32 849 Mijnbouw

Nr. 151 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN EN KLIMAAT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 6 november 2018

Het is mijn streven om voor alle mijnbouwschade voor snelle en onafhankelijke vergoeding te zorgen. In mijn brief van 9 oktober 2018 (Kamerstuk 32 849, nr. 137) over de landelijke onafhankelijke afhandeling van mijnbouwschade ben ik ingegaan op verzoeken om vergoeding van schade als gevolg van de voormalige steenkolenwinning in Limburg ten laste van het Waarborgfonds mijnbouwschade. Daarbij heb ik aangegeven de uitspraak van de rechter af te wachten in een procedure tegen dit fonds. Die claims waren afgewezen omdat de totale herstelkosten van de woningen van ruim € 47.000 al eerder waren vergoed uit het Calamiteitenfonds mijn(water)schade Limburg en vanwege verjaring van de schadeclaims.

Omdat de rechtbank op 2 november 2018 uitspraak heeft gedaan, informeer ik uw Kamer bij deze brief hoe ik van plan ben hiermee om te gaan. Ik geef eerst aan waarvoor het Waarborgfonds mijnbouwschade en het Calamiteitenfonds mijn(water)schade Limburg zijn ingesteld. Daarbij zal ik ook ingaan op de manier waarop in deze gevallen al tot herstel van schade is overgegaan. Vervolgens beschrijf ik de uitspraak van de rechtbank Limburg. Tot slot geef ik mijn reactie op die uitspraak.

Waarborgfonds mijnbouwschade en Calamiteitenfonds mijn(water)schade Limburg

Het Waarborgfonds mijnbouwschade is ingesteld bij de inwerkingtreding van de Mijnbouwwet in 2003. Het vermogen van het fonds (€ 250.000,-) is gevormd door private mijnbouwondernemingen uit de sectoren olie- en gaswinning, zoutwinning en opslag van stoffen. Ik ben op grond van de Mijnbouwwet aangewezen als de beheerder van deze private middelen.

Tot nu toe hoefde er nog nooit een uitkering uit het fonds te worden gedaan, omdat er altijd een beroep kon worden gedaan op een aansprakelijke mijnbouwonderneming. Het fonds voorziet namelijk alleen in vergoeding van schade door mijnbouwactiviteiten als de daarvoor verantwoordelijke en aansprakelijke mijnbouwonderneming deze vergoeding niet meer kan betalen of niet meer bestaat.

Voor de beoordeling van de aanspraak op schadevergoeding treed ik – als beheerder en vertegenwoordiger van de gelden van private mijnbouwondernemingen – in de juridische rechten en plichten van de insolvente of niet meer bestaande mijnbouwonderneming. Bij deze schadeclaims ging het om de steenkolenwinning in Limburg door de Domaniale Mijnmaatschappij N.V. De Domaniale heeft de kolenwinning in 1969 beëindigd en is in 1998 geliquideerd zonder rechtsopvolging. Daarom hebben twee inwoners van Kerkrade – naast de ontvangen vergoeding uit het Calamiteitenfonds mijn(water)schade Limburg voor herstel van de woningen – een beroep gedaan op een aanvullende vergoeding van geleden en nog te lijden schade ten laste van het Waarborgfonds mijnbouwschade. Daarbij gaat het om kosten van toekomstig herstel, jaarlijkse controle van de woning en waardedaling.

Het Calamiteitenfonds mijn(water)schade Limburg is in 2015 door de Staat in samenwerking met de provincie Limburg en gemeenten in de voormalige mijnstreek in het leven geroepen. Doel van dit fonds is om aan inwoners van de voormalige mijnstreken in Limburg – zonder te kijken naar juridische verplichtingen of aansprakelijkheden – bijdragen te verstrekken voor bouwtechnische voorzieningen en herstel van woningen indien bijvoorbeeld door scheurvorming of verzakkingen de veiligheid van wonen niet meer is gewaarborgd. Dit fonds is gestart met een vermogen van € 2 miljoen aan overheidsgeld, waarvan € 1 miljoen van mijn ministerie.

De uitspraak van de rechtbank Limburg

Op 2 november 2018 heeft de rechtbank Limburg geoordeeld dat het Waarborgfonds mijnbouwschade ten onrechte de verzoeken om vergoeding van schade aan woningen heeft afgewezen omdat die verjaard zouden zijn. De verjaringstermijn van 30 jaar is volgens de rechtbank pas aangevangen door de gebeurtenis die, als laatste schakel van de causale keten, de schade heeft veroorzaakt. Die laatste schakel bestaat in dit geval uit het gaan disfunctioneren van de afsluiting van een verticale boring die is verricht bij de steenkolenwinning door de Domaniale Mijnmaatschappij. Omdat het exacte tijdstip waarop die afsluiting is gaan disfunctioneren niet meer is vast te stellen, is niet uitgesloten dat dit korter is geweest dan 30 jaar voor de vorderingen van schadevergoeding. Die onzekerheid komt naar het oordeel van de rechtbank voor risico van het Waarborgfonds dat de schade zou moeten vergoeden.

De rechtbank heeft geconstateerd dat alle herstelkosten al uit het Calamiteitenfonds mijn(water)schade Limburg waren vergoed en dat er wat betreft de herstelkosten geen reden is voor een aanvullende vergoeding uit het Waarborgfonds mijnbouwschade. Wel heeft de rechtbank geoordeeld dat er meer schade moet worden vergoed dan alleen herstelkosten, namelijk ook waardevermindering van de woningen, toekomstige herstelkosten en kosten voor jaarlijkse controle.

Uitspraak rechtbank wordt uitgevoerd

Vanzelfsprekend zal ik de uitspraak van de rechtbank uitvoeren. Dat betekent dat ik een nieuwe beslissing op bezwaar zal nemen. Daartoe zal ik in ieder geval nader onderzoek moeten laten doen naar de schadeposten die volgens de rechtbank nog moeten worden vergoed. Dit zijn mogelijke toekomstige schade en waardedaling van de woningen. Ik wil benadrukken dat om de veiligheid van bewoning te waarborgen, inmiddels herstel van de woningen heeft plaatsgevonden en dat de kosten daarvan ruimhartig zijn vergoed door de Stichting Calamiteitenfonds mijn(water)schade Limburg. Er is daarom geen sprake van een onveilige of onleefbare situatie of van een situatie waarbij de kosten van herstel voor rekening van de bewoners zouden komen.

De uitspraak heeft een principieel karakter omdat die betekent dat ook als meer dan 30 jaar zijn verstreken na het beëindigen van mijnbouwactiviteiten er nog steeds aansprakelijkheid kan zijn voor schade ten gevolge van die mijnbouwactiviteiten. Op basis van de uitspraak van de rechtbank is de verjaringstermijn niet meer duidelijk begrensd, terwijl de objectieve verjaringstermijn in het Burgerlijk Wetboek juist bedoeld is om rechtszekerheid te bieden. Vanwege het principiële karakter van de uitspraak van de rechtbank wil ik de uitspraak nog nader bestuderen voor ik op juridische gronden een beslissing neem over het instellen van hoger beroep. Een eventueel hoger beroep staat los van de uitvoering van mijn nieuwe beslissing op bezwaar.

Tot slot zeg ik u toe dat ik op korte termijn met de provincie Limburg, de betrokken Limburgse gemeenten en de Stichting Calamiteitenfonds mijn(water)schade Limburg, die is ingesteld als tijdelijke noodvoorziening voor de specifieke situatie in Limburg, in overleg treedt om te bezien op welke wijze ook in de Limburgse situatie kan worden gekomen tot een permanente adequate afhandeling van mijnbouwschade. Verder zal ik bezien of in de tussentijd de financiële middelen van dit fonds aanvulling behoeven, zodat schadeclaims die voor uitkering uit dit fonds in aanmerking komen, kunnen worden gehonoreerd.

De Minister van Economische Zaken en Klimaat, E.D. Wiebes

Naar boven