32 849 Mijnbouw

Nr. 236 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN EN KLIMAAT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 31 augustus 2023

Op verzoek van Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) heeft het Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut (KNMI) recent op basis van nieuwe kennis en technieken de nauwkeurigheid van het landelijke seismische meetnetwerk, wat trillingen ten gevolge van bevingen kan waarnemen, opnieuw in kaart gebracht. Met deze Kamerbrief informeer ik uw Kamer over de resultaten van het onderzoek en de gevolgen hiervan voor activiteiten in de diepe ondergrond.

In het nieuwe onderzoek van het KNMI is onderzocht wat de onzekerheid is van de plaatsbepaling van een waargenomen beving, en de minimale magnitude van een beving waarbij een locatie kan worden bepaald. Voor de plaatsbepaling van een beving is het van belang dat deze beving door minstens drie meetstations wordt geregistreerd. Het onderzoek van het KNMI heeft op basis van nieuwe modellen in kaart gebracht hoe sterk een beving moet zijn om aan de eis van registratie door drie stations te kunnen voldoen. Uit dit nieuwe onderzoek blijkt dat in enkele gebieden in Nederland lichte aardbevingen, die niet tot schade leiden, niet aan deze eis kunnen voldoen. Op basis van eenvoudiger modellen leek dit eerder wel het geval. Het meetnetwerk kan hierdoor in de praktijk lichte bevingen minder goed identificeren en plaatsen dan verwacht. Dit is met name het geval voor de gebieden waar de dichtheid van het meetnetwerk lager is, zoals in Noord-Holland en Zuid-Holland. Voor het gasveld Groningen zijn de verschillen verwaarloosbaar, hier heeft het meetnetwerk de hoogste dichtheid en nauwkeurigheid van Nederland.

Voor elke aangevraagde vergunning binnen de Mijnbouwwet wordt beoordeeld of het landelijke seismische meetnetwerk voldoende is, of een verdere verdichting van het netwerk noodzakelijk is. Daarom hebben deze nieuwste inzichten mogelijk gevolgen voor bestaande en nieuwe vergunningen. Het risico op bevingen bij activiteiten in de ondergrond, welke ook in de vergunningen wordt bepaald, verandert met deze nieuwe inzichten niet. SodM heeft op basis van dit KNMI-onderzoek een inventarisatie uitgevoerd van mogelijke knelpunten in de verschillende vergunningen, maar verwacht dat dit voor veruit de meeste bestaande vergunningen weinig gevolgen heeft. Voor enkele vergunningen kan dit betekenen dat alsnog extra (lokale) monitoring geïnstalleerd moet worden. Mijnbouwondernemingen moeten zelf nagaan of deze nieuwe inzichten gevolgen hebben en eventueel de beheersmaatregelen hierop aanpassen. SodM zal hierover een brief sturen naar alle mijnbouwondernemers en toezien op de benodigde aanpassing van beheersmaatregelen.

In aanvulling op deze vergunningspecifieke maatregelen zal, in het kader van maatregel 49 van de reactie van het Kabinet op de parlementaire enquête Groningen (Nij begun, Kamerstuk 35 561, nr. 17), het meetnetwerk van het KNMI worden uitgebreid. In eerste instantie zal deze uitbreiding met name gericht worden op gebieden waarin ondergrondse activiteiten plaatsvinden en deze nieuwe inzichten mogelijk gevolgen hebben. Hierdoor wordt het meetnetwerk verbeterd daar waar verbetering het meest nodig is.

De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat, J.A. Vijlbrief

Naar boven