brazilië veruit de belangrijkste is. Ik verwijs in dit verband naar de brief van de minister van Buitenlandse Zaken van 26 augustus 2011, waarin de Caribische landen van het Koninkrijk worden gekwalificeerd als mogelijk aantrekkelijke «hub» voor Europese ondernemers in de Caribische regio. De goede contacten van de eilanders, hun talenkennis en ervaringen met gewoontes en gebruiken in de regio plaatsen hen als ideale zakenpartners voor Nederlandse ondernemers die expansie naar Amerikaanse markten overwegen. Het stabiele politieke klimaat en de zekerheid van het rechtsstelsel van het Koninkrijk geeft ondernemers extra zekerheid die we moeten koesteren. Die is buiten het Koninkrijk in die regio immers ver te zoeken.

Dat alles laat onverlet dat in een wereld die zich steeds meer kenmerkt door een intensief economisch maatschappelijk verkeer, bindingen zoals die binnen het Koninkrijk bestaan meerwaarde hebben of kunnen hebben. De binding binnen het Koninkrijk biedt een bijzondere toegang tot andere werelddelen, het schept betrokkenheid die Nederland ook buiten het Koninkrijk gewicht geeft.

Nederland is bereid nauwere samenwerkingsrelaties aan te gaan met alle landen binnen het Koninkrijk. Aruba ziet zowel in het Koninkrijk en de Europese Unie mogelijkheden voor strategische partnerschappen, die een essentiële bijdrage kunnen leveren aan het realiseren van de Arubaanse ambities en die een meerwaarde kunnen zijn bij hetgeen Aruba op eigenlijk krachten kan bereiken. Aruba heeft die wens geuit blijkens de Arubaanse toekomstvisie op het Koninkrijk.

Als gevolg van deze wens om te komen tot nauwere samenwerking binnen het Koninkrijk, die zowel de Nederlandse als de Arubaanse regering hebben verwoord in hun respectievelijk notities inzake de toekomst van het Koninkrijk, heb ik op 27 oktober 2011 een samenwerkingsprotocol ondertekend met minister-president Eman van Aruba.1 Dit brede samenwerkingsprotocol beoogt vorm te geven aan een strategisch partnerschap tussen beide landen. De achterliggende gedachte is dat door samenwerking op basis van wederzijdse belangen en eigen verantwoordelijkheid een win-win situatie ontstaat voor beide landen en voor het Koninkrijk als geheel.

De Nederlandse inzet bij het protocol is deels gebaseerd op het belang van samenwerking tussen Aruba en Caribisch Nederland (met name Bonaire, gezien de geografische ligging in de nabijheid van Aruba). Dit laat onverlet dat ook met Sint Maarten en Curaçao nauwer kan worden samengewerkt. Met het oog hierop is in het Samenwerkingsprotocol Aruba – Nederland een besluit opgenomen dat, indien Curaçao of Sint Maarten dat wensen, zij vertegenwoordigers naar één of meer werkgroepen kunnen afvaardigen. Overigens sluit ik niet uit dat in de toekomst ook samenwerkingsprotocollen met Sint Maarten en Curaçao worden opgesteld.

Het Samenwerkingsprotocol Aruba – Nederland somt uiteenlopende onderwerpen op waarop beide landen intensiever wensen samen te werken. Een onderwerp dat met prioriteit zal worden opgepakt is de samenwerking op het terrein van handel en economie.

Eerder genoemde mogelijkheid om de Cariben te ontwikkelen tot schakel of springplank voor Nederlandse en Europese bedrijven die actief willen worden in Midden- of Latijns Amerika is zo’n voorbeeld van samenwerking op basis van wederzijdse belangen.

Om dit potentieel te ontwikkelen wil de minister van Economische Zaken Landbouw & Innovatie een adviescommissie oprichten die concrete voorstellen gaat doen om de kansen voor het Nederlandse en Caribische bedrijfsleven ten volle te benutten.

Er zullen concrete voorstellen tot samenwerking worden uitgewerkt die tijdens de jaarlijkse Koninkrijksconferentie besproken zullen worden.

Tijdens mijn meest recente verblijf op Aruba heb ik gemerkt dat Aruba enthousiast is over de nieuwe samenwerking en de sterke wil heeft hier werk van te maken.

De wens tot nauwere samenwerking heeft overigens niet alleen betrekking op het Koninkrijk, maar ook op de relatie met de Europese Unie. In dat kader heeft de Arubaanse regering het initiatief genomen voor de opening van een Europahuis, waar Arubaanse burgers en ondernemers terecht kunnen voor informatie over de Europese Unie. Namens de Europese Commissie was commissaris Piebalgs voor Ontwikkeling aanwezig bij de opening van het Europahuis. Hij verwelkomde het idee van Aruba als «hub» richting Zuid-Amerika, en gaf aan dat heel Europa daar van zou kunnen profiteren. De gelijktijdige opening van een lokale vestiging van het Nederlandse onderzoekscentrum TNO en de samenwerking met de Gasunie mogen overigens dienen als positief voorbeeld van een samenwerking zoals bedoeld in het ondertekende protocol.

Ik heb in deze brief een nadere precisering gegeven van het Nederlandse standpunt ten aanzien van de toekomst van het Koninkrijk en de eerste stappen geschets van de manier waarop Nederland hier invulling aan wenst te geven. Deze vormen het prille begin van een lang proces. Een nieuwe toekomst wordt niet in een paar maanden gebouwd, zeker niet als daar meerdere partijen bij betrokken zijn. Toch is het mooi om te zien dat waar partijen dat willen, er snel concrete resultaten geboekt kunnen worden, zoals in het geval van Aruba. Dat belooft veel voor de toekomst.

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

J. P. H. Donner


X Noot
1

Het samenwerkingsprotocol is als bijlage bij deze brief opgenomen. Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven