Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 31 augustus 2023
Op verzoek van Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) heeft het Koninklijk Nederlands
Meteorologisch Instituut (KNMI) recent op basis van nieuwe kennis en technieken de
nauwkeurigheid van het landelijke seismische meetnetwerk, wat trillingen ten gevolge
van bevingen kan waarnemen, opnieuw in kaart gebracht. Met deze Kamerbrief informeer
ik uw Kamer over de resultaten van het onderzoek en de gevolgen hiervan voor activiteiten
in de diepe ondergrond.
In het nieuwe onderzoek van het KNMI is onderzocht wat de onzekerheid is van de plaatsbepaling
van een waargenomen beving, en de minimale magnitude van een beving waarbij een locatie
kan worden bepaald. Voor de plaatsbepaling van een beving is het van belang dat deze
beving door minstens drie meetstations wordt geregistreerd. Het onderzoek van het
KNMI heeft op basis van nieuwe modellen in kaart gebracht hoe sterk een beving moet
zijn om aan de eis van registratie door drie stations te kunnen voldoen. Uit dit nieuwe
onderzoek blijkt dat in enkele gebieden in Nederland lichte aardbevingen, die niet
tot schade leiden, niet aan deze eis kunnen voldoen. Op basis van eenvoudiger modellen
leek dit eerder wel het geval. Het meetnetwerk kan hierdoor in de praktijk lichte
bevingen minder goed identificeren en plaatsen dan verwacht. Dit is met name het geval
voor de gebieden waar de dichtheid van het meetnetwerk lager is, zoals in Noord-Holland
en Zuid-Holland. Voor het gasveld Groningen zijn de verschillen verwaarloosbaar, hier
heeft het meetnetwerk de hoogste dichtheid en nauwkeurigheid van Nederland.
Voor elke aangevraagde vergunning binnen de Mijnbouwwet wordt beoordeeld of het landelijke
seismische meetnetwerk voldoende is, of een verdere verdichting van het netwerk noodzakelijk
is. Daarom hebben deze nieuwste inzichten mogelijk gevolgen voor bestaande en nieuwe
vergunningen. Het risico op bevingen bij activiteiten in de ondergrond, welke ook
in de vergunningen wordt bepaald, verandert met deze nieuwe inzichten niet. SodM heeft
op basis van dit KNMI-onderzoek een inventarisatie uitgevoerd van mogelijke knelpunten
in de verschillende vergunningen, maar verwacht dat dit voor veruit de meeste bestaande
vergunningen weinig gevolgen heeft. Voor enkele vergunningen kan dit betekenen dat
alsnog extra (lokale) monitoring geïnstalleerd moet worden. Mijnbouwondernemingen
moeten zelf nagaan of deze nieuwe inzichten gevolgen hebben en eventueel de beheersmaatregelen
hierop aanpassen. SodM zal hierover een brief sturen naar alle mijnbouwondernemers
en toezien op de benodigde aanpassing van beheersmaatregelen.
In aanvulling op deze vergunningspecifieke maatregelen zal, in het kader van maatregel
49 van de reactie van het Kabinet op de parlementaire enquête Groningen (Nij begun,
Kamerstuk 35 561, nr. 17), het meetnetwerk van het KNMI worden uitgebreid. In eerste instantie zal deze uitbreiding
met name gericht worden op gebieden waarin ondergrondse activiteiten plaatsvinden
en deze nieuwe inzichten mogelijk gevolgen hebben. Hierdoor wordt het meetnetwerk
verbeterd daar waar verbetering het meest nodig is.
De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat,
J.A. Vijlbrief